2.
hij
in de periode van 1 april 2011 tot en met 13 mei 2013
te 's-Gravenhage en en Utrecht en Schiedam,
tezamen en in vereniging met anderen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit het elektriciteitsnetwerk
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan [benadeelde partij], , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
- CIE-informatie
Standpunt van de verdediging
In de onder feit 1 ten laste gelegde zaken Soesterberg, [adres 9] en [adres 4] heeft er geen enkel nader onderzoek plaatsgevonden door de desbetreffende politieregio’s naar aanleiding van CIE-informatie, slechts inhoudende termen als ‘vermoedelijk’ en ‘mogelijk’ is in die informatie opgenomen. De politieteams zijn enkel en alleen op basis van deze informatie in de betreffende panden binnengetreden.
In deze gevallen is het enkele vermoeden van de door de CIE verstrekte informatie onvoldoende voor het ontstaan van een verdenking in strafvorderlijke zin. Aanvullend onderzoek is in dergelijke gevallen noodzakelijk voor het ontstaan van een verdenking. Aldus is in genoemde zaken sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dient daaraan het rechtsgevolg bewijsuitsluiting te worden verbonden.
Standpunt van de officier van justitie
De informatie zoals verstrekt door de CIE in de zaken Soesterberg, [adres 9] en [adres 4] was voldoende concreet en specifiek, nu de straatnamen en de huisnummers van de desbetreffende panden werden genoemd. In het onderzoek Paine werd de CIE-informatie wel degelijk ondersteund door nader bewijs, alleen was deze niet kenbaar voor de desbetreffende politiekorpsen. Niet valt in te zien hoe de verdachte hier in zijn belangen is geschaad.
Oordeel van de rechtbank
In voornoemde zaaksdossiers is steeds in een afschermprocesverbaal neergelegd dat uit een in Nederland lopend opsporingsonderzoek de informatie is verkregen, dat in een bepaald, specifiek aangeduid adres ‘vermoedelijk’ een hennepkwekerij aanwezig was, al dan niet met een nadere beschrijving zoals: ‘mogelijk onder de grond, in een kelderruimte’. Deze – uit onderzoek Paine afkomstige – informatie was voldoende specifiek en hieraan kan een redelijk vermoeden als bedoeld in artikel 9 Ow worden ontleend: het gaat immers om een concreet adres waar op dat moment een hennepkwekerij aanwezig zou zijn. Dat wordt niet anders doordat in het afschermprocesverbaal wordt gesproken over een ‘vermoedelijke hennepkwekerij’. Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat, zou al aangenomen moeten worden dat het binnentreden onrechtmatig was, dit niet tot bewijsuitsluiting zou leiden. De verdachte was immers niet de bewoner van de betreffende panden (vergelijk NJ 2002, 343).
- Medeplichtigheid
Standpunt van de verdediging
In zowel de onder 1 ten laste gelegde zaken [adres 4], [adres 5], [adres 6], Rijen, Soesterberg, [adres 9] en Stellendam als het onder 2 thans ten laste gelegde feit is de verdachte hooguit medeplichtig geweest, door in de voorfase (de opbouwfase) werkzaamheden te verrichten en door tijdens de kweekfase storingen te verhelpen. Zijn rol kan slechts als faciliterend worden geduid; een medeplichtigheidsvariant in relatie tot het ‘bewerken’. Deze variant is niet ten laste gelegd, hetgeen tot vrijspraak dient te leiden. Voor wat betreft de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit blijkt uit geen enkel bewijsmiddel dat de verdachte, al dan niet in de opbouwende fase, de opzet/wetenschap heeft gehad dat er buiten de meter om stroom zou worden afgetapt.
Standpunt van de officier van justitie
De wijze waarop de onderhavige hennepkwekerijen waren verborgen, duiden op heimelijkheid. Het was er de verdachte en zijn medeverdachten alles aan gelegen om geen ontdekking van de kwekerijen te bewerkstelligen. Legaal stroomgebruik is dan een risicofactor.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting en de onderliggende dossierstukken is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 thans bewezenverklaarde feiten. Uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de aan dit vonnis gehechte bijlagen, blijkt dat de rol van de verdachte niet slechts faciliterend is geweest, zoals door de raadsman bepleit. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt eveneens dat de verdachte als medepleger wetenschap heeft gehad van het illegale stroomgebruik. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Waardering van het bewijs
De verdediging heeft voor wat betreft het gebruik van tapgesprekken als bewijsmiddel gewezen op de Alpamayo jurisprudentie (BZ0303) van het gerechtshof Amsterdam. Daaromtrent overweegt de rechtbank dat de (feiten)rechter vrij is in de selectie en de waardering van bewijsmiddelen (Hoge Raad 29 oktober 2013en Hoge Raad 2 juli 2013), hetgeen met zich meebrengt dat daarover geen verantwoording behoeft te worden opgenomen. Dat zal de rechtbank dan ook niet doen. Voor de interpretatie van de gebruikte bewijsmiddelen (indien vereist) verwijst de rechtbank overigens naar de steeds in de hierna volgende per deelonderzoek opgenomen bewijsoverwegingen.
