ECLI:NL:RBROT:2014:4517

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
ROT 14/2665
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WWB-uitkering wegens verzwegen vermogen in Turkije

In deze zaak hebben verzoekers, een verzoeker en een verzoekster, bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De voorzieningenrechter heeft op 6 juni 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening. De intrekking van de uitkering was gebaseerd op het feit dat verzoekers vermogen in Turkije bezitten dat de vrij te laten grens overschrijdt. Tijdens de zitting op 28 mei 2014 is gebleken dat verzoekers een werkloosheidsuitkering van ongeveer € 600,- per maand ontvangen, maar dat zij ook onroerend goed in Turkije hebben, waaronder een woning en twee winkels, met een waarde van bijna € 35.000,-. Verweerder heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat verzoekers bij hun aanvraag geen melding hebben gemaakt van dit vermogen, wat in strijd is met hun inlichtingenplicht.

Verzoekers hebben aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig is verkregen, omdat het onderzoek naar hun vermogen in Turkije is gestart op basis van anonieme tips zonder concrete aanwijzingen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoekers over een werkloosheidsuitkering beschikken en het vermogen in Turkije niet ter discussie staat. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/2665
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] (verzoeker) en[naam 2] (verzoekster), te Rotterdam, tezamen: verzoekers,

gemachtigde: mr. R. Küçükünal,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: M.E. Braak.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan verzoekers toegekende bijstand uit hoofde van de Wet werk en bijstand (Wwb) ingetrokken met ingang van 4 februari 2013 en besloten de verstrekte bijstand tot een bedrag van € 7.367,85 van hen terug te vorderen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2014. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Verzoekers ontvingen met ingang van 4 februari 2013 bijstand van verweerder, in aanvulling op een werkloosheidsuitkering. Bij aanvang van de bijstand is het vermogen op nihil gesteld. Op 2 juli 2013 en 22 oktober 2013 heeft verweerder anonieme schriftelijke tips ontvangen, die de strekking hebben dat verzoeker zwart werkt [...] en dat hij van het geld dat hij daarmee heeft verdiend vermogen heeft opgebouwd in Turkije in de vorm van vijf appartementen en vier winkels in Nevsehir. Het Internationaal Bureau Fraude (IBF), dat onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft vervolgens op verzoek van verweerder onderzoek gedaan naar bezit van verzoekers in Turkije. Het IBF heeft verweerder bij brief van 26 november 2013 onder meer bericht dat uit onderzoek is gebleken dat verzoekers beschikken over een woning, twee winkels en een depot met een huidige belastingwaarde van omgerekend bijna € 35.000,- en dat de beschikbare gegevens die afkomstig zijn van de lokale fiscale autoriteiten niet voldoende zijn om de onroerende zaken te lokaliseren en te taxeren. Verweerder heeft verzoekers vervolgens gevraagd naar stukken met betrekking tot eigendom en de waarde ervan in het buitenland. Verzoeker heeft tijdens een gesprek op 26 februari 2014, na confrontatie met de onderzoeksgegevens, verklaard dat in Turkije wel vermogen in de vorm van een woning, twee winkels en een depot op zijn naam staat, maar dat dit niet van hem is. Voorts heeft hij verklaard over twee bankrekeningen in Turkije te beschikken.
3.
Verzoekers hebben bij hun aanvraag geen melding gemaakt van het bezit in Turkije. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten gevolge van het niet nakomen van de inlichtingenplicht voorafgaand en gedurende de bijstandsverlening het vermogen is vastgesteld op nihil en bijstand is verstrekt. Verweerder heeft de aan verzoekers toegekende bijstand ingetrokken en teruggevorderd omdat uit onderzoek is gebleken dat zij ten tijde van de toekenning van bijstand beschikten over onroerend goed in Turkije met een waarde boven de grens van het vrij te laten vermogen bij aanvang van de bijstand.
4.
Verzoekers betogen onder vermelding van diverse verdragsbepalingen, het verbod van détournement de pouvoir en rechtspraak dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de pilot Procesgestuurd Onderzoek vermogen in het buitenland zich richt tot een specifieke groep personen en dat in het kader van die pilot de redenen om een onderzoek te starten naar het vermogen in het buitenland plaatsheeft zonder concrete aanwijzingen dat sprake is van dergelijke vermogen. Ter zitting hebben zij in aanvulling hierop aangevoerd dat de anonieme tip onvoldoende grondslag bood voor het verrichten van onderzoek door het IBF, zodat het IBF heeft gehandeld met het eigen beleid door niettemin onderzoek te verrichten. Verzoekers stellen voorts dat zij een spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening hebben omdat zij geen bron van inkomsten hebben en zullen moeten voorzien in de kosten van levensonderhoud.
5.
Ter zitting is gebleken dat verzoekers beschikken over een werkloosheidsuitkering van ongeveer € 600,- per maand. Voorts is niet in geschil dat zij beschikken over vermogen in Turkije dat een waarde vertegenwoordigt boven het vrij te laten vermogen. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig. Voor zover verzoekers menen dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, is de voorzieningenrechter van oordeel dat die vraag bij gebrek aan spoedeisend belang in de hoofdzaak zal moeten worden beantwoord (vgl. de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van beroep van 9 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD3955).
6.
Het verzoek zal worden afgewezen.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Bergen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. dr. R. Stijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.