ECLI:NL:RBROT:2014:2600

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
7 april 2014
Zaaknummer
AWB-12_04974
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot verstrekking van dossierstukken door UWV aan eigenrisicodrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting, die als overheidswerkgever eigenrisicodrager is voor de WW, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De stichting had verzocht om toegang tot dossierstukken van vijf voormalige werknemers, maar het UWV weigerde dit op grond van artikel 74 van de Wet SUWI, dat het verstrekken van informatie aan derden verbiedt, tenzij dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de wet. De rechtbank heeft het beroep van de stichting gegrond verklaard voor één van de ex-werknemers, omdat het UWV bij het nemen van het primaire besluit niet op de hoogte was van de hervatting van de WW-uitkering van deze werknemer. De rechtbank oordeelde dat het UWV de dossierstukken van deze ex-werknemer alsnog moest verstrekken. Voor de overige ex-werknemers bleef de weigering van het UWV in stand, omdat de stichting niet kon aantonen dat zij recht had op de gevraagde informatie. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de stichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eigenrisicodragers om inzicht te hebben in de dossiers van ex-werknemers, maar bevestigt ook de beperkingen die de Wet SUWI oplegt aan de verstrekking van informatie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/4974

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2014 in de zaak tussen

de stichting[eiseres], te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde: K. Mulder,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (vestiging Groningen), verweerder,
gemachtigde: mr. C. van den Berg.

Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiseres de door haar op 19 maart 2012 verzochte stukken uit WW-dossiers van vijf voormalige werknemers van eiseres (hierna: de ex-werknemers) aan haar te verstrekken.
Bij besluit van 5 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. W.A.D. Boringa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Vervolgens is het onderzoek geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nader standpunt in te nemen over het verstrekken van dossierstukken van één van de vijf ex-werknemers, [ex-werknemer 1].
Verweerder heeft zich hierover uitgelaten bij brief van 13 augustus 2013, waarop eiseres heeft gereageerd bij brief van 14 oktober 2013. Daarop heeft verweerder nog gereageerd bij brief van 11 november 2013.
Met toestemming van partijen bepaalt de rechtbank dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en sluit zij het onderzoek.

