ECLI:NL:RBROT:2014:6372

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
10/740027-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen weigering rechter-commissaris om medeverdachte te horen in kunstroofzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juli 2014 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van de verdachte tegen de weigering van de rechter-commissaris om de medeverdachte in de kunstroofzaak uit De Kunsthal te Rotterdam als getuige te horen. De medeverdachte was op dat moment nog niet onderworpen aan een tactisch verhoor door de politie, wat de rechtbank als prematuur beschouwde. De raadsman van de verdachte had op 13 maart 2014 verzocht om onderzoekshandelingen te verrichten, maar de rechter-commissaris weigerde dit op 3 april 2014. De officier van justitie steunde deze weigering en stelde dat het verzoek prematuur was, aangezien het opsporingsonderzoek nog gaande was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in haar bezwaar, maar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank benadrukte dat het horen van de medeverdachte door de rechter-commissaris niet noodzakelijk was, omdat de vragen die de verdediging had, ook door de politie konden worden gesteld in het kader van het rechtshulpverzoek. De rechtbank merkte op dat het belangrijk was om te voorkomen dat de rechter-commissaris het werk van de politie en justitie zou overnemen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de verdachte prematuur was en dat de rechter-commissaris het verzoek terecht had afgewezen.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken. De rechtbank gaf aan dat de officier van justitie zou kunnen overwegen om de raadsman van de verdachte de gelegenheid te geven om vragen te stellen aan de medeverdachte na het tactische verhoor, aangezien de verklaring van de medeverdachte van groot belang leek te zijn voor de vervolgingsbeslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/740027-13
Raadkamernummer: 14/1070
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het bezwaarschrift van de verdachte

[Verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
voor deze zaak domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman mr. J.W.P Beijen, op het adres de Plantage Middenbaan 10 te (1018 DD) Amsterdam.

Procedure

Namens de verdachte heeft de raadsman op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij fax van 13 maart 2014 de rechter-commissaris verzocht om in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit het door hem, rechter-commissaris, horen van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] als getuige, zulks in aanwezigheid van de verdediging.
De officier van justitie heeft de rechter-commissaris bij e-mail van 26 maart 2014 te kennen gegeven zich te verzetten tegen de gevraagde onderzoekshandelingen.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 3 april 2014 het verzoek afgewezen.
Op 14 april 2014 heeft de raadsman namens de verdachte bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
Het bezwaar is op 5 juni 2014 door de raadkamer behandeld. De raadsman en de officier van justitie mr. M. van den Berg zijn gehoord. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

De officier van justitie verwijt de verdachte in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak het medeplegen van opzetheling van schilderijen die op 16 oktober 2012 zijn gestolen uit museum De Kunsthal te Rotterdam.
[Medeverdachte] is aangemerkt als één van de hoofdverdachten van de kunstroof. Ten tijde van de roof woonde hij samen met de verdachte in een woning aan [adres] te [woonplaats]. Tijdens het onderzoek in raadkamer bevond [medeverdachte] zich in het Verenigd Koninkrijk in uitleveringsdetentie naar aanleiding van een door de Roemeense autoriteiten gedaan uitleveringsverzoek. [1]
De officier van justitie heeft een rechtshulpverzoek naar de Engelse autoriteiten doen uitgaan ter fine van het horen van [medeverdachte] door ambtenaren van politie.

Inhoud beschikking rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft het volgende aan zijn beslissing ten grondslag gelegd. De vragen die de verdediging aan [medeverdachte] gesteld wenst te zien, kunnen hem worden voorgelegd door de politieambtenaren die hem in het kader van het rechtshulpverzoek zullen horen. De raadsman kan de officier van justitie, zoals deze heeft voorgesteld, met het oog daarop schriftelijk vragen opgeven. Temeer nu nog niet duidelijk is waarover de [medeverdachte] kan verklaren én of dit in de zaak van tegen verdachte enige relevantie zal hebben in het licht van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, is er thans onvoldoende belang bij het horen van de getuige door de rechter-commissaris, althans via een rechtshulpverzoek, in bijzijn van de verdediging.

Standpunt verdachte en standpunt officier van justitie

De raadsman heeft namens de verdachte aangevoerd dat met het horen van [medeverdachte] wordt beoogd nadere informatie te verkrijgen over de mogelijke wetenschap en rol van de verdachte bij het verbergen van de geroofde schilderijen in de woning aan [adres]. De uitkomst van het verhoor van [medeverdachte] is cruciaal voor de vervolgingsbeslissing in de zaak van de verdachte. Daarom dient het verhoor van [medeverdachte] onder ede plaats te vinden en in bijzijn van de raadsman. Uit de memorie van toelichting van de Wet versterking positie rechter-commissaris volgt dat het horen van getuigen door de rechter-commissaris een belangrijk instrument is. Dat instrument moet nu dan ook worden ingezet. Ook is gesteld dat de verklaring van [medeverdachte] van groot belang is voor door de rechtbank te nemen beslissingen. Of [medeverdachte] bij zijn verhoor wil gaan verklaren en of deze verklaring enige relevantie voor de zaak van de verdachte zal hebben, is vooraf niet te zeggen en is daarom niet relevant voor de beoordeling van het verzoek. Tot slot is aangevoerd dat de rechter-commissaris bij zijn toets een onjuiste maatstaf heeft aangelegd.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in haar bezwaar en heeft daartoe gesteld dat geen discussie bestaat over de vraag of [medeverdachte] als getuige dient te worden gehoord, maar over de wijze waarop dit verhoor dient plaats te vinden. Het bezwaarschrift dient daarmee te worden opgevat als een bezwaar tegen de wijze waarop een voorgenomen onderzoekshandeling wordt uitgevoerd. Hiertegen staat geen bezwaar open. Subsidiair dient het bezwaar in de optiek van de officier van justitie ongegrond te worden verklaard. De officier van justitie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek, de rechter-commissaris houdt toezicht op dit onderzoek. Het is niet de bedoeling de rechter-commissaris het werk van de politie en justitie te laten doen. Nu het opsporingsonderzoek nog gaande is, is het verzoek tot het horen van [medeverdachte] prematuur. Er is voorts geen bijzondere aanleiding om [medeverdachte] onder ede te horen en bovendien heeft de rechter-commissaris in het buitenland niet de bevoegdheid getuigen te beëdigen. De rechter-commissaris heeft het verzoek op goede gronden afgewezen.

