ECLI:NL:RBROT:2014:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
7 augustus 2014
Zaaknummer
10/750167-11
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen aan exploitatie grootschalige hennepkwekerijen met onvoldoende structuur voor 11a Opiumwet-organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1982, die beschuldigd werd van het medeplegen van de exploitatie van grootschalige hennepkwekerijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013 in verschillende steden, waaronder 's-Gravenhage, Rotterdam, Rijen, Soesterberg, Utrecht, Schiedam en Stellendam, samen met anderen hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit heeft gestolen. De rechtbank heeft de tenlastelegging in vier feiten verdeeld, waarbij de verdachte van enkele feiten werd vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet, omdat er onvoldoende bewijs was voor een samenwerkingsverband met de vereiste duurzaamheid en structuur. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en heeft een schadevergoeding opgelegd aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal van elektriciteit. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 41.085,77 toegewezen, met de verplichting voor de verdachte om dit bedrag te betalen, met inachtneming van de hoofdelijkheid van de aansprakelijkheid met mededaders. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor de betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit en de rol van de verdachte in de hennepteelt en diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/750167-11
Datum uitspraak: 7 augustus 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres]
,
raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14, 15, 16 en 17 juli 2014. Het onderzoek is gesloten op 7 augustus 2014.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. W. de Boer heeft gerekwireerd tot:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
MOTIVERING VRIJSPRAKEN
Het onder 3 ten laste gelegde
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 3 ten laste is gelegd. Uit het feit dat de verdachte op 28 januari 2013 om 11.55 als bestuurder van een Audi stopt ter hoogte van het – door zijn medeverdachte per 1 januari 2013 gehuurde – pand aan de [adres 1] te Schiedam en met 2 onbekende mannen het pand binnengaat, als mede het feit dat de verdachte door zijn medeverdachte als ‘zijn compagnon’ jegens de verhuurder van het pand wordt aangeduid, leveren daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs. De verdachte zal dientengevolge van dit feit worden vrijgesproken.
Het onder 4 ten laste gelegde
Het onder 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Er zijn verschillende opvattingen naar voren gebracht over de vraag of in deze zaak sprake is van een organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet. Daarover valt het volgende te zeggen.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen van welke eisen op dit punt moet worden uitgegaan. De rechtbank volgt in beginsel de eisen welke de Hoge Raad sedert 1990 in bestendige jurisprudentie heeft geformuleerd. Deze lijn is in het arrest van 22 januari 2008, NJ 2008,72 nog eens bevestigd.
Aldus dient bij het beantwoorden van de vraag wanneer sprake is van een organisatie ex. artikel 11a van de Opiumwet – los van het daarbij behorende oogmerk, waar over hieronder meer – te worden uitgegaan van:
  • een samenwerkingsverband
  • met een zekere duurzaamheid en structuur
  • tussen verdachte en tenminste een (1) andere persoon.
Onderzocht moet worden of daar in het onderhavige geval sprake van is.
De eerste vraag: samenwerkingsverband.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Weliswaar vallen activiteiten met betrekking tot overtredingen van de Opiumwet tussen diverse verdachten van dit feit
– [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – in wisselende samenstellingen te kwalificeren als het medeplegen van die feiten, doch daarmede is nog niet gegeven dat dit – ook – een samenwerkingsverband in de zin van artikel 11a van de Opiumwet oplevert. Immers – voor zo een samenwerkingsverband typerende – gedragingen in de zin van bijvoorbeeld het faciliteren van transporten (het enkele gebruik van een huurbestelauto bij de opbouw lijkt onvoldoende), de communicatie (telefoons/beltegoeden), de pleegplaatsen, alsook het verzorgen van financieringen van activiteiten zijn niet komen vast te staan.
De tweede vraag: duurzaamheid en structuur.
De welwillende lezer van het dossier ‘Hennep’ zal in de tijdspanne waarin de in het dossier beschreven gedragingen zich afspeelt en de frequentie van de contacten tussen diverse verdachten de duurzaamheid kunnen afleiden. Van structuur is echter naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zo valt niet met zekerheid vast te stellen wie van de verdachten zich manifesteren met initiatieven en sturend optreden anders dan binnen de diverse varianten van medeplegen binnen de onderscheiden zaaksdossiers. Zo is bijvoorbeeld de schildering van [verdachte] als projectleider bij diverse hennepkwekerijen – door het openbaar
ministerie –, zo al bewezen, niet voldoende om hem te bestempelen tot degene die in het kader van een organisatie sturend optreedt en aldus structuur als bovenbedoeld aanbrengt. Eens te minder geldt dit voor [medeverdachte 1], die weliswaar betrokken is bij elk hem ten laste gelegd deeldossier, maar die van sturend en initiatiefrijk optreden nauwelijks kan worden beticht, terwijl dit bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] al helemaal niet kan worden (vast)gesteld.
Reeds gelet op het hierboven overwogene, is naar het oordeel van de rechtbank al onvoldoende – en dus niet – wettig en overtuigend bewezen dat tussen twee of meer bovengenoemde verdachten sprake is van een organisatie als bedoeld in artikel 11a van de Opiumwet en behoeven de overige eisen geen bespreking.
Bij dit alles speelt het openbaar ministerie parten dat, zij gelet op de eisen die aan zo een organisatie door wet en jurisprudentie worden gesteld, zich qua dossiervorming – en derhalve stelplicht – betrekkelijk marginaal heeft opgesteld. Voorzover in verband hiermede een beroep op niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is gedaan, laat de rechtbank, gelet op het hiervoor overwogene, bespreking van en beslissing op hiervan achterwege uit proceseconomische overwegingen.
PARTIËLE VRIJSPRAKEN FEIT 1 EN 2
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op de zaken [adres 2] en [adres 3], is niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte van dit deel van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende stukken in de zaaksdossiers [adres 2] en [adres 3] blijkt onvoldoende van betrokkenheid van de verdachte bij de desbetreffende hennepkwekerijen.
Over de zaak [adres 2] wordt nog het volgende overwogen. Vaststaat weliswaar dat hij deze kwekerij heeft opgebouwd tezamen met [medeverdachte 1] en dat hij kweekbenodigdheden heeft geleverd, maar er is onvoldoende overtuigend bewijs dat zijn rol verder strekte en – in het bijzonder – dat hij medepleger is van de teelt en het voorhanden hebben van hennep. Daarbij is met name van belang dat die opbouw vermoedelijk heeft plaatsgevonden in november en december 2011 en dat pas op 9 augustus 2012 de kwekerij is aangetroffen. Verder is van belang dat een derde, te weten [medeverdachte 6], tegenover de politie heeft verklaard dat het zijn – [medeverdachte 6] – kwekerij was. Dit laatste is een contra-indicatie voor de leidinggevende rol die de officier van justitie de verdachte toebedeelt. De telefoontaps waarnaar de officier van justitie verwijst, waaruit zou moeten blijken dat de verdachte knippers heeft geregeld voor deze kwekerij, zijn naar het oordeel van de rechtbank te vaag.
De rechtbank acht voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen ten laste is gelegd onder feit 2 van de dagvaarding voor zover dit ziet op de diefstal van elektriciteit in Rotterdam, zaaksdossier Wasstraat. Naast de aangifte van diefstal van elektriciteit ontbreekt een wettig bewijsmiddel. Verdachte zal dientengevolge van dit feit partieel worden vrijgesproken.
De verdachte wordt eveneens vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit in het zaaksdossier Stellendam nu er onvoldoende concreet bewijs is dat de verdachte betrokken was bij deze diefstal. De tapgesprekken uit dit dossier zijn hiervoor onvoldoende concreet en uit het dossier blijkt onvoldoende dat het de verdachte duidelijk moest zijn dat er elektriciteit werd gestolen.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te 's-Gravenhage en Rotterdam en Rijen en/of Soesterberg en Utrecht
en/of Schiedam en Stellendam,
telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt een groot aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, te weten
- in een pand aan de [adres 4] te 's-Gravenhage in totaal
(ongeveer) 1830 hennepplanten en
- in een pand aan de [adres 5] te Rotterdam in totaal
(ongeveer) 1095 hennepplanten en
- in een pand aan de [adres 6] te Schiedam in totaal (ongeveer) 4200
hennepplanten en
- in een pand aan de [adres 7] te Rijen in totaal (ongeveer) 2031
hennepplanten en
- in een pand aan de [adres 8] te Soesterberg in totaal (ongeveer)
1368 hennepplanten en
- in een pand aan de [adres 9] te Utrecht in totaal (ongeveer) 1632
hennepplanten
en
- in een pand aan de [adres 10] te Stellendam in totaal (ongeveer) 1386
hennepplanten,
telkens meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te 's-Gravenhage en en Utrecht en Schiedam,
tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit het elektriciteitsnetwerk
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij], , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
- CIE-informatie
Standpunt van de verdediging
In de onder feit 1 ten laste gelegde zaken Soesterberg, [adres 9] en [adres 4] heeft er geen enkel nader onderzoek plaatsgevonden door de desbetreffende politieregio’s naar aanleiding van CIE-informatie, slechts inhoudende termen als ‘vermoedelijk’ en ‘mogelijk’ is in die informatie opgenomen. De politieteams zijn enkel en alleen op basis van deze informatie in de betreffende panden binnengetreden.
In deze gevallen is het enkele vermoeden van de door de CIE verstrekte informatie onvoldoende voor het ontstaan van een verdenking in strafvorderlijke zin. Aanvullend onderzoek is in dergelijke gevallen noodzakelijk voor het ontstaan van een verdenking. Aldus is in genoemde zaken sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient daaraan het rechtsgevolg bewijsuitsluiting te worden verbonden.
Standpunt van de officier van justitie
De informatie zoals verstrekt door de CIE in de zaken Soesterberg, [adres 9] en [adres 4] was voldoende concreet en specifiek, nu de straatnamen en de huisnummers van de desbetreffende panden werden genoemd. In het onderzoek Paine werd de CIE-informatie wel degelijk ondersteund door nader bewijs, alleen was deze niet kenbaar voor de desbetreffende politiekorpsen. Niet valt in te zien hoe de verdachte hier in zijn belangen is geschaad.
Oordeel van de rechtbank
In voornoemde zaaksdossiers is steeds in een afschermprocesverbaal neergelegd dat uit een in Nederland lopend opsporingsonderzoek de informatie is verkregen, dat in een bepaald, specifiek aangeduid adres ‘vermoedelijk’ een hennepkwekerij aanwezig was, al dan niet met een nadere beschrijving zoals: ‘mogelijk onder de grond, in een kelderruimte’. Deze – uit onderzoek Paine afkomstige – informatie was voldoende specifiek en hieraan kan een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 Ow worden ontleend: het gaat immers om een concreet adres waar op dat moment een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Dat wordt niet anders doordat in het afschermprocesverbaal wordt gesproken over een ‘vermoedelijke hennepkwekerij’. Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat, zou al aangenomen moeten worden dat het binnentreden onrechtmatig was, dit niet tot bewijsuitsluiting zou leiden. De verdachte was immers niet de bewoner van de betreffende panden (vergelijk NJ 2002, 343).
- Medeplichtigheid
Standpunt van de verdediging
In zowel de onder 1 ten laste gelegde zaken [adres 4], [adres 5], [adres 6], Rijen, Soesterberg, [adres 9] en Stellendam als het onder 2 thans ten laste gelegde feit is de verdachte hooguit medeplichtig geweest, door in de voorfase (de opbouwfase) werkzaamheden te verrichten en door tijdens de kweekfase storingen te verhelpen. Zijn rol kan slechts als faciliterend worden geduid; een medeplichtigheidsvariant in relatie tot het ‘bewerken’. Deze variant is niet ten laste gelegd, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden. Voor wat betreft de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit blijkt uit geen enkel bewijsmiddel dat de verdachte, al dan niet in de opbouwende fase, de opzet/wetenschap heeft gehad dat er buiten de meter om stroom zou worden afgetapt.
Standpunt van de officier van justitie
De wijze waarop de onderhavige hennepkwekerijen waren verborgen, duiden op heimelijkheid. Het was er de verdachte en zijn medeverdachten alles aan gelegen om geen ontdekking van de kwekerijen te bewerkstelligen. Legaal stroomgebruik is dan een risicofactor.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 thans bewezenverklaarde feiten. Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlagen, blijkt dat de rol van de verdachte niet slechts faciliterend is geweest, zoals door de raadsman bepleit. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt eveneens dat de verdachte als medepleger wetenschap heeft gehad van het illegale stroomgebruik. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Waardering van het bewijs
De verdediging heeft voor wat betreft het gebruik van tapgesprekken als bewijsmiddel gewezen op de Alpamayo jurisprudentie (BZ0303) van het gerechtshof Amsterdam. Daaromtrent overweegt de rechtbank dat de (feiten)rechter vrij is in de selectie en de waardering van bewijsmiddelen (Hoge Raad 29 oktober 2013 [1] en Hoge Raad 2 juli 2013 [2] ), hetgeen met zich meebrengt dat daarover geen verantwoording behoeft te worden opgenomen. Dat zal de rechtbank dan ook niet doen. Voor de interpretatie van de gebruikte bewijsmiddelen (indien vereist) verwijst de rechtbank overigens naar de steeds in de hierna volgende per deelonderzoek opgenomen bewijsoverwegingen.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In diverse panden werden door de verdachte en zijn medeverdachten hennepkwekerijen opgezet en gerund. Ten behoeve van het in werking hebben van deze hennepkwekerijen hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich tevens schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit, door de elektriciteitsmeters in de panden alwaar de hennepkwekerijen zich bevonden, met een verhoogde kans op brandgevaar, te manipuleren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich actief beziggehouden met de productie van verdovende middelen. Hennep kan verslavend werken en vormt dan ook een bedreiging voor de volksgezondheid. Ten koste van die volksgezondheid heeft de verdachte zich echter laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
Blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2014 is de verdachte in 2005 reeds eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 26 juni 2013 een advies over de verdachte uitgebracht. De rechtbank heeft van de inhoud van dit advies kennisgenomen.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal een deel van de hierna te noemen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Ter terechtzitting van 17 juli 2014 heeft de raadsman namens de verdachte verzocht het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, dan wel de schorsing daarvan te laten voortduren voor onbepaalde tijd. Dit verzoek wordt in beide varianten afgewezen. Gelet op zowel de aard en de ernst van de thans bewezen verklaarde feiten als de duur van het onvoorwaardelijk deel van na te noemen gevangenisstraf, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte worden opgeheven, nu gelet op deze bewezenverklaring de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer opwegen tegen het strafvorderlijk belang.
Gelet op zowel de partiële vrijspraken van het onder 1 ten laste gelegde als de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, zal aan de verdachte een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de besloten vennootschap [benadeelde partij], gevestigd te Rotterdam ter zake van de tenlastegelegde feit inhoudende diefstal van energie. De benadeelde partij vordert inzake de zaaksdossiers de [adres 4] te Den Haag een bedrag van een bedrag € 3.679,77, inzake de [adres 2] te Rotterdam een bedrag van € 3.969,64, inzake de Wasstraat te Rotterdam een bedrag van
€ 15.383,20 en inzake de [adres 6] te Schiedam een bedrag van € 37.406,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij vordert als schade het zogenaamde netverlies. Dit is het verschil tussen de geregistreerde afname van elektriciteit en de geregistreerde invoeding van elektriciteit in dezelfde periode in hetzelfde netdeel. Benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt haar - niet weersproken - stelling, dat zij dit verschil dient te compenseren door inkoop van de ontbrekende kilowatturen (kWh) op de APX-beurs. Daarnaast vordert de benadeelde partij de door haar gemaakte kosten, bestaande uit het capaciteitstarief, de kosten van ontoelaatbaar handelen en
aansluit- en herstelkosten.
[benadeelde partij] heeft de wijze van schadeberekening voldoende concreet met bescheiden en berekeningsdocumenten onder andere omtrent de kweektijd tot aan de oogst(en), de gebruikte apparatuur, het aantal uren belichting en specificatie van de kosten onderbouwd.
Aangezien verdachte van de diefstal van elektriciteit in de zaaksdossiers [adres 2] en Wasstraat wordt vrijgesproken kunnende vorderingen van [benadeelde partij] conform onderstaand schema kunnen worden toegewezen.
Oogsten
[adres 4]
[adres 6]
Oogsten PVs vol
5
Oogsten [benadeelde partij] Elc
0,22
5,40
[benadeelde partij] Gas
€ 148,24
Ruimte 1
Aantal dagen
16
378
Aantal kWh per dag
248,40
638,46
Totaal kWh
3974,40
241337,88
Ruimte 2
Aantal dagen
16
378
Aantal kWh per dag
340,08
582,96
Totaal kWh
5441,28
220358,88
Ruimte 3
Aantal dagen
16,00
Aantal kWh per dag
541,44
Totaal kWh
8663,04
Alle ruimtes
18078,72
461696,76
Tarief
€ 0,07260
€ 0,06890
Totaal
€ 1.312,52
€ 31.810,91
Capaciteitstarief
€ 97,37
€ 2.878,22
Kos. ontl handelen
€ 868,54
€ 890,67
TD Joulz/aansl
€ 1.122,80
€ 1.692,90
Herstel transport e
€ 130,30
€ 133,30
Totaal toewijsbaar
€ 3.679,77
€ 37.406,00
Nu de vorderingen van de benadeelde partij zullen worden toegewezen, zal de verdachte veroordeeld worden in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten welke ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog dienen te worden gemaakt.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan (telkens) schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Tevens wordt ten aanzien van de vorderingen, oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passen en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], gevestigd te Rotterdam toe tot een totaalbedrag van € 41.085,77 (zegge: éénenveertigduizend en vijfentachtig euro en zevenenzenventig eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt/zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen 41.085,77; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van 41.085,77 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 240 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] (overigens) niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en A.J.M. van Breevoort, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 augustus 2014.

Bijlage bij vonnis van 7 augustus 2014

TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. (
Zaken [adres 4], [adres 2], [adres 3], Wasstraat, [adres 6], Rijen, Soesterberg, [adres 9], Stellendam)
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Rijen en/of Soesterberg en/of Utrecht
en/of Schiedam en/of Stellendam, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval) (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of een (groot) aantal
hennepplanten en/of delen daarvan, te weten (onder meer)
- in een pand aan de [adres 4] te 's-Gravenhage in totaal
(ongeveer) 1830 hennepplanten en/of
- in een pand aan de [adres 2] 74B te Rotterdam in totaal (ongeveer) 657
hennepplanten en/of een zak met circa 300 henneptoppen en/of
- in een pand aan de [adres 3] te Rotterdam in totaal (ongeveer) 448
hennepplanten en/of
- in een pand aan de [adres 5] te Rotterdam in totaal
(ongeveer) 1095 hennepplanten en/of
- in een pand aan de Ringersstraat 21J te Schiedam in totaal (ongeveer) 4200
hennepplanten en/of
- in een pand aan de [adres 7] te Rijen in totaal (ongeveer) 2031
hennepplanten en/of
- in een pand aan de [adres 8] te Soesterberg in totaal (ongeveer)
1368 hennepplanten en/of
- in een pand aan de [adres 9] te Utrecht in totaal (ongeveer) 1632
hennepplanten,
- in een pand aan de [adres 10] te Stellendam in totaal (ongeveer) 1386
hennepplanten,
althans (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet en/of een
middel als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub d van de Opiumwet vermeld op de bij
die wet behorende lijst II;
(artikel 3/11 Opiumwet jo art 47 Wetboek van Strafrecht)
2. (
Zaken [adres 4], [adres 2], [adres 3], Wasstraat, [adres 6], Rijen, Soesterberg, [adres 9], Stellendam)
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Utrecht en/of Schiedam en/of Stellendam,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit het elektriciteitsnetwerk
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan[benadeelde partij], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en /
of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft /
hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun
bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of
inklimming;
(artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht)
3. (
Zaak [adres 1])
hij
op één of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 maart 2013 te Schiedam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
in een pand, gelegen op of aan de [adres 1], een
hoeveelheid van ongeveer 14,5 kilogram hennep(gruis) en/of 1,8 kilogram henneptoppen, in elk geval een (grote)hoeveelheid (resten van) hennepplanten (als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet), opzettelijk aanwezig heeft gehad,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3/11 Opiumwet jo art 47 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij
in of omstreeks de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013 te
’s-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Rijen en/of Soesterberg en/of Utrecht en/of Schiedam en/of Stellendam, althans in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie met een of meer personen
bestaande uit:
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
-[medeverdachte 3]
die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11,
derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het aanwezig hebben, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen,
afleveren, verstrekken, en vervoeren van hennep en/of hasjiesj,
- het wegnemen van hoeveelheden elektriciteit door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
(art. 11A OW/ 140 Sr)
Bewijsbijlagebij vonnis van 7 augustus 2014,
zaak [adres 4] (feiten 1 en 2).
BEWIJSOVERWEGINGEN
Naar het oordeel van de rechtbank is de betrokkenheid van de verdachten in de bewezenverklaarde vorm door de hieronder opgenomen bewijsmiddelen gegeven, meer in het bijzonder:
[verdachte]: weliswaar verklaart hij dat hij slechts heeft opgebouwd en verder geen betrokkenheid heeft gehad bij de kwekerij maar dit wordt gelogenstraft door onder meer:
  • T 116 d.d. 22 juli 2012 00.41 tussen[verdachte] en [medeverdachte 1]
  • Idem: 14.36 uur
  • Idem 14.50 uur
In welke gesprekken (maar overigens ook in overige gesprekken die hieronder zijn opgenomen) onmiskenbaar in versluierend taalgebruik wordt gesproken over, mede gelet op het PV zendmastgegevens [adres 4], deze kwekerij. Gelet op het tijdstip kan geen sprake meer zijn van opbouwwerk, waar de kwekerij op 24 juli 2012 werd ontmanteld en een groot aantal hennepplanten werd aangetroffen.
[medeverdachte 1]: voor hem geldt hetzelfde, zijn verweer dat hij uitsluitend puin heeft geruimd en muren heeft gevergd wordt eveneens door bovengenoemde gesprekken weerlegd.
[medeverdachte 3]: hij heeft de huurovereenkomst voor het perceel getekend maar dat zou voor onbekende Oost-Europeanen zijn gedaan. Waarom hij dan met [medeverdachte 10] – die in zijn verklaring van 12 september 2013 betrokkenheid erkent – op 24 juli 2012 hierover belt (Mastlocatie Stationsplein) wordt door hem niet opgehelderd, zodat de rechtbank het er voor moet houden dat ook hij als medepleger moet worden gezien.
Voor de diefstal van energie werd aangifte gedaan.[verdachte] heeft met betrekking hiertoe opdracht gegeven aan [medeverdachte 7] op 12 juni 2012, en daar per sms ook nog contact over gehad op 14 juni 2012. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] contact gehad met [medeverdachte 7] per sms op 31 juli 2012. Waar de (overige) medepleger(s) terzake de hennepkwekerij dit feit willens en wetens heeft/hebben gepleegd is de rechtbank van oordeel dat hij/zij ook terzake de diefstal van energie als medeplegers moeten worden gezien nu hij/zij, wetende dat een illegale hennepkwekerij werd geëxploiteerd, het risico heeft/hebben genomen dat op illegale wijze energie zou worden verkregen en in zoverre met voorwaardelijk opzet heeft/hebben gehandeld.

Bewijsbijlage bij vonnis van 7 augustus 2014, zaak Wasstraat (feit 1).

BEWIJSOVERWEGINGEN
Op 9 november 2012, omstreeks 07:15 uur werd door personeel van district 1 van de politie Rotterdam-Rijnmond binnengetreden in het bedrijfspand gevestigd aan de [adres 11]/[adres 5] te Rotterdam. In een kelderruimte onder het pand werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Het pand bestond uit of was verdeeld in 3 verschillende ruimtes en 2 verborgen kelderruimtes. In totaal werden 1095 hennepplanten aangetroffen. Op het adres[adres 5] te Rotterdam was een bedrijf gevestigd met de naam[onderneming medeverdachte 8], met als eigenaar [medeverdachte 8] (hierna: aangeduid als de wasstraat). De ter plaatse aanwezige fraudespecialisten van energiebedrijf [benadeelde partij] stelden een onderzoek in. Zij stelden vast dat er illegaal stroom werd afgetapt voor de hennepkwekerij. De meterkast van het pand hing in het gedeelte aan de [adres 5] te Rotterdam. Uit het onderzoek bleek dat de stroom voor de hennepkwekerij middels een bypass op de hoofdleiding(hoofdkabel) onder de openbare weg was aangebracht. De medewerker van [benadeelde partij] concludeerde dat er 3 volledige hennepoogsten van 70 dagen hebben plaatsgevonden en een deel van een hennepkweek 42 dagen oud was en dat de stroom in de periode 2 maart 2012 tot en met 9 november 2012 is afgenomen
De verdachte heeft aangevoerd dat hij weliswaar regelmatig bij de wasstraat kwam om zijn auto te wassen en te chillen, dat hij tweedehands materiaal voor hennepteelt heeft geleverd aan de wasstraat en dat hij uitleg heeft gegeven over de door hem geleverde spullen, maar dat zijn rol daartoe beperkt is geweest. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat zijn rol verder gaat.
[medeverdachte 8] heeft verklaard dat de opbouw van de kwekerij 4 weken heeft geduurd en dat verdachte de projectleider was. [medeverdachte 8] heeft voorts verklaard dat hij met verdachte in zee is gegaan en dat het in principe maar voor een keer was bedoeld, doch dat dit uit de hand is gelopen. Verdachte is voorts op een foto door [medeverdachte 8] herkend, waarbij hij verklaarde dat verdachte af en toe op de zaak kwam.
Uit telefoontaps kan worden opgemaakt dat de bij verdachte in gebruik zijnde mobiele telefoon op 29 oktober 2011, 27, 28, 29, 30 december 2011,13 februari 2012, 25 februari 2012, 4 mei 2012, 16 en 17 juli 2012, 13 september 2012 de nabij de[adres 11]/ [adres 5] gelegen mastlocatie Linschoterstraat te Rotterdam heeft aangestraald. In een telefoongesprek op 30 december 2011, waarin de mastlocatie aan Linschoterstraat wordt aangestraald deelt verdachte[medeverachte 9] mee dat hij aan het werk is.
Op 9 november 2012 nadat de politie het pand aan de [adres 5] is binnengetreden wordt met de mobiele telefoon van [medeverdachte 4] de mastlocatie aan de Linschoterstraat aangestraald, waarbij tussen verdachte en [medeverdachte 4] sms berichten worden verstuurd over het feit dat het fout is bij “Spaanse”.
Uit vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, gevoegd bij het feit dat verdachte niet heeft willen verklaren over feiten en omstandigheden waaruit een verdergaande rol naar voren komt dan door hem toegegeven wordt, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 1 ten aanzien van het zaaksdossier Wasstraat van de dagvaarding heeft begaan.
Bewijsbijlagebij vonnis van 7 augustus 2014,
zaak [adres 6] (feiten 1 en 2).
BEWIJSOVERWEGINGEN
Naar het oordeel van de rechtbank is de betrokkenheid van de verdachten in de bewezenverklaarde vorm door de hieronder opgenomen bewijsmiddelen gegeven, meer in het bijzonder:
[verdachte]: weliswaar verklaart hij dat hij slechts heeft opgebouwd en verder geen betrokkenheid heeft gehad bij de kwekerij maar dit wordt gelogenstraft door onder meer:
Getapte telefoongesprekken/sms-berichten:
  • met [medeverdachte 2] d.d. 4 en 5 juni 2012 ([medeverdachte 2] betwist dat hij deelnemer aan dit gesprek is maar de rechtbank heeft zijn stem op de opname welke ter zitting is beluisterd herkend);
  • met [medeverdachte 1] d.d. 28 juni 2012 en 27 november 2012 en 9 februari 2013;
  • sms-bericht met [medeverdachte 1] d.d. 19 juli 2012 en 3 februari 2013.
In welke gesprekken onmiskenbaar in versluierend taalgebruik wordt gesproken over deze kwekerij. Gelet op het tijdstip kan geen sprake meer zijn van alleen opbouwwerk, waar de kwekerij op 26 maart 2013 werd ontmanteld en een groot aantal hennepplanten werd aangetroffen.
[medeverdachte 1]: voor hem geldt hetzelfde: zijn verweer dat hij uitsluitend puin heeft geruimd en muren heeft geverfd wordt m.n. ook door bovengenoemde gesprekken weerlegd.
[medeverdachte 3]: hij heeft de huurovereenkomst voor het perceel getekend maar dat zou voor onbekende Oost-Europeanen zijn gedaan, wetende dat het ging om een hennepkwekerij, door welke personen hij zou zijn bedreigd. Deze personen kan hij echter kennelijk niet identificeren; ook niet waar hij aangeeft circa 30 maal in het perceel op bezoek te zijn geweest – en zijn verklaring ook niet wordt ondersteund door de in het dossier opgenomen observaties zodat de rechtbank het er voor moet houden dat ook hij als medepleger moet worden gezien.
Voor [medeverdachte 2] geldt dat zijn betrokkenheid blijkt uit o.m. de bovengenoemde gesprekken met[verdachte], maar ook uit de omstandigheid dat in de Renault bestelwagen welke zich bevond in de – mede – door hem gebruikte bedrijfsruimte zakken met hennep (circa 40 kg) werden aangetroffen waarvoor hij geen verklaring kan of wil geven.
Voor de diefstal van energie werd aangifte gedaan.[verdachte] heeft met betrekking hiertoe opdracht gegeven aan [medeverdachte 7] op 22 maart 2013. Waar de overige medeplegers terzake de hennepkwekerij dit feit willens en wetens hebben gepleegd is de rechtbank van oordeel dat zij ook terzake de diefstal van energie als medeplegers moeten worden gezien nu zij, wetende dat een illegale hennepkwekerij werd geëxploiteerd, het risico hebben genomen dat op illegale wijze energie zou worden verkregen en in zoverre met voorwaardelijk opzet hebben gehandeld.

Bewijsbijlage bij vonnis van 7 augustus 2014, zaak Rijen (feit 1).

BEWIJSOVERWEGINGEN
Op 23 februari 2012 werd door de politie in het pand [adres 7] 18 te Rijen een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin ongeveer 2031 hennepplanten, verdeeld over vijf ruimten. Uit een onderbouwde schatting van een fraude-inspecteur van [benadeelde partij] blijkt dat de planten in ruimte 3 circa 56 dagen oud waren; de planten in de andere ruimtes waren jonger en in alle ruimtes is ten minste één eerdere oogst geweest.
Op basis van zendmastgegevens is vast komen te staan dat verdachte zich op 4, 6 en 7 november 2011 aanwezig is geweest op de [adres 7] te Rijen. Verdachte heeft op 5 november 2011 een aantal personen gevraagd of zij de volgende dag wilde werken. Voorts heeft verdachte op 5 november 2011 door middel van sms-berichten aan een derde opdracht gegeven om brood, beleg en koffie(bekers) mee te nemen. De dag daarop, 6 november 2011, besteld verdachte rond 17.00 uur 13 soorten gerechten bij een pizzeria in Rijen. De in bij verdachte in gebruik zijnde mobile telefoon is heeft op 7 november 2011 vele keren tussen 10.22 uur en 22.37 uur de zendmast op de [adres 7] te Rijen aangestraald. Daarnaast benaderde verdachte medeverdachte [medeverdachte 1] met de mededeling dat [medeverdachte 1] zondag mee moest. Op 21 december 2011 is waargenomen dat verdachte als bestuurder met een Volkswagen Transporter een steeg inrijdt op de [adres 7] tussen de panden 18 en 20. Op 23 december 2011 wordt verdachte gebeld door medeverdachte [medeverdachte 10] waarbij over temperatuur en wattage wordt gesproken. Op 29 december 2011 worden door verdachte opnieuw personen benaderd om te komen. Nadat de politie op 23 februari 2012 het pand is binnengetreden wordt verdachte door[medeverdachte 10] gebeld met de mededeling dat verdachte er niet heen moeten rijden omdat er bezoek is. Uit vorenstaande in onderling verband en samenhang met de bevindingen van [benadeelde partij] bezien, leidt de rechtbank af dat op rond 6 november 2011 en rond 29 december 2011 in de ruimtes op de [adres 7] te Rijen hennepoogsten hebben plaatsgevonden, waarbij verdachte een actieve rol heeft gespeeld.
Het verweer van de raadsman dat verdachte alleen betrokken zou zijn bij de opbouw van deze kwekerij wordt verworpen. De inhoud van bij de [adres 7] opgevangen tapgesprekken stroken immers niet met het alleen maar leveren en aansluiten van de benodigde apparatuur voor een hennepkwekerij en verklaren niet dat ook na 7 november 2011 verdachte bij de [adres 7] is gezien en de zendmast aldaar door zijn telefoon vele malen is aangestraald.
Vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien met daarbij gevoegd het feit dat verdachte in het geheel daarover niet heeft willen verklaren brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het ten laste gelegde feit onder 1 ten aanzien van het zaaksdossier Rijen van de dagvaarding heeft begaan.

Bewijsbijlage bij vonnis van 7 augustus 2014, zaak Soesterberg (feit 1 en 2).

