Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte was vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van voorbereidingshandelingen voor moord en/of doodslag. De Hoge Raad behandelt het beroep dat is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof, die een middel van cassatie heeft voorgesteld. De raadsman van de verdachte, mr. B.P. de Boer, heeft het beroep tegengesproken, terwijl de Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden van moord en/of doodslag in de periode van 25 maart 2008 tot en met 4 april 2008, waarbij hij verschillende wapens en voertuigen in zijn bezit had. Het Hof heeft geoordeeld dat, hoewel de verdachte deze voorwerpen opzettelijk voorhanden had, dit op zichzelf onvoldoende bewijs opleverde voor het opzet op het plegen van de misdrijven. Het Hof concludeerde dat er geen concrete informatie was over de plannen van de verdachte of de betrokkenheid van anderen, waardoor de vrijspraak gerechtvaardigd was.
De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarmee de vrijspraak van de verdachte in stand blijft. Dit arrest is gewezen op 2 juli 2013 en onderstreept de grenzen van de toetsing in cassatie, waarbij de feitenrechter de vrijheid heeft om bewijs te waarderen en te selecteren.