In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een persoon die een verzoek indiende voor een persoonlijke betalingsregeling voor de terugbetaling van kinderopvangtoeslag, en de Belastingdienst/Toeslagen, die als verweerder optrad. Eiseres had een toeslagschuld van € 8.790,00, die was ontstaan door een herziening van het eerder toegekende voorschot kinderopvangtoeslag. De rechtbank behandelde het beroep van eiseres tegen het besluit van de Belastingdienst om haar verzoek om een betalingsregeling te weigeren. Eiseres stelde dat zij niet in staat was om het opgelegde maandbedrag van € 367,00 te betalen, gezien haar financiële situatie, en vroeg om een lagere maandlast van € 50,00. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst ten onrechte had geweigerd een reële betalingsregeling te treffen die rekening hield met de draagkracht van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een passende betalingsregeling wordt getroffen. Tevens werd een voorlopige voorziening getroffen, waarbij eiseres maandelijks € 50,00 op haar schuld moest aflossen totdat er een nieuw besluit was genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat de Belastingdienst het griffierecht moest vergoeden.