In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters die hun strafzaak behandelen. De wrakingsgrond was gebaseerd op de vrees voor partijdigheid, omdat de rechtbank had besloten om de getuigen X en Y niet opnieuw te horen. De verzoekers voerden aan dat deze beslissing hen het recht op een eerlijk proces ontnam, omdat de getuigen cruciale ontlastende verklaringen hadden afgelegd. De rechtbank had eerder de zaak terugverwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van deze getuigen, maar de Turkse autoriteiten hadden hieraan geen gevolg gegeven. Tijdens de zitting van 7 mei 2014 werd het verzoek om de getuigen opnieuw te horen afgewezen, wat leidde tot de wrakingsverzoeken. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen een procesbeslissing was en dat de rechters een redelijke afweging hadden gemaakt tussen het verdedigingsbelang en de voortgang van de procedure. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De wrakingsverzoeken werden dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen op 28 mei 2014 door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de genoemde rechters.