ECLI:NL:RBROT:2014:6959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
15 augustus 2014
Zaaknummer
C/10/361655 / HA ZA 10-2619
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tussentijds hoger beroep in complexe civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, hebben Kerten Investments S.A.R.L. en [gedaagde] een civiele procedure aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft op 9 juli 2014 een vonnis gewezen in het kader van een verzoek om toestemming voor tussentijds hoger beroep. Dit verzoek volgde op een tussenvonnis van 9 april 2014, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er een overeenkomst tot het geven van beleggingsadvies was ontstaan tussen Kerten en [gedaagde], en dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming van deze overeenkomst. De rechtbank had in dat tussenvonnis ook instructies gegeven voor een voortgezet schriftelijk debat.

[gedaagde] verzocht om toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep, omdat hij het niet eens was met de beslissingen van de rechtbank en meende dat er nog belangrijke kwesties moesten worden besproken, zoals het causaal verband en de omvang van de schade. Kerten c.s. maakte bezwaar tegen dit verzoek en stelde dat de omstandigheden geen uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden, die bepaalt dat hoger beroep van tussenvonnissen alleen tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld.

De rechtbank overwoog dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, gezien de complexiteit van de procedure en de cruciale beslissingen die in het tussenvonnis waren genomen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de proceseconomie was om het oordeel van het hof te verkrijgen over de beslissingen van de rechtbank, voordat het eindvonnis werd gewezen. Daarom werd het verzoek van [gedaagde] toegewezen, en werd bepaald dat hoger beroep kon worden ingesteld tegen het tussenvonnis van 9 april 2014, voordat het eindvonnis was gewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/361655 / HA ZA 10-2619
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
KERTEN INVESTMENTS S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg,
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. E.K. Ditvoorst,
tegen
[gedaagde],
wonende te Bussum,
gedaagden,
advocaat mr. J.H. Lemstra.
Partijen zullen hierna Kerten c.s. en [gedaagde] genoemd worden. Waar nodig zullen eisers afzonderlijk als Kerten en [eiser2] worden aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 april 2014;
  • de brief van 22 mei 2014 van mr. Lemstra;
  • de brief van 26 mei 2014 van mr. Ditvoorst
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling van het verzoek om tussentijds hoger beroep

2.1.
Bij bovengenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer beslist dat tussen Kerten en [gedaagde] een overeenkomst tot het geven van beleggingsadvies is tot stand gekomen en dat [gedaagde] in de nakoming van die overeenkomst is tekort geschoten. De rechtbank heeft voorts een instructie gegeven voor een voortgezet schriftelijk debat.
2.2.
Bij bovengenoemde brief heeft (mr. Lemstra namens) [gedaagde] verzocht om toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep tegen dit vonnis. Daartoe heeft [gedaagde] aangevoerd, kort weergegeven, dat hij zich met de door de rechtbank genomen beslissingen niet kan verenigen, dat nog een uitvoerig debat zal moeten plaatsvinden over het causaal verband, de toerekenbaarheid, de mate van eigen schuld en de omvang van de schade en dat het al met al de proceseconomie ten goede komt indien tussentijds het oordeel van het hof kan worden verkregen over de door de rechtbank genomen beslissingen.
2.3.
Kerten c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [gedaagde]. In dat verband heeft zij aangevoerd dat de door [gedaagde] gestelde omstandigheden geen uitzondering op het wettelijk uitgangspunt rechtvaardigen en dat de proceseconomie gebaat is bij een spoedig eindvonnis in eerste aanleg.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5.
Bij de beoordeling van het verzoek van [gedaagde] moet worden voorop gesteld dat dit verzoek ertoe strekt een uitzondering te maken op de in artikel 337 lid 2 Rv neergelegde regel dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts is toegestaan tegelijk met dat tegen het eindvonnis. Bij het toestaan van die uitzondering dient de rechter terughoudendheid te betrachten, zo volgt uit de wetsgeschiedenis. Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven een uitzondering op de hoofdregel te maken.
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het wettelijke uitgangspunt rechtvaardigen. Het gaat hier om een complexe en omvangrijke procedure, waarin bij het tussenvonnis enkele cruciale beslissingen door de rechtbank zijn genomen die bepalend zijn voor het verdere verloop van de procedure. De verwachting is gerechtvaardigd dat dit verdere verloop evenzeer complex zal zijn. In het verdere schriftelijke debat moet immers concreet en specifiek gedebatteerd worden over de afzonderlijke beleggingen, over de schade die Kerten c.s. per belegging vordert en over de specifieke normschending door [gedaagde] die tot die schade heeft geleid (zie 6.21 van het tussenvonnis). Bovendien zal het debat gevoerd moeten worden over het causaal verband, de toerekenbaarheid, de eigen schuld en de omvang van de schade (zie 6.20 van het tussenvonnis). Dit verdere debat is niet nodig indien het oordeel van de rechtbank over het bestaan van een overeenkomst tussen Kerten en [gedaagde] en over de tekortkoming van [gedaagde] niet in stand blijft. Hiertegenover staat het belang van Kerten c.s. bij een voortvarende behandeling van de zaak. Dit belang legt naar het oordeel van de rechtbank in dit specifieke geval onvoldoende gewicht in de schaal, alleen al omdat het, gelet op het financiële belang van de zaak, aannemelijk is dat een of meerdere van de partijen hoe dan ook in appel zal gaan.
2.7.
Het verzoek zal dus worden toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
bepaalt dat, voordat het eindvonnis is gewezen, hoger beroep kan worden ingesteld tegen het tussenvonnis van 9 april 2014.
.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling, mr. A.J.J. van Rijen en mr. J.A. Moolenburgh en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014. [1]
1980/1354/901

Voetnoten

1.type: