ECLI:NL:RBROT:2014:6618

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 mei 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
C/11/449089 / FT EA 14/965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende aannemelijkheid van goede trouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die op 9 april 2014 een verzoekschrift indiende, is gehoord tijdens de zitting op 8 mei 2014. De verzoeker is samenwonend en zijn inkomen bestaat uit loon uit dienstbetrekking. De totale schuldenlast bedraagt € 29.980,07, zoals blijkt uit de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet.

De rechtbank heeft beoordeeld of de verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor toewijzing van de schuldsaneringsregeling, met name of hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeert dat dit niet aannemelijk is. Tijdens de zitting is gebleken dat de verzoeker keuzes heeft gemaakt die hebben geleid tot zijn huidige financiële situatie. Door samen te wonen met zijn vriendin en haar kinderen, heeft hij minder mogelijkheden om te sparen voor zijn schuldeisers. Bovendien is zijn inkomen, indien hij alleenstaand zou zijn, voldoende om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.

De rechtbank oordeelt dat de verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a van de Faillissementswet, die vereisen dat de schuldenaar niet in staat is om zijn schulden te betalen. Daarom wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R. Kruisdijk, rechter, in aanwezigheid van J.W. Dijkshoorn, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 mei 2014
[naam],
[adres]
[woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 9 april 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 8 mei 2014. De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

Verzoeker is samenwonend. Het inkomen van verzoeker bestaat uit loon uit dienstbetrekking. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring op grond van artikel 285 van de Faillissementswet € 29.980,07.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat een verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Fw). De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Ter terechtzitting is namelijk gebleken dat verzoeker keuzes heeft gemaakt waardoor hij niet aan zijn schuldeisers kan voldoen. Doordat verzoeker met zijn vriendin en haar kinderen ging samenwonen, kan hij minder sparen voor de schuldeisers. Het inkomen van verzoeker is echter, wanneer alleenstaand, wel toereikend om voort te kunnen gaan met betalen. Daarnaast heeft zijn vriendin geen inkomsten, waardoor er minder aflossingscapaciteit is voor de schuldeisers. Aldus is niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw dat de schuldenaar niet zou kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, rechter, en in aanwezigheid van J.W. Dijkshoorn, de griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.