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In diverse panden werden door de verdachte en zijn medeverdachten hennepkwekerijen opgezet en gerund. Ten behoeve van het in werking hebben van deze hennepkwekerijen hebben de verdachte en zijn medeverdachten zich tevens schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit, door de elektriciteitsmeters in de panden alwaar de hennepkwekerijen zich bevonden, met een verhoogde kans op brandgevaar, te manipuleren.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zich actief beziggehouden met de productie van verdovende middelen. Hennep kan verslavend werken en vormt dan ook een bedreiging voor de volksgezondheid. Ten koste van die volksgezondheid heeft de verdachte zich echter laten leiden door het oogmerk van financieel gewin.
Blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2014 is de verdachte in 2005 reeds eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 26 juni 2013 een advies over de verdachte uitgebracht. De rechtbank heeft van de inhoud van dit advies kennisgenomen.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal een deel van de hierna te noemen gevangenisstraf voorwaardelijk worden opgelegd.
Ter terechtzitting van 17 juli 2014 heeft de raadsman namens de verdachte verzocht het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen, dan wel de schorsing daarvan te laten voortduren voor onbepaalde tijd. Dit verzoek wordt in beide varianten afgewezen. Gelet op zowel de aard en de ernst van de thans bewezen verklaarde feiten als de duur van het onvoorwaardelijk deel van na te noemen gevangenisstraf, zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte worden opgeheven, nu gelet op deze bewezenverklaring de persoonlijke belangen van de verdachte niet langer opwegen tegen het strafvorderlijk belang.
Gelet op zowel de partiële vrijspraken van het onder 1 ten laste gelegde als de vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde, zal aan de verdachte een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de besloten vennootschap [benadeelde partij], gevestigd te Rotterdam ter zake van de tenlastegelegde feit inhoudende diefstal van energie. De benadeelde partij vordert inzake de zaaksdossiers de [adres 4] te Den Haag een bedrag van een bedrag € 3.679,77, inzake de [adres 2] te Rotterdam een bedrag van € 3.969,64, inzake de Wasstraat te Rotterdam een bedrag van
€ 15.383,20 en inzake de [adres 6] te Schiedam een bedrag van € 37.406,-.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. De benadeelde partij vordert als schade het zogenaamde netverlies. Dit is het verschil tussen de geregistreerde afname van elektriciteit en de geregistreerde invoeding van elektriciteit in dezelfde periode in hetzelfde netdeel. Benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt haar - niet weersproken - stelling, dat zij dit verschil dient te compenseren door inkoop van de ontbrekende kilowatturen (kWh) op de APX-beurs. Daarnaast vordert de benadeelde partij de door haar gemaakte kosten, bestaande uit het capaciteitstarief, de kosten van ontoelaatbaar handelen en
aansluit- en herstelkosten.
[benadeelde partij] heeft de wijze van schadeberekening voldoende concreet met bescheiden en berekeningsdocumenten onder andere omtrent de kweektijd tot aan de oogst(en), de gebruikte apparatuur, het aantal uren belichting en specificatie van de kosten onderbouwd.
Aangezien verdachte van de diefstal van elektriciteit in de zaaksdossiers [adres 2] en Wasstraat wordt vrijgesproken kunnende vorderingen van [benadeelde partij] conform onderstaand schema kunnen worden toegewezen.
Oogsten
[adres 4]
[adres 6]
Oogsten PVs vol
5
Oogsten [benadeelde partij] Elc
0,22
5,40
[benadeelde partij] Gas
€ 148,24
Ruimte 1
Aantal dagen
16
378
Aantal kWh per dag
248,40
638,46
Totaal kWh
3974,40
241337,88
Ruimte 2
Aantal dagen
16
378
Aantal kWh per dag
340,08
582,96
Totaal kWh
5441,28
220358,88
Ruimte 3
Aantal dagen
16,00
Aantal kWh per dag
541,44
Totaal kWh
8663,04
Alle ruimtes
18078,72
461696,76
Tarief
€ 0,07260
€ 0,06890
Totaal
€ 1.312,52
€ 31.810,91
Capaciteitstarief
€ 97,37
€ 2.878,22
Kos. ontl handelen
€ 868,54
€ 890,67
TD Joulz/aansl
€ 1.122,80
€ 1.692,90
Herstel transport e
€ 130,30
€ 133,30
Totaal toewijsbaar
€ 3.679,77
€ 37.406,00
Nu de vorderingen van de benadeelde partij zullen worden toegewezen, zal de verdachte veroordeeld worden in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten welke ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog dienen te worden gemaakt.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan (telkens) schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededaders onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Tevens wordt ten aanzien van de vorderingen, oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passen en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaren, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], gevestigd te Rotterdam toe tot een totaalbedrag van € 41.085,77 (zegge: éénenveertigduizend en vijfentachtig euro en zevenenzenventig eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt/zijn mededaders betalen de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen 41.085,77; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van 41.085,77 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 240 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] (overigens) niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en A.J.M. van Breevoort, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 augustus 2014.