ECLI:NL:RBROT:2014:4832

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 april 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
C/10/445536 / KG ZA 14-183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afgifte van vertrouwelijke correspondentie tussen Belgische en Nederlandse advocaten

In deze zaak vorderde een Nederlandse advocaat, eiseres, de afgifte van correspondentie tussen de Belgische Stafhouder en een Belgische advocaat, alsook tussen de Belgische Stafhouder en de Nederlandse Deken. De eiseres stelde dat deze correspondentie noodzakelijk was voor haar verdediging in een andere procedure tegen de Rotterdamse Orde en haar voormalige dekens. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vertrouwelijkheid van de correspondentie, volgens Belgisch recht, in beginsel gewaarborgd is. De Antwerpse Orde voerde aan dat de correspondentie vertrouwelijk is en niet openbaar gemaakt kan worden, tenzij dit een onevenredige beperking van het recht van verdediging met zich meebrengt. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de vertrouwelijkheid een onevenredige beperking van haar recht van verdediging zou zijn. Daarom werd het beroep op vertrouwelijkheid geaccepteerd en werd de vordering tot afgifte van deze correspondentie afgewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat de Rotterdamse Orde niet beschikte over de gevraagde correspondentie uit de jaren 2007 en 2008, en dat de eiseres geen belang meer had bij de vordering tot afgifte van de correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en de Rotterdamse Deken. De eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.098,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/445536 / KG ZA 14-183
Vonnis in kort geding van 7 april 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
in persoon, in haar hoedanigheid van advocaat,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
zetelend te Rotterdam,
2.
BEROEPSVERENIGINGEN–ORDEN, ORDE VAN ADVOCATEN (ANTWERPEN),
zetelend te Antwerpen (België),
gedaagden,
advocaat mr. drs. T.L. Cieremans te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en respectievelijk de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 13 maart 2014 en de door [eiser] overgelegde producties;
  • de brief van mr. Cieremans d.d. 21 maart, met bijlagen (producties 1 tot en met 9);
  • de brief van [eiser] d.d. 21 maart 2014, met bijlagen;
  • de brief van [eiser] d.d. 23 maart 2014, met bijlagen;
  • de mondelinge behandeling d.d. 24 maart 2014;
  • de pleitaantekeningen van [eiser];
  • de pleitnotities van de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

In dit kort geding merkt de voorzieningenrechter de navolgende – voor de onderhavige beoordeling van belang zijnde – feiten als tussen partijen vaststaand aan.
2.1.
[eiser] is advocaat te Rotterdam.
2.2.
[eiser] is in 2007 samen met [persoon1], advocaat te Antwerpen, benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van de heer [persoon2].
2.3.
Op 1 augustus 2008 heeft de toenmalig Deken van de Rotterdamse orde, [persoon3], een ambtshalve klacht tegen [eiser] ingediend bij de Raad van Discipline te ’s-Gravenhage.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde hoofdelijk/gelijkelijk te veroordelen tot overlegging aan [eiser] van de correspondentie met [persoon1]/Stafhouder te Antwerpen en van de Stafhouder met de Deken te Rotterdam in 2007, 2008 en 2009 (in 2009 voor zover nog niet bekend bij [eiser]) van omstreeks de op de urenlijsten van [persoon1] aangekruiste data binnen 24 uur na betekening van het te dezen te wijzen vonnis onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag dat de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde, na het ten dezen te betekenen vonnis, daarmee nalatig zijn met veroordeling van de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde in de kosten van het onderhavige geding.
3.2.
Het verweer van de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde strekt tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft gesteld spoedeisend belang te hebben bij haar vordering omdat zij de bedoelde correspondentie wenst in te brengen in de door haar tegen de Rotterdamse Orde en haar voormalige dekens [persoon4] en [persoon3] aanhangig gemaakte procedure. Voorts kan met bedoelde correspondentie onrechtmatig handelen van [persoon1] worden aangetoond. De voorzieningenrechter acht op grond hiervan een voldoende spoedeisend belang aanwezig. Overigens hebben de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde het spoedeisend belang niet betwist.
4.2.
[eiser] grondt haar vordering tot afgifte van de bedoelde correspondentie op het volgende. Aan de hand van de correspondentie kan worden aangetoond dat de ambtshalve klacht die [persoon3] in 2008 heeft ingediend met het doel [eiser] geschrapt dan wel langdurig geschorst te krijgen uitsluitend is ingediend met het doel om de nalatenschap van Versteeg in handen te krijgen.
4.3.
Met betrekking tot de tussen [persoon1] en de Antwerpse Stafhouder gewisselde correspondentie heeft de Antwerpse Orde aangevoerd dat nu het gaat om twee Belgische ambtgenoten het Belgische recht van toepassing is, meer in het bijzonder de gedragsregels tussen advocaten en de stafhouder aangaande het openbaren van briefwisseling. Uit artikel 1 van de reglementen van de Nationale Orde van Advocaten van België in verband met het overleggen van briefwisselingen tussen advocaten volgt dat een briefwisseling tussen advocaten vertrouwelijk is en het een advocaat niet vrijstaat deze te openbaren. Dit geldt mede voor brieven gewisseld tussen een stafhouder, in zijn hoedanigheid van tuchtoverheid, en een advocaat. Deze vertrouwelijkheid kan alleen worden opgeheven indien de niet-opheffing daarvan een onevenredige beperking van het recht van verdediging met zich mee zou brengen, aldus de Antwerpse Orde.
4.4.
[eiser] heeft (terecht) niet betwist dat op de correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en [persoon1] het Belgische recht van toepassing is. Met de Antwerpse Orde is de voorzieningenrechter van oordeel dat de toepasselijke Belgische regelgeving met zich brengt dat correspondentie tussen een stafhouder (in zijn hoedanigheid van tuchtoverheid) en een advocaat vertrouwelijk is, zodat het betrokkenen in beginsel niet vrijstaat deze te openbaren. [eiser] heeft gesteld dat de niet-opheffing van de vertrouwelijkheid een onevenredige beperking van het recht van verdediging van [eiser] met zich meebrengt. [eiser] heeft deze stelling echter onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter een dergelijke beperking voorshands niet aannemelijk acht.
4.5.
Dit betekent dat het beroep op de vertrouwelijkheid van de correspondentie tussen de Stafhouder en [persoon1] slaagt en de Stafhouder, althans de Antwerpse orde, niet gehouden is deze correspondentie te openbaren. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.6.
Met betrekking tot de correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en de Rotterdamse Deken heeft de Rotterdamse Orde aangevoerd dat zij niet beschikt over correspondentie met de Antwerpse Stafhouder over de jaren 2007 en 2008. De door [eiser] opgevraagde correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en de Rotterdamse Deken uit 2009 is [eiser] bekend omdat deze aan [eiser] ter beschikking is gesteld.
4.7.
[eiser] heeft niet betwist dat de Rotterdamse Orde niet beschikt over correspondentie met de Antwerpse Stafhouder over de jaren 2007 en 2008, noch dat de door haar opgevraagde correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en de Rotterdamse Deken uit 2009 aan haar bekend is omdat deze aan haar ter beschikking is gesteld. De voorzieningenrechter gaat hiervan dan ook uit. Gelet hierop heeft [eiser] geen belang meer bij haar vordering tot afgifte van de correspondentie tussen de Antwerpse Stafhouder en de Rotterdamse Deken. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.098,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De Rotterdamse Orde en de Antwerpse Orde tot op heden begroot op € 1.098,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken door mr. P. de Bruin op 7 april 2014.
2111/gph