ECLI:NL:RBROT:2014:7051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
C/10/439488 / HA ZA 13-1258
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot onbevoegdheid en uitleg van arbitraal beding in CV-akte met betrekking tot conservatoire beslagen

In deze zaak, die diende bij de Rechtbank Rotterdam, is op 16 juli 2014 een vonnis gewezen in een incident betreffende de onbevoegdheid van de rechtbank. De stichting Claimstichting-C, eiseres in de hoofdzaak, heeft een incidentele vordering ingediend waarin zij verzoekt om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren om van de vorderingen van de gedaagden kennis te nemen. De gedaagden, beherend vennoten van verschillende commanditaire vennootschappen, hebben zich op het standpunt gesteld dat er een arbitraal beding in de CV-akte is opgenomen, waardoor de burgerlijke rechter geen bevoegdheid heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat het arbitraal beding rechtsgeldig is en dat het beding ook van toepassing is op de vorderingen van de stichting, die opkomt voor de belangen van participanten in de CV's.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de vordering van de stichting, die is gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, onlosmakelijk samenhangt met het gelegde conservatoir bewijsbeslag. Dit betekent dat de burgerlijke rechter bevoegd is om te oordelen over de vordering van de stichting, ondanks het arbitraal beding. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagden afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het incident. Tevens is het verzoek van de gedaagden om tussentijds hoger beroep in het geval van afwijzing van hun vordering afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de hoofdzaak verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord, waarbij de gedaagden in de hoofdzaak ook in de gelegenheid worden gesteld om hun verweer te voeren. Dit vonnis benadrukt de betekenis van arbitraal bedingen en de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in gevallen van conservatoire beslagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven & handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/439488 / HA ZA 13-1258
Vonnis in incident van 16 juli 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING CLAIMSTICHTING-C,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.T. Broer,
tegen
1. de commanditaire vennootschap
[gedaagde1],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de commanditaire vennootschap
[gedaagde2],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de commanditaire vennootschap
[gedaagde3],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
4. de commanditaire vennootschap
[gedaagde4],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
5. de commanditaire vennootschap
[gedaagde5],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
6. de commanditaire vennootschap
[gedaagde6],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
7. de commanditaire vennootschap
[gedaagde7],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
8. de commanditaire vennootschap
[gedaagde8],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
9. de commanditaire vennootschap
[gedaagde9],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
10. de commanditaire vennootschap
[gedaagde10],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
11. de commanditaire vennootschap
[gedaagde11],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
12. de commanditaire vennootschap
[gedaagde12],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
13. de commanditaire vennootschap
[gedaagde13],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
14. de commanditaire vennootschap
[gedaagde14],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
15. de commanditaire vennootschap
[gedaagde15],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
16. de commanditaire vennootschap
[gedaagde16],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
niet verschenen,
17. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde17],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling,
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde18],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling,
19. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde19],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling,
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde20],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling,
21. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde21],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.J. Schelling,
22. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde22],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Schelling,
23. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
[gedaagde23],
gevestigd te Cardiff,
gedaagde,
niet verschenen,
24.
[gedaagde24],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
25.
[gedaagde25],
wonende te [woonplaats2],
gedaagde,
niet verschenen,
26.
[gedaagde26],
wonende te [woonplaats3],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen in het incident zullen hierna de stichting en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring, met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord;
  • de brief van mr. Broer van 5 juni 2014 met bijlage;
  • de bij pleidooi van 16 juni 2014 door mr. Schelling overgelegde pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de vorderingen van de stichting kennis te nemen, met veroordeling van de stichting in de kosten van het incident.
2.2.
De stichting voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en verzoekt voorts aan [gedaagden] akte-niet-dienen te verlenen ten aanzien van de conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De stichting komt op voor de belangen van participanten in scheeps- en beleggings-CV’s, waaronder eisers in de hoofdzaak onder 1 tot en met 16. [gedaagden] zijn de beherend vennoten van die CV’s.
3.2.
