ECLI:NL:RBROT:2014:2819

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
14 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_06796
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke betalingsregeling kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een persoon die een verzoek indiende voor een persoonlijke betalingsregeling voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslag, en de Belastingdienst/Toeslagen, die als verweerder optrad. Eiseres had een toeslagschuld van € 8.790,00, die was ontstaan door een herziening van het eerder toegekende voorschot kinderopvangtoeslag. De rechtbank behandelde het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst om haar verzoek om een betalingsregeling te weigeren. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om het opgelegde maandbedrag van € 367,00 te betalen, gezien haar financiële situatie, en vroeg om een lagere maandlast van € 50,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had geweigerd een reële betalingsregeling te treffen die rekening hield met de draagkracht van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een passende betalingsregeling wordt getroffen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres maandelijks € 50,00 op haar schuld moest aflossen totdat er een nieuw besluit was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat de Belastingdienst het griffierecht moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/6796

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigden: mrs. N. Mangnus en L. Campmans.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder een beslissing genomen op het verzoek van eiseres om een persoonlijke betalingsregeling te treffen.
Bij besluit van 13 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1. Bij besluiten van 28 december 2012 en 21 juni 2013 heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 2013 een voorschot kinderopvangtoeslag van € 15.070,00 toegekend.
1.2. Bij besluit van 9 juli 2013 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 herzien naar nihil. Vervolgens heeft verweerder het reeds betaalde voorschot van € 8.790,00 van eiseres teruggevorderd.
1.3. Naar aanleiding van de terugvordering heeft eiseres op 1 augustus 2013 een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling bij verweerder ingediend. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit toegewezen onder de voorwaarden dat eiseres met ingang van 30 september 2013 een bedrag van € 367,00 per maand terugbetaalt en dat eiseres het totale bedrag inclusief rente en eventuele vervolgingskosten binnen 24 maanden, derhalve vóór 30 augustus 2015, heeft terugbetaald. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze voorwaarden gehandhaafd en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.1. Verweerder stelt dat het ontstaan van de terugvorderingsbeschikking is te wijten aan opzet of grove schuld van eiseres. Op grond van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling Awir) kan er daarom geen standaardbetalingsregeling of persoonlijke betalingsregeling op basis van de betalingscapaciteit van eiseres worden toegekend. Op grond van paragraaf 79.8a van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad) kan verweerder slechts een regeling treffen waarbij de toeslagschuld wordt voldaan in maximaal 24 maandelijkse termijnen.
2.2. Eiseres stelt dat zij leeft van een bijstandsuitkering en dat zij niet in staat is om € 367,00 per maand terug te betalen. Zij is bereid om de toeslagschuld aan verweerder terug te betalen maar verzoekt, gelet op haar financiële situatie, een betalingsregeling toe te kennen waarbij zij € 50,00 per maand aflost.
3.1. Artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) bepaalt dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Awir moet het bedrag van de terugvordering binnen zes weken terugbetaald worden.
Artikel 31 van de Awir bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Ingevolge artikel 32 van de Awir worden, indien de belanghebbende het bedrag van de terugvordering niet binnen de gestelde termijn betaalt, dwanginvorderingsmaatregelen getroffen.
3.2. In artikel 7, leden 1 tot en met 5, van de Uitvoeringsregeling Awir zijn regels met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling vastgelegd. Ingevolge artikel 7, zesde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir zijn de leden 1 tot en met 5 niet van toepassing indien het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet of grove schuld van de belanghebbende of diens partner.
3.3. Op grond van artikel 79.7 van de Leidraad is uitgangspunt dat de belanghebbende die teveel ontvangen toeslag moet terugbetalen, in de gelegenheid wordt gesteld om het bedrag van de toeslagschuld te voldoen met een standaardbetalingsregeling. De standaardregeling wordt zonder nader onderzoek in te stellen door de Belastingdienst/Toeslagen aangeboden en gaat uit van een af te lossen bedrag van € 20,00 per maand voor iedere terugvordering afzonderlijk. De periode waarover de regeling zich uitstrekt is maximaal 24 maanden te rekenen vanaf één maand na de dagtekening van de terugvorderingsbeschikking. Als het teruggevorderde bedrag meer bedraagt dan € 480,00 wordt het maandelijks af te lossen bedrag zodanig verhoogd dat aflossing binnen 24 maanden mogelijk is.
Ingevolge artikel 79.8 van de Leidraad kan de Belastingdienst/Toeslagen een andere betalingsregeling toestaan dan de standaardregeling. Dit kan alleen als de belanghebbende schriftelijk kenbaar maakt dat hij niet in staat is de toeslagenschuld te voldoen onder de condities die gelden voor de standaardregeling (de persoonlijke betalingsregeling).