BEWIJSOVERWEGINGEN
Naar het oordeel van de rechtbank is de betrokkenheid van de verdachten in de bewezenverklaarde vorm door de hieronder opgenomen bewijsmiddelen gegeven, meer in het bijzonder:
Weliswaar verklaart[verdachte] hij dat hij slechts heeft opgebouwd en verder geen betrokkenheid heeft gehad bij de kwekerij en [medeverdachte 1] zou ook hier slechts puin hebben geruimd etc. maar dit wordt gelogenstraft door onder meer de verklaringen van [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] alsmede DNA sporen van[verdachte]. Niet goed voorstelbaar is dat deze zolang na voorbereidende werkzaamheden nog aanwezig zouden zijn op een blikje frisdrank waarvan eveneens niet goed voorstelbaar is dat dit zich zolang nog in het perceel zou hebben bevonden.
Diefstal van energie is niet bewezen nu daarvan geen aangifte is gedaan.
Bewijsbijlagebij vonnis van 7 augustus 2014,
zaak [adres 9] (feiten 1 en 2).
BEWIJSOVERWEGINGEN
Op 15 maart 2012 is in het pand aan de [adres 9] te Utrecht een hennepkwekerij aangetroffen met 1632 hennepplanten. De verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij betrokken was bij de opbouw van deze kwekerij. Hij verklaarde dat hij hiervoor kweekmateriaal had doorverkocht dat hij goedkoop kon inkopen bij [onderneming] in Zoetermeer en dat hij in Utrecht meerdere dagen besteed aan het timmeren en opbouwen van de kwekerij. Tevens is hij daar meerdere malen langs geweest om problemen te verhelpen aan de door hem geleverde airco’s. Op verdere vragen over deze kwekerij heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
Over de rol van de verdachte bij deze kwekerij wordt het volgende overwogen.
Uit politiewaarnemingen van 2 en 12 januari 2012, in combinatie met de eigen verklaring van de verdachte, leidt de rechtbank af dat de hennepkwekerij begin januari 2012 is opgezet. Betrekkelijk kort daarna, vermoedelijk in de tweede helft van januari 2012, is de kwekerij in gebruik genomen. Immers, de op 15 maart 2012 aangetroffen planten waren volgens een schatting van een medewerker van [benadeelde partij] toen 56 dagen oud. Dat de warmtecamera op 6 maart 2012 geen bijzonderheden liet zien, doet aan het voorgaande niet af: kennelijk was de kwekerij voldoende afgeschermd.
Ook na het begin van de teelt is de verdachte in de kwekerij geweest. Hij erkent betrokkenheid bij het oplossen van problemen met de airco en dat speelde (in ieder geval) in de periode 17 tot 20 februari 2012. Dit blijkt uit taps en een waarneming van de politie op 20 februari 2012. Het kan dus niet anders, dan dat de verdachte in de kwekerij is geweest toen er hennep werd geteeld.
Na 20 februari 2012 blijkt eveneens van betrokkenheid van de verdachte bij de kwekerij in de [adres 9]. Op 28 februari 2012 vindt om 12.37 uur een telefoongesprek plaats tussen de verdachte en[verdachte], waarbij de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast nabij de kwekerij aanstraalt. In dat gesprek zegt [medeverdachte 1] ‘het moet weg, je ziet je auto aan de buitenkant staan zeg maar’. [medeverdachte 1] zegt 70 euro op zak te hebben en de verdachte geeft aan dat [medeverdachte 1] ‘wel zo’n draaiend ding wil pakken’, ‘anders ga je er gewoon uit, ‘ik ben er toch pas over een half uur, dan haal je er eentje bij de [bouwmarkt]’, ‘de [bouwmarkt] heeft het ook wel’ en [medeverdachte 1] ‘moet wel even een vuilniszak meenemen’. [medeverdachte 1] vraagt of hij op de verdachte moet wachten, waarop de verdachte zegt dat [medeverdachte 1] de sleutel heeft. In een aansluitend telefoongesprek zegt de verdachte tegen [medeverdachte 1] ‘je moet gewoon 2 of 3 kleintjes pakken, gewoon hele kleintjes. Niet een grote want dat is weer te hard weet je, gewoon 2 kleintjes’. [medeverdachte 1] ‘is onderweg’. Bij gebreke aan enige andere begrijpelijke uitleg, maakt de rechtbank hieruit op dat [medeverdachte 1] in de kwekerij was, dat [medeverdachte 1] denkt dat de kwekerij van buiten zichtbaar was en verder dat hij van de verdachte bij de [bouwmarkt] enkele kleine ventilatoren moest halen. Korte tijd later, om 14.08 uur, straalt de mobiele telefoon van de verdachte een zendmast in de omgeving van de kwekerij aan. Kennelijk was ook hij toen bij de kwekerij. Ook op 1, 5, 10, 12 en 14 maart 2012 straalt zijn mobiele telefoon zendmasten nabij de kwekerij aan. Bij gebreke aan enige andersluidende verklaring gaat de rechtbank ervan uit dat ook dit bezoeken aan de kwekerij waren.
De verdachte is op 15 maart 2012 gebeld door ene [medeverdachte 13], die hem vertelde dat hij ‘bezoek had in Utrecht’ en dat ‘ie weg is’. Iedere uitleg door de verdachte voor dit gesprek, dat plaats vond op de dag dat de politie deze hennepkwekerij binnenviel, ontbreekt.
De mobiele telefoon van de verdachte heeft in de maanden januari, februari en maart 2012 veelvuldig zendmasten aangestraald nabij de kwekerij. Het betreft zowel de periode waarin de kwekerij kennelijk werd opgebouwd als de periode dat er werd gekweekt.
