Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[gedaagde2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 1 mei 2013 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de akte van de zijde van de Bank, met producties;
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagde2], met producties;
- de antwoordakte van de zijde van Columbus;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 11 december 2013;
- de akte na comparitie van de zijde van [gedaagde2], met producties;
- de antwoordakte van de zijde van Columbus, met één productie;
- de antwoordakte van de zijde van de Bank.
2.De verdere beoordeling
in conventie
- Tussen partijen staat vast dat de door de Bank aan IRO en Jama ter beschikking gestelde kredietfaciliteit krachtens de kredietovereenkomst was gelimiteerd tot een bedrag van USD 13 miljoen en dat IRO en Jama gerechtigd waren hiervan gebruik te maken tot een bedrag van 70% van de waarde van (i) de aan de Bank verpande (opgeslagen en zeilende) voorraden van IRO, Jama en Kiowa en (ii) de aan de Bank verpande vorderingen van IRO en Jama; dit vormde de zogeheten “borrowing base”.
- Voorts staat vast dat [gedaagde2] bewust de voorraadopgaven van IRO heeft vervalst, teneinde optimaal gebruik te kunnen maken van de kredietfaciliteit. [gedaagde2] en Columbus zijn daarvoor als bestuurders van IRO en Jama zelf aansprakelijk jegens de Bank uit hoofde van onrechtmatige daad (valsheid in geschrifte).
- De Bank vordert betaling van het per 1 juni 2012 uit hoofde van de kredietovereenkomst openstaande bedrag van € 8.647.232,62.
- Beoordeeld dient te worden of het vereiste causaal verband tussen de onrechtmatige gedragingen en de gestelde schade van de Bank aanwezig is, om vervolgens toe te komen aan de beoordeling van de hoogte van de schade.
- Nu kort na de totstandkoming van de (nieuwe) kredietovereenkomst van 3 augustus 2009 het krediet (nagenoeg volledig) was opgenomen, kan niet worden geoordeeld dat door de eerste vervalsing - die van latere datum is - de schade reeds definitief werd toegebracht.
- De Bank heeft voorts aangevoerd dat haar als gevolg van de fraude de mogelijkheid is ontnomen het krediet geleidelijk af te bouwen, zonder dat dit tot betalingsproblemen van IRO en Jama behoefde te leiden. De Bank zegt dus eigenlijk dat (een deel van) haar schade (ook) is ontstaan doordat [gedaagde2] is blijven frauderen. De rechtbank behoefde op dit punt nadere informatie van partijen.
1.Het bestaan van schade als gevolg van de fraude
2.De omvang van de schade
Vordering ouder dan 90 dagen
Op goede grond valt te betwijfelen dat de vordering effectief zal worden betaald, bij voorbeeld wegens betwisting van de vordering of aanwezigheid van verrekenbare tegenvordering (…)
Bedragen waarvoor een afwijkende wijze van betaling geldt, bijvoorbeeld betaling op G-rekening of betaling aan een derde (…)
Intercompany vordering
3.De overige verweren van [gedaagde2] en Columbus
4.Conclusie
12.844,00(4 punten × tarief € 3.211,00)
3.211,00(1 rekest × € 3.211,00)