Artikel 79.8a van Leidraad bepaalt echter dat voor een toeslagschuld die te wijten is aan opzet op grove schuld van de belanghebbende of diens partner de Belastingdienst/Toeslagen een betalingsregeling van ten hoogste 24 maanden kan toestaan als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
- de belanghebbende verzoekt de Belastingdienst/Toeslagen om zo’n regeling;
- de belanghebbende of diens partner maakt aannemelijk dat zij niet meer beschikken over het ten onrechte geïnde voorschot, belichaamd in de toeslagschuld;
- de regeling leidt tot betaling van de volledige schuld binnen 24 maanden.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een toeslagschuld van € 8.790,00 heeft die zij aan verweerder dient terug te betalen. Voorts is niet in geschil dat deze toeslagschuld is te wijten aan opzet danwel grove schuld van eiseres. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geweigerd een betalingsregeling met eiseres te treffen zoals door haar verzocht.
4.2. De rechtbank constateert dat het systeem van de wet inhoudt dat een toeslagschuld geheel moet worden terugbetaald. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan verweerder van terugvordering kan afzien. Kwijtschelding van het verschuldigde bedrag is derhalve niet mogelijk (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6322).
4.3. Het uitgangspunt is dat een toeslagschuld wordt terugbetaald binnen zes weken. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de geboden termijn dusdanig ruim is dat de belanghebbende die het niet zou lukken om de benodigde liquide middelen daarvoor vrij te maken, voldoende gelegenheid heeft zich te wenden tot de Belastingdienst/Toeslagen voor het maken van afspraken om het verschuldigde bedrag geholpen door een betalingsregeling te kunnen voldoen. Als de belanghebbende de gestelde termijn laat verstrijken zonder maatregelen te treffen terzake van de betaling, wordt hij geconfronteerd met dwanginvorderingsmaatregelen (Kamerstukken II 2004/05, 29 764, nr. 3, p. 55).
4.4. De rechtbank leidt uit de Awir en de parlementaire geschiedenis af dat de wetgever de voorkeur geeft aan vrijwillige betaling van een toeslagschuld. Betaling vindt plaats binnen zes weken óf door middel van een op verzoek van de belanghebbende getroffen betalingsregeling. In de wet noch in de totstandkomingsgeschiedenis van de Awir heeft de rechtbank argumenten aangetroffen die rechtvaardigen dat er bij het treffen van een betalingsregeling onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds belanghebbenden wiens toeslagschuld ‘te goeder trouw’ is ontstaan en anderzijds belanghebbenden wiens toeslagschuld ‘te kwader trouw’ (dat wil zeggen: door opzet of grove schuld) is ontstaan. Uit de wet kan enkel worden afgeleid dat pas als een toeslagschuld niet vrijwillig wordt voldaan, betaling wordt afgedwongen.
4.5. Om een vrijwillige terugbetaling te realiseren, dient er een reële betalingsregeling te worden getroffen met de belanghebbende. Dit impliceert dat er een betalingsregeling naar draagkracht wordt getroffen en dat er rekening wordt gehouden met de financiële situatie en de betalingscapaciteit van de belanghebbende. De rechtbank constateert dat in het geval van eiseres geen sprake is van een reële betalingsregeling. Eiseres heeft immers onweersproken gesteld dat zij maandelijks een bedrag van € 233,00 te besteden heeft. Eiseres is dus niet in staat om de maandelijkse termijnen van € 367,00 te voldoen. De betalingsregeling die thans aan eiseres is aangeboden leidt er dan ook toe dat zij direct zal worden geconfronteerd met een invorderingstraject als geregeld in artikel 32 van de Awir. Dit is in strijd met het systeem van de wet, in het bijzonder met het systeem van de Awir. Er is thans geen regeling voor belanghebbenden zoals eiseres, die een toeslagschuld die te wijten is aan opzet of grove schuld willen terugbetalen, maar niet de draagkracht hebben om de gehele schuld binnen 24 maanden af te lossen. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
4.6. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de Uitvoeringsregeling Awir en de Leidraad buiten toepassing te laten. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en daarbij een reële betalingsregeling met eiseres te treffen waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van eiseres. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn vangt pas aan, nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
4.7. De rechtbank ziet voorts aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid zoals geregeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het primaire besluit schorsen en de voorlopige voorziening treffen dat eiseres maandelijks € 50,00 op haar toeslagschuld aflost vanaf de datum van deze uitspraak totdat een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen.
5.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • schorst het primaire besluit vanaf de datum van deze uitspraak;
  • treft de voorlopige voorziening dat eiseres maandelijks € 50,00 op haar toeslagschuld aflost vanaf de datum van deze uitspraak totdat een nieuwe beslissing op bezwaar is genomen;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en daarbij een reële betalingsregeling met eiseres te treffen waarbij rekening wordt gehouden met de draagkracht van eiseres;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Kara, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.