De rechtbank concludeert dat de betrokkenheid van de verdachte bij deze hennepkwekerij zo groot is dat van medeplegen van de teelt en het voorhanden van hennep moet worden gesproken. Dat zijn betrokkenheid niet verder ging dan louter het leveren van materiaal en diensten aan de hennepkwekerij van een ander, is niet aannemelijk geworden en is niet te verenigen met het voorgaande, in het bijzonder het gesprek van 15 maart 2012. Ook dit feit is wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte wordt ook veroordeeld voor de diefstal van elektriciteit in deze kwekerij. Door de politie is gezien dat hij, samen met [medeverdachte 1], op 9 januari 2012 naar [B.V.]. ging en uit tapgegevens blijkt dat zij daarna naar deze kwekerij zijn gegaan. Nu uit het dossier verder blijkt dat de verdachte over de airconditioning contacten onderhield met een ander ([medeverdachte 14]), moet bij gebrek aan enige uitleg aangenomen worden dat de verdachte bij [B.V.]. op bezoek ging in verband met de illegale stroomvoorziening van deze kwekerij.

Bewijsbijlage bij vonnis van 7 augustus 2014, zaak Stellendam (feiten 1 en 2).

BEWIJSOVERWEGINGEN
Op 3 december 2012 is door de politie een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in de loods aan de [adres 10] in Stellendam. Daarin bevonden zich op dat moment 1386 hennepplanten en 45 kg hasjiesj, alsmede hennepresten. In de loods 1D, gehuurd door [medeverdachte 1], werd een blauwe container aangetroffen met daarin hennepresten.
Over de betrokkenheid van [medeverdachte 1] en [verdachte] bij deze kwekerij wordt het volgende overwogen. In de avond van 12 september 2012 straalden de telefoons van deze twee verdachten zendmasten aan nabij de locatie waar later de hennepkwekerij is aangetroffen. In een gesprek met [medeverdachte 4] zegt [verdachte] dan dat hij aan het werk is en als [medeverdachte 4] vraagt of
‘morgen nog steeds goed is’zegt [verdachte] dat dat zo is. Kort daarna sms’t [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] en vraagt hij weet
‘of alles nog geregeld was voor morgen’, waarop [medeverdachte 1] antwoordt
‘mee bezig nu’. Vervolgens straalde de telefoon van [verdachte] op 13 september 2012 wederom een nabij gelegen zendmast aan en op 14 september 2012 deed de telefoon van [medeverdachte 1] dat. Uit berichten van 14 september 2012 kan afgeleid worden dat [medeverdachte 1] aan het werk was en dat [verdachte] hiermee bekend was.
In de periode van 6 tot 13 oktober 2012 was [medeverdachte 1] blijkens zijn telefoongegevens wederom op meerdere dagen in de omgeving van de zendmast aan de [adres 10]. Uit berichten van die dagen leidt de rechtbank af dat hij ook toen werkzaamheden verrichtte en dat hij dat deed in overleg met [verdachte] op 8 oktober 2012:
‘Pak over een uur een nieuwe doos dan goeie je hem even om 1voor1’. [medeverdachte 1], op 9 oktober 2012:
‘waar die 2 geverfde platen zijn’.In een gesprek op 8 oktober 2012 zegt [verdachte] dat [medeverdachte 1]
‘hem moet bellen als die man belt, dan komt hij ook die kant uit’. Op 9 oktober 2012 zegt [medeverdachte 1] tegen [verdachte] dat hij
‘de kasten in elkaar heeft gezet’. In een gesprek van 12 oktober 2012 zegt [medeverdachte 1] dat ze
‘toch 2 autootjes hadden gekocht, 2 stuks’. [medeverdachte 1] zegt dat
‘1 autootje al klaar is, die heeft hij getest ook hij had de motor warm laten draaien... hij loopt goed’. [verdachte] zegt dat
‘het wel erg snel is en of het niet te snel is’. [medeverdachte 1] zegt
‘nee, hij kan moeilijk 1 auto laten lopen en 1 auto uitzetten, vandaar’. Met name gelet op deze laatste opmerking van [medeverdachte 1] acht de rechtbank bij gebreke van begrijpelijke uitleg onaannemelijk dat dit gesprek echt over auto’s gaat.
Een aannemelijke uitleg van [medeverdachte 1] en [verdachte] voor deze berichten en gesprekken en voor de werkzaamheden die zijn uitgevoerd terwijl de telefoon van [medeverdachte 1] en/of die van [verdachte] zendmasten aan of nabij de [adres 10] aanstraalden, ontbreekt. Gelet op de inhoud van de berichten en de gesprekken, het gebrek aan uitleg en de hennepresten die ook zijn aangetroffen in de door [medeverdachte 1] gehuurde loods 1D, moet het er voor worden gehouden dat de uitgevoerde werkzaamheden betrekking had op de in loods 1B aangetroffen hennepkwekerij.
De betrokkenheid van [medeverdachte 2] bij deze kwekerij blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 10] (die de [adres 10] in Stellendam aanwijst als de plaats waar ‘de grote wiettuin van [medeverdachte 2] in Zeeland’ is) in combinatie met het feit dat op een in de kwekerij gevonden zak met plakken hasjiesj een handpalmafdruk van hem is aangetroffen en het feit dat [medeverdachte 2] na de ontmanteling van de kwekerij heeft geholpen met het opruimen van de loods, zoals hij op zitting heeft verklaard. Dat de verdediging [medeverdachte 10] (een medeverdachte) niet heeft kunnen horen als getuige doordat deze zich op zijn zwijgrecht beriep, doet hieraan niet af, net als de – niet voor de hand liggende – verklaring die [medeverdachte 2] heeft gegeven voor de handpalmafdruk. Redengevend daarvoor is juist de combinatie van de verklaring van [medeverdachte 10], de afdruk en het helpen bij het opruimen van de loods. Dat [medeverdachte 10] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] die ‘wiettuin’ al 14 jaar had, zoals de verdediging heeft benadrukt, doet aan zijn verklaring niet af, nu uit die verklaring ook blijkt dat [medeverdachte 10] die 14 jaar nader kwalificeert met de opmerking dat de vader van [medeverdachte 2] daar ook werkte.