Beoordeling ontvankelijkheid

Het verzoek van de verdachte van 13 maart 2014 betreft een verzoek aan de rechter-commissaris als bedoeld in artikel 182, tweede lid, Sv om onderzoekshandelingen te verrichten in het kader van het vooronderzoek. Dit verzoek is, zoals al bleek, door de rechter-commissaris bij beschikking van 3 april 2014 afgewezen. Tegen een weigering van de rechter-commissaris onderzoekshandelingen te verrichten kan de verdachte op grond van het zesde lid van dat artikel binnen veertien dagen een bezwaarschrift indienen bij de rechtbank. Niet kan worden ingezien waarom dit in het onderhavige geval anders zou moeten zijn. Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is de verdachte, die binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt, ontvankelijk in haar bezwaar.

Beoordeling bezwaar

Zoals de raadsman terecht heeft belicht, volgt uit de wetsgeschiedenis van de Wet versterking positie rechter-commissaris dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. [2]
In diezelfde wetsgeschiedenis staat echter ook beschreven op welke wijze de officier van justitie en de rechter-commissaris zich tot elkaar verhouden. De officier van justitie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek, en daarmee tevens over het gehele vooronderzoek, en bepaalt de richting daarvan. De rechter-commissaris heeft, als rechter in het vooronderzoek, op zijn beurt de taak toezicht uit te oefenen op het verloop van het opsporingsonderzoek. Het gaat daarbij om toezicht op de rechtmatige toepassing van opsporingsbevoegdheden, de voortgang van het onderzoek en de evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek. Als de rechter-commissaris zelf onderzoek verricht of laat verrichten is dit derhalve verificatoir of aanvullend van aard. Diens onderzoek biedt de mogelijkheid tot het controleren van eerdere aannames, het completeren van bewijsmateriaal en het uit de weg helpen van onduidelijkheden; het is daarmee een instrument in het kader van de
checks and balancesin het vooronderzoek. Meermalen heeft de wetgever benadrukt dat moet worden voorkomen dat de rechter-commissaris met zijn onderzoekshandelingen het door de officier van justitie geleide opsporingsonderzoek doorkruist. [3]
In de voorliggende zaak staat vast dat [medeverdachte], als gezegd één van de hoofdverdachten van de kunstroof, nog in het geheel niet onderworpen is kunnen worden aan een tactisch verhoor door de politie. Een dergelijk verhoor vormt een belangrijk onderdeel van het opsporingsonderzoek. Gelet hierop moet het verzoek van de verdachte, mede tegen de achtergrond van de zojuist beschreven positionering en taakinvulling van de rechter-commissaris, als prematuur worden bestempeld. De vraag of de gevraagde onderzoekshandeling kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing is dus (nog) niet aan de orde.
Gezien het voorgaande heeft de rechter-commissaris het verzoek tot het horen van [medeverdachte] terecht afgewezen. Het bezwaar moet dus ongegrond worden verklaard.
Overigens merkt de rechtbank op dat officier van justitie in overweging zou kunnen nemen de raadsman van de verdachte de gelegenheid te geven om aansluitend aan het tactische verhoor van [medeverdachte] in het buitenland vragen te stellen, aangezien de verklaring van [medeverdachte] van groot belang lijkt te zijn voor de vraag of de verdachte verder vervolgd zal worden en hiermee tegemoet wordt gekomen aan de belangen van de verdachte. Bij de behandeling in raadkamer is niet gebleken welk bezwaar tegen een dergelijke gang van zaken bestaat.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de verdachte ontvankelijk in het bezwaar;
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. S.M. den Hollander, voorzitter,
mr.drs. J.J.I. de Jong en mr. B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2014.

Voetnoten

1.[Medeverdachte] is op 26 juni 2014 - en dus na de behandeling van het bezwaar in openbare raadkamer - door de Engelse autoriteiten uitgeleverd aan Roemenië (bron: http://www.nu.nl/buitenland/3813434/laatste-verdachte-kunsthalroof-uitgeleverd.html).
2.Kamerstukken II, 2009-2010, 32177, nr. 3, p. 25.
3.Zie voor een en ander: Kamerstukken II, 2009-2010, 32177, nr. 3, p. 2 en 13-14, nr. 6, p. 5-6 en 21, en nr. 7, p. 5, alsmede Kamerstukken I, 32177, 2011-2012, nr. C, p. 6-7.