ECLI:NL:RBROT:2014:6618
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van goede trouw
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 9 april 2014 een verzoekschrift indiende, is gehoord tijdens de zitting op 8 mei 2014. De verzoeker is samenwonend en zijn inkomen bestaat uit loon uit dienstbetrekking. De totale schuldenlast bedraagt € 29.980,07, zoals blijkt uit de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet.
De rechtbank heeft beoordeeld of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling, met name of hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat dit niet aannemelijk is. Tijdens de zitting is gebleken dat de verzoeker keuzes heeft gemaakt die hebben geleid tot zijn huidige financiële situatie. Door samen te wonen met zijn vriendin en haar kinderen, heeft hij minder mogelijkheden om te sparen voor zijn schuldeisers. Bovendien is zijn inkomen, indien hij alleenstaand zou zijn, voldoende om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet, die vereisen dat de schuldenaar niet in staat is om zijn schulden te betalen. Daarom wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R. Kruisdijk, rechter, in aanwezigheid van J.W. Dijkshoorn, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat.