ECLI:NL:RBROT:2014:6948
Rechtbank Rotterdam
- Bodemzaak
- D. Brugman
- R.H.L. Dallinga
- C.F.J. de Jongh
- Rechtspraak.nl
Intrekking van horecavergunning en afwijzing aanvraag aanwezigheidsvergunning wegens antecedenten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een horeca-exploitant uit Maassluis, en de burgemeester van Maassluis. De rechtbank behandelt de intrekking van de horecavergunning en de afwijzing van de aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning, beide op basis van antecedenten van eiser. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester de vergunningen niet had mogen intrekken, omdat de strafbeschikking die eiser had ontvangen niet gelijkgesteld kan worden met een onherroepelijke veroordeling in het bestuursrecht. De rechtbank stelt vast dat de wetgever in de relevante artikelen geen expliciete vermelding maakt van strafbeschikkingen als relevante antecedenten. Dit betekent dat de burgemeester de strafbeschikking niet in zijn besluitvorming had mogen betrekken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten tot intrekking van de DHW-vergunning en de exploitatievergunning. Tevens draagt de rechtbank de burgemeester op om opnieuw te beslissen op de aanvraag voor de aanwezigheidsvergunning. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op vergoeding van het griffierecht en veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke besluitvorming.