Overwegingen

1.1. Eiseres is als overheidswerkgever eigenrisicodrager voor de WW en de bovenwettelijke uitkering. Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering de gevraagde dossierstukken van de ex-werknemers van eiseres aan haar te verstrekken ten grondslag gelegd, dat het hem ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Wet SUWI verboden is informatie te verstrekken aan derden, tenzij dit voor de uitvoering van de Wet SUWI noodzakelijk is dan wel op grond van die wet is voorgeschreven of toegestaan. Een dergelijke noodzaak ontbreekt, aldus verweerder, aangezien het verstrekken van gegevens niet kan leiden tot een wijziging van de reeds beëindigde uitkeringen van de ex-werknemers.
1.2. Ingevolge het tweede lid van artikel 74 van de Wet SUWI is genoemd verbod niet van toepassing indien enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat artikel 5.17, eerste lid, van het Besluit SUWI verweerder weliswaar verplicht om kosteloos de gegevens toe te sturen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de re-integratietaak bedoeld in artikel 72a van de WW, maar dat in dit geval gegevens worden opgevraagd om de rechtmatigheid van de verstrekte WW-uitkeringen te toetsen. Bovendien hebben de laatstgenoemde twee artikelen betrekking op de ex-werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de WW, terwijl de WW-rechten in de onderhavige dossiers zijn beëindigd.
2.
Het betoog van eiseres komt er – samengevat – op neer dat zij als eigenrisicodrager verweerder moet kunnen controleren en vooraf, gedurende en na afloop van de WW-uitkering invloed moet kunnen hebben op het recht, de hoogte en de duur van de uitkering, reden waarom zij inzage dient te hebben in de dossiers. Zij heeft zich daartoe beroepen op diverse bepalingen uit wetten en verdragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1.
Allereerst wordt besproken verweerders weigering dossierstukken te verstrekken ten aanzien van ex-werknemer [ex-werknemer 1]. Uit de door verweerder gegeven toelichting, waaraan de rechtbank geen reden heeft te twijfelen, is duidelijk geworden dat de WW-uitkering van [ex-werknemer 1] op 6 maart 2012 was beëindigd en dat een hervatting per 20 maart 2012 eerst op 9 mei 2012 door verweerder is verwerkt. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit, op 27 maart 2012, kon verweerder derhalve niet anders dan constateren dat de WW-uitkering was beëindigd. Ten tijde van het bestreden besluit was echter bekend dat hervatting per 20 maart 2012 had plaatsgevonden en dat het primaire besluit, achteraf beschouwd, dus onjuist is geweest. Dat de WW-uitkering inmiddels op 9 augustus 2012 opnieuw was beëindigd, doet hier, gelet op de ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste heroverweging in bezwaar, niet aan af.
3.2.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep, in elk geval moet worden vernietigd wat betreft de gehandhaafde weigering dossierstukken van [ex-werknemer 1] aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal, haar uitspraak in de plaats stellend van het bestreden besluit, bepalen dat deze stukken alsnog worden verstrekt, op gelijke wijze zoals dit in het primaire besluit ten aanzien van andere ex-werknemers met lopende WW-uitkeringen is besloten.
4.
Bij de beoordeling van het beroep ten aanzien van de overige ex-werknemers stelt de rechtbank voorop dat verweerder heeft verklaard dat aan artikel 5.17 van het Besluit SUWI invulling wordt gegeven, door alle besluiten in het kader van de WW aan de eigenrisicodrager toe te zenden. Niet valt uit te sluiten, aldus verweerder, dat dit incidenteel mis gaat, maar ter zitting is duidelijk geworden dat voor lopende WW-uitkeringen controle hierop door de eigenrisicodrager mogelijk is, doordat deze een voor eigenrisicodragers ontwikkeld systeem, Financiële Informatie Voorziening (FIV), kan raadplegen, waarin besluiten worden geregistreerd. Het voorgaande garandeert dat de eigenrisicodrager desgewenst op kan komen tegen besluiten van verweerder, in welk kader ook de stukken die aan die besluitvorming ten grondslag liggen aan de orde zullen kunnen komen.
5.
Het beroep van eiseres op artikel 5.17 van het Besluit SUWI kan haar niet baten, aangezien de daarin genoemde reïntegratietaak als bedoeld in artikel 72a van de WW blijkens de bewoordingen van laatstgenoemd artikel ziet op, kort gezegd, de ex-werknemer die recht heeft op een WW-uitkering en niet (ook) op de ex-werknemer die na afloop van de duur van de WW-uitkering nog een (civielrechtelijk overeengekomen) bovenwettelijke uitkering ontvangt.
6.
De omstandigheid dat eiseres, wanneer zij alsnog de door haar verzochte en niet eerder bij haar bekende besluiten zou ontvangen, daartegen mogelijk bezwaar zou kunnen maken en om schadeloosstelling als bedoeld in artikel 108, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wfsv zou kunnen verzoeken, betreft niet de noodzakelijke uitvoering van de Wet SUWI en evenmin ligt er een wettelijk voorschrift of wettelijke toestemming in besloten als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de Wet SUWI. De omstandigheid doet derhalve niet af aan het verbod voor verweerder in laatstgenoemd artikel om informatie te verstrekken aan derden. Het zelfde geldt voor de bevoegdheid van verweerder op grond van artikel 22a van de WW om een uitkering te herzien. Het beroep van eiseres op het bovenwettelijke recht op uitkering kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dit een civielrechtelijke kwestie betreft, die verweerder niet gehouden is te faciliteren.
7.
Al hetgeen eiseres, mede onder verwijzing naar de Awb en verdragen, heeft aangevoerd in verband met de gelijkelijke beschikbaarheid voor beide partijen van processtukken in een gerechtelijke procedure faalt reeds omdat het bestreden besluit niet op dergelijke processtukken betrekking heeft. Het beroep van eiseres op het gebod aan verweerder in artikel 2:4 van de Awb om zijn taak zonder vooringenomenheid te vervullen, welk gebod overtreden zou zijn nu verweerder weigert dossiers uit het archief te lichten, faalt reeds omdat het ter beoordeling voorliggende bestreden besluit juist die weigering betreft en in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving is geoordeeld.
8.
Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel op de grond dat in het verleden de eigenrisicodrager wel van het gehele dossier is voorzien, kan niet slagen. Een degelijk beroep kan volgens vaste rechtspraak alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9065). Daarvan is met een eerdere verstrekking, wat daar verder ook van zij, geen sprake.
9.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit, behoudens hetgeen onder 3.2. is overwogen, in stand kan blijven.
10.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.848,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 437,-, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,-, alles met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond,
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin de weigering bij het primaire besluit om dossierstukken van [ex-werknemer 1] aan eiseres te verstrekken is gehandhaafd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit, hetgeen in dit geval inhoudt dat het primaire besluit wordt herroepen wat betreft genoemde weigering en dat wordt bepaald dat dossierstukken van [ex-werknemer 1] aan eiseres worden verstrekt op gelijke wijze als dat in het primaire besluit ten aanzien van vijf andere ex-werknemers is besloten;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 310,- vergoedt,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.848,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. van Giezen-Groenewoud, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.