De participanten en [gedaagden] als beherend vennoten zijn partij bij de respectieve CV-aktes. Deze CV-aktes kennen alle de volgende clausule (hierna: het arbitraal beding):
GESCHILLEN
1. Alle geschillen die voortvloeien uit de onderhavige vennootschapsovereenkomst zullen bij uitsluiting worden beslecht door drie arbiters te benoemen door de President der Rechtbank alwaar de vennootschap alsdan is gevestigd (de drie arbiters hierna gezamenlijk aangeduid als “de Commissie”).
[…]
4. De bepalingen in de voorgaande leden brengen geen wijziging in […] de bevoegdheid van de President van de rechtbank om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoire beslagen en in de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om voor de van waardeverklaring en verklaringsprocedures uit deze beslagen voortvloeiende, te oordelen […].
[…]
7. De Commissie heeft de bevoegdheid getuigen en deskundigen te horen en openlegging of onderzoek van boeken en bescheiden te vorderen.
3.3.
De met de exploitatie van de door de CV’s geëxploiteerde schepen gerealiseerde opbrengsten zijn niet voldoende gebleken om de verplichtingen jegens de financierende banken na te komen. De banken hebben de schepen daarom in beslag genomen en geveild.
3.4.
Bij de stichting is het vermoeden ontstaan dat de [gedaagden] als beherend vennoten zijn tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen tot exploitatie van de schepen. Teneinde dit standpunt nader te kunnen onderzoeken heeft de stichting met toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank bewijsbeslag doen leggen op, kort gezegd, de administratie van [gedaagden]
3.5.
In de hoofdzaak vordert de stichting, kort weergegeven, toestemming op grond van artikel 843a Rv om de beslagen stukken in te zien dan wel door een onafhankelijke deskundige te laten onderzoeken, hetgeen [gedaagden] hebben te dulden op straffe van een dwangsom.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat het arbitraal beding tussen de participanten en [gedaagden] rechtsgeldig is en dat het beding moet worden beschouwd als overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in artikel 1020 Rv.
4.2.
Bij pleidooi heeft de stichting zich op het standpunt gesteld dat het arbitraal beding niet aan haar kan worden tegengeworpen, omdat zij geen partij is bij de CV-akte. Dit standpunt faalt. Een rechtspersoon als de stichting die in rechte opkomt voor personen die ook zelf in rechte hun belangen zouden hebben kunnen behartigen, is jegens de wederpartij tegen wie de stichting in rechte optreedt, gebonden aan een arbitraal beding waaraan de desbetreffende personen zijn gebonden. Dat betekent dat [gedaagden] ook jegens de stichting een beroep op het arbitraal beding kan doen. Naar aanleiding van het hiervoor weergegeven standpunt van de stichting – dat de CV-akte en het arbitraal beding daarin haar niet binden – heeft [gedaagden] bepleit dat uit dit standpunt volgt dat de vordering in de hoofdzaak moet worden afgewezen, nu deze vordering (mede) is gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de CV-akte. Dat standpunt van [gedaagden] is echter niet relevant voor het oordeel over de incidentele vordering, zodat een beoordeling van dat standpunt achterwege zal blijven.
4.3.
Partijen twisten over de uitleg van het arbitraal beding. [gedaagden] stelt zich op het standpunt dat het beding zo moet worden uitgelegd dat daaronder ook valt een geschil zoals in de hoofdzaak aan de orde is, te weten een geschil in verband met het al dan niet moeten meewerken door [gedaagden] aan het verschaffen van inzage in beslagen stukken. De stichting betoogt dat de vordering in de hoofdzaak niet voortvloeit uit de CV-akte, juist omdat zij slechts strekt tot het verkrijgen van inzage in de beslagen stukken.
4.4.
