Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[eiser2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 april 2014;
- de brief van 22 mei 2014 van mr. Lemstra;
- de brief van 26 mei 2014 van mr. Ditvoorst
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam diende, hebben Kerten Investments S.A.R.L. en [gedaagde] een civiele procedure aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft op 9 juli 2014 een vonnis gewezen in het kader van een verzoek om toestemming voor tussentijds hoger beroep. Dit verzoek volgde op een tussenvonnis van 9 april 2014, waarin de rechtbank had geoordeeld dat er een overeenkomst tot het geven van beleggingsadvies was ontstaan tussen Kerten en [gedaagde], en dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming van deze overeenkomst. De rechtbank had in dat tussenvonnis ook instructies gegeven voor een voortgezet schriftelijk debat.
[gedaagde] verzocht om toestemming voor het instellen van tussentijds hoger beroep, omdat hij het niet eens was met de beslissingen van de rechtbank en meende dat er nog belangrijke kwesties moesten worden besproken, zoals het causaal verband en de omvang van de schade. Kerten c.s. maakte bezwaar tegen dit verzoek en stelde dat de omstandigheden geen uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden, die bepaalt dat hoger beroep van tussenvonnissen alleen tegelijk met het eindvonnis kan worden ingesteld.
De rechtbank overwoog dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden, gezien de complexiteit van de procedure en de cruciale beslissingen die in het tussenvonnis waren genomen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de proceseconomie was om het oordeel van het hof te verkrijgen over de beslissingen van de rechtbank, voordat het eindvonnis werd gewezen. Daarom werd het verzoek van [gedaagde] toegewezen, en werd bepaald dat hoger beroep kon worden ingesteld tegen het tussenvonnis van 9 april 2014, voordat het eindvonnis was gewezen.