ECLI:NL:RBROT:2014:2825

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_07554
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ZW-uitkering op basis van privaatrechtelijke dienstbetrekking en werkgeversgezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een ZW-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd op basis van het standpunt dat eiseres geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had tot SDW Deta B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, ondanks dat zij in een re-integratietraject zat, wel degelijk als werknemer kan worden aangemerkt in de zin van de WW en de ZW. De rechtbank heeft hierbij gekeken naar de aard van de werkzaamheden, de locatie, de rol van de jobcoach en het werkgeversgezag dat door SDW werd uitgeoefend. De rechtbank concludeert dat de door eiseres verrichte werkzaamheden als productieve arbeid moeten worden aangemerkt en dat er sprake was van een gezagsverhouding. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de in bezwaar aangevoerde gronden in acht moeten worden genomen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/7554

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te[woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. R.S. Wijling,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(vestiging Rotterdam), verweerder,
gemachtigde: H. Woltman.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij met ingang van 19 juli 2013, in het kader van de Ziektewet (ZW), weer geschikt is om haar werk te doen.
Bij besluit van 2 augustus 2013 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen uitkering op grond van de ZW krijgt omdat ze niet verzekerd is voor die wet, alsmede dat het voorschot van de ZW-uitkering, dat verstrekt is vanaf 13 mei 2013, niet wordt teruggevorderd.
Bij besluit van 6 augustus 2013 (het primaire besluit III) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij per 19 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 23 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren tegen de besluiten I, II en III van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend op 6 maart 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Met ingang van 1 maart 2012 is eiseres een arbeidsovereenkomst aangegaan met SDW Deta B.V. (SDW) voor bepaalde tijd tot en met 11 mei 2013, voor 27 uren per week, verspreid over vier dagen per week.
1.2. Eiseres is op 1 januari 2013 uitgevallen in haar werk als gevolg van lichamelijke klachten. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat eiseres in staat is haar werkzaamheden volledig te hervatten vanaf 25 maart 2013. Eiseres heeft evenwel, met toestemming van SDW, met ingang van 25 maart 2013 in plaats van 6,75 per dag 5 uur per dag gewerkt tot 2 mei 2013. Daarna heeft eiseres verlofdagen opgenomen tot 11 mei 2013, de datum van uitdiensttreding. SDW heeft het loon van eiseres doorbetaald tot en met 11 mei 2013. Per dezelfde datum is de arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd. Op 13 mei 2013 heeft eiseres zich per 1 januari 2013 ziek gemeld en heeft zij met ingang van 10 mei 2013 een ZW-uitkering aangevraagd. Op 25 juli 2013 heeft eiseres een WW-uitkering aangevraagd.
1.3. Verweerder heeft uitkering geweigerd. Ten eerste stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een ZW-uitkering of op een WW-uitkering omdat zij niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot SDW heeft gestaan. De werkzaamheden die eiseres heeft verricht bij SDW waren volgens verweerder geen doel op zich, maar waren enkel een middel om eiseres te laten doorstromen naar reguliere arbeid. Verweerder beroept zich op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4881). Volgens verweerder was eiseres verplicht om deel te nemen aan het traject en in dat kader opdrachten uit te voeren en oefende SDW geen werkgeversgezag uit.
Ten tweede stelt verweerder dat eiseres per 19 juli 2013 weer geschikt was voor de in aanmerking komende arbeid. Hij heeft daarbij verwezen naar het onderzoek en de rapportages van de verzekeringsarts.
2.
Eiseres voert aan dat het verslag van de re-integratiewerkzaamheden (gedingstuk 46) ten onrechte niet aan haar is voorgelegd in de bezwaarfase en dat verweerder daardoor artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. Voorts stelt eiseres, anders dan verweerder, dat er wel degelijk sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
3.1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in haar relatie tot SDW kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de artikelen 3 van de WW en de ZW. Volgens deze bepalingen is – voor zover hier van belang – werknemer degene die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Daarvoor is maatgevend of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens vaste rechtspraak gelden daarbij als criteria een verplichting tot persoonlijk werk, een gezagsverhouding en een verplichting tot betalen van loon. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als de overeenkomst niet is gericht op het verrichten van arbeid.
3.2.
Voor de beoordeling of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen is niet de tekst van de overeenkomst doorslaggevend. Van belang is hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond en ook de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven. Voorts is niet een enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in onderling verband worden bezien.
3.3.
Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
In het kader van het project “Tarwewijkwerkt!” is eiseres vanuit de situatie waarin zij een bijstandsuitkering ontving, begeleid naar en geplaatst bij SDW. In de maanden januari en februari 2012 heeft zij daar stage gelopen. De bijstandsuitkering van eiseres is per datum van indiensttreding bij SDW, 1 maart 2013, beëindigd. De gemeente heeft loonkostensubsidie verstrekt en een “jobcoach” ingeschakeld voor begeleiding. In september 2012 is de participatie van de gemeente in het project beëindigd, maar de jobcoach is zijn werk blijven doen. SDW heeft het loon van eiseres tot het einde van het dienstverband betaald.
3.4.
Het werk van eiseres bestond uit het vullen van zakjes met laurierblaadjes, kaarten in enveloppen doen, stickeren en gespen vervangen. Deze werkzaamheden vonden plaats in een hal van SDW waarin een groep mensen werkzaam was. Niet weersproken is dat eiseres geen sollicitatie-activiteiten heeft uitgevoerd of training(en) heeft gevolgd. Niet gebleken is dat deze haar wel werden aangeboden maar eiseres daaraan niet kon of wilde meedoen.
Deze omstandigheden zijn dan ook anders dan in de situatie die is beoordeeld in de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ4881). In die situatie heeft de betrokkene zich gedurende een half jaar uitsluitend bezig gehouden met het zoeken naar werk en het schrijven van sollicitatiebrieven en is vervolgens sprake geweest van werkzaamheden via een uitzendbureau, waarbij de desbetreffende inkomsten in mindering werden gebracht op het salaris dat was overeengekomen bij de in het kader van het re-integratietraject gesloten arbeidsovereenkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het door eiseres verrichte werk is aan te merken als productieve arbeid. Voor zover verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft willen leggen dat daarvan geen sprake is geweest, volgt de rechtbank verweerder derhalve niet. De verwijzing ter zitting naar de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1346) leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak was de betrokkene voor een periode van zes weken in een zogenaamde schakelklas geplaatst. Zijn activiteiten aldaar werden verricht in het kader van een (proefperiode binnen een) re-integratietraject met als doel op termijn (na het afronden van de schakelklas en het daarna volgen van een bepaald traject) uit te stromen naar regulier werk. De betrokkene is binnen de zes weken dat de schakelklas zou duren, uitgevallen. Dit was derhalve een geheel andere situatie dan die van eiseres, zoals hiervoor beschreven.
3.5.
Ter nadere motivering van het standpunt dat SDW geen werkgeversgezag had, heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat SDW weliswaar een particulier re-integratiebedrijf is, dat zelf werk aanbiedt, maar in feite te beschouwen is als een sociale werkplaats met een commerciële inslag. Eiseres heeft hiertegen, onbetwist, aangevoerd dat in voornoemde hal ook mensen zonder re-integratietraject werkzaam waren. Voorts is niet betwist dat niet de jobcoach maar de heer […] de leiding had over het productiewerk, dat deze dagelijks aanwezig was, dat zijn kantoor dichtbij de productiehal gesitueerd was en dat hij degene was die werkopdrachten gaf. Op het moment dat een nieuwe vracht binnen kwam, gaf […] uitleg aan eiseres en het overige personeel wat zij moesten doen. Onweersproken is verder dat de jobcoach een à twee keer per week langs kwam, waarbij hij eiseres alleen vroeg hoe het met haar ging, en dat hij geen werkopdrachten uitdeelde.
Dit betekent dat (uitsluitend) door SDW werkgeversgezag werd uitgeoefend.
3.6.
Aan het voorgaande doet niet af de stelling van verweerder dat eiseres verplicht was om deel te nemen aan het traject en in dat kader opdrachten diende op te volgen. Deze omstandigheid staat immers in geen enkel opzicht in de weg aan vervolgens door SDW uit te oefenen werkgeversgezag. Bovendien eindigde de bijstandsuitkering op het moment dat de arbeidsovereenkomst met SDW inging.
3.7.
De rechtbank concludeert dat aan de criteria voor het aannemen van een arbeidsovereenkomst is voldaan. Dat het achterliggende doel van het project re-integratie op de arbeidsmarkt was, leidt niet tot een ander oordeel. Dit motief kan niet doorslaggevend zijn in de hiervoor beschreven situatie, waarbij het werkgeversgezag bij SDW is komen te berusten en eiseres productieve arbeid heeft verricht. Voor zover nog re-integratie-activiteiten hebben plaatsgevonden, waaronder te begrijpen de activiteiten van de jobcoach, zijn deze volkomen ondergeschikt van omvang en betekenis geweest. Of er wel meer re-integratie-activiteiten waren beoogd maar deze als gevolg van de bezuinigingen door de gemeente niet zijn doorgegaan, is eveneens van ondergeschikte betekenis.
3.8.
Gelet op het voorgaande moet eiseres worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en de ZW. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen. Daarbij dienen de in bezwaar aangevoerde gronden te worden betrokken bij de nog te verrichten medische herbeoordeling in bezwaar.
3.9.
Nu de rechtbank het beroep al om voormelde redenen gegrond verklaart, kan de vraag of er sprake is van schending van artikel 7:9 van de Awb onbesproken blijven.
4.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
4.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ook in de bezwaarfase heeft eiseres om vergoeding van de kosten gevraagd. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.948,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak,
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 44,-- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.948.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Holland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.