Voor de uitleg van een arbitraal beding gelden dezelfde regels als welke gelden voor de uitleg van overeenkomsten in het algemeen. Dat betekent dat het aankomt op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en op de betekenis die zij aan die verklaringen redelijkerwijs hebben kunnen geven. In dit verband zijn alle omstandigheden van het geval van belang, steeds gewaardeerd naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. In de praktijk is de normale betekenis van de gebruikte bewoordingen vaak van groot belang. Tegen de achtergrond van dit criterium overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Partijen hebben niet gesteld en evenmin is gebleken dat over de betekenis en bedoeling van het arbitraal beding voorafgaande aan de totstandkoming van de CV-aktes is gesproken. Dat betekent dat de rechtbank het arbitraal beding niet kan uitleggen aan de hand van de uitlatingen van partijen. De rechtbank zal het beding daarom uitleggen op basis van de gebruikte bewoordingen en de daaraan in redelijkheid te geven betekenis. Daarbij geldt dat het arbitraal beding in samenhang met de andere onderdelen van het desbetreffende artikel (zie onder 3.2) moet worden beoordeeld.
4.6.
Het arbitraal beding luidt dat “alle geschillen die voortvloeien uit” de CV-akte zullen worden beslist door arbiters. Het gebruik van het woord “alle” wijst er op dat voor de burgerlijke rechter geen bevoegdheid resteert, anders dan de procedures waarvoor lid 4 van het desbetreffende artikel een uitzondering maakt. Uit dat lid 4 volgt, voor zover hier van belang, dat de burgerlijke rechter bevoegd blijft om te beslissen op een verzoek om conservatoir beslag te mogen leggen alsook om te beslissen over uit dat beslag voortvloeiende procedures tot vanwaardeverklaring en verklaringsprocedures. Het gaat hier om procedures die in nauw verband staan met een gelegd conservatoir beslag en die daarvan niet los kunnen worden gezien. Het arbitraal beding laat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter ten aanzien van die procedures dus onverlet.
4.7.
Terecht heeft [gedaagden] erop gewezen dat de vordering in de hoofdzaak niet een van de in lid 4 genoemde procedures is. De hoofdzaak strekt immers tot het verkrijgen van inzage in stukken en is gebaseerd op artikel 843a Rv. Niettemin geldt ook ten aanzien van de vordering in de hoofdzaak dat deze onlosmakelijk samenhangt met het gelegde conservatoir beslag. Het gaat hier immers specifiek om een conservatoir bewijsbeslag. Aan die bijzondere vorm van beslag is eigen dat, gelet op de in de rechtspraak ontwikkelde criteria (HR 13 september 2013, ECLI NL:HR:2013:BZ9958), in de eerste plaats het beslagrekest zelf mede wordt beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 843a Rv en in de tweede plaats de partij die de beslagen stukken of gegevensdragers daadwerkelijk wil inzien een daartoe strekkende vordering op grond van artikel 843a Rv instelt. Zo bezien vloeit de vordering op grond van artikel 843a Rv dus direct voort uit het gelegde bewijsbeslag. Waar uit het bepaalde in lid 4 van het hier relevante artikel uit de CV-akte volgt dat procedures die uit het conservatoir beslag voortvloeien en daarmee in nauw verband staan niet aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter zijn onttrokken, leidt een redelijke uitleg van het onderhavige beding ertoe dat de burgerlijke rechter ook bevoegd is ten aanzien van de vordering op grond van artikel 843a Rv die volgt op een gelegd bewijsbeslag. Dat het onderhavige beding deze procedure in lid 4 niet met zoveel woorden noemt, maakt dit niet anders. Het gaat hier klaarblijkelijk om een oud beding, gelet op het feit dat hierin de vroegere procedure tot vanwaardeverklaring nog wordt genoemd, terwijl artikel 843a Rv pas daarna in werking is getreden en het conservatoir bewijsbeslag pas relatief recent in de rechtspraak tot ontwikkeling is gekomen.
4.8.
[gedaagden] heeft gewezen op lid 7 van het onderhavige artikel uit de CV-akte. Uit die bepaling volgt dat arbiters bevoegd zijn openlegging of onderzoek van boeken en bescheiden te vorderen. Volgens [gedaagden] volgt hieruit dat ook de beoordeling van een vordering op grond van artikel 843a Rv aan arbiters is voorbehouden. De rechtbank deelt die opvatting niet. Het gaat hier klaarblijkelijk om een bevoegdheid van arbiters. Dat is niet zonder meer gelijk te stellen met het processuele middel van artikel 843a Rv, op grond waarvan een partij inzage in stukken kan vorderen. Verder heeft [gedaagden] aangevoerd dat de hierboven gegeven uitleg van het arbitraal beding aanleiding kan geven tot misbruik, omdat daarmee de bevoegdheid van arbiters eenvoudig kan worden omzeild door het leggen van conservatoir beslag. Dit betoog overtuigt niet. Het gaat hier uitsluitend om de vraag of het arbitraal beding zich ook uitstrekt tot een procedure op grond van artikel 843a Rv die volgt op een bewijsbeslag. Met een bevestigend antwoord op die vraag is niet gegeven dat ook elke andere vordering, bijvoorbeeld strekkende tot nakoming van de CV-akte of tot schadevergoeding wegens wanprestatie, aan arbiters kan worden onthouden louter door conservatoir beslag te leggen.
4.9.
Nu deze uitleg van het onderhavige beding ertoe leidt dat de burgerlijke rechter bevoegd is, kunnen de andere verweren van de stichting tegen de incidentele vordering buiten beschouwing blijven. De vraag kan nog rijzen of een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv (al dan niet volgend op een bewijsbeslag) naar haar aard eraan in de weg staat dat deze door middel van een arbitraal beding aan de bevoegdheid van de burgerlijke rechter wordt onttrokken. Ook die vraag kan echter, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.
4.10.
De incidentele vordering zal dus worden afgewezen. [gedaagden] zal worden veroordeeld in de proceskosten.
4.11.
[gedaagden] heeft verzocht om toestemming tot het instellen van tussentijds hoger beroep in het geval haar vordering wordt afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat tussentijds hoger beroep doelmatig is, omdat daarmee wordt bereikt dat eerst een definitieve uitspraak over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter wordt verkregen voordat de zaak inhoudelijk moet worden uitgeprocedeerd. De stichting verzet zich tegen toewijzing van dit verzoek. Bij de beoordeling van het verzoek moet worden voorop gesteld dat dit ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Bij het toestaan van die uitzondering dient de rechter terughoudendheid te betrachten. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven een uitzondering op de hoofdregel te maken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Het enkele feit dat het doelmatig zou kunnen zijn eerst over het punt van de bevoegdheid uitsluitsel te krijgen, is onvoldoende zwaarwegend. In dat verband is mede van belang dat de doelmatigheid ook gediend is bij een beoordeling van de vordering in de hoofdzaak ten aanzien van alle gedaagden gezamenlijk, juist omdat het bewijsbeslag ten laste van al die gedaagden is gelegd. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
4.12.
De stichting heeft nog bepleit dat [gedaagden] akte-niet-dienen moet worden verleend voor de conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Een beroep op een arbitraal beding dient voor alle weren te worden gedaan (artikel 1022 lid 1 Rv). Daaruit volgt tevens dat op een tot onbevoegdheid strekkende incidentele vordering in beginsel eerst en vooraf wordt beslist (artikel 209 Rv). In zodanig geval kan de incidentele vordering worden ingesteld zonder dat daarmee het recht om ten principale voor antwoord wordt geconcludeerd komt te vervallen (vergelijk HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176). In de hoofdzaak zal de zaak dan ook worden verwezen voor conclusie van antwoord.
4.13.
Op de rol van heden heeft gedaagde onder 22 ([gedaagde22]) het verstek gezuiverd. Ook zij zal dus op de eerstvolgende roldatum voor antwoord moeten concluderen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering af;
5.2.
wijst af het verzoek om te bepalen dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld tegen dit vonnis;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten van het incidenten, begroot op
€ 1.356,-- aan advocaatkosten;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de hoofdzaak naar de rol van
27 augustus 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.
1980/
106