ECLI:NL:RBROT:2014:2545

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
C/10/446324 / FT EA 14/217, 218 en 567
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek crediteur tot bijwonen behandeling schuldsaneringsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat door de verzoeker was ingediend op 13 januari 2014. Het verzoek betrof een voorlopige voorziening en een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op basis van de Faillissementswet. De verzoeker vroeg de rechtbank om de crediteur, verweerster, toe te laten tot de behandeling van het schuldsaneringsverzoek, met een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerster vreesde dat de verzoeker onjuiste of onvolledige verklaringen zou afleggen over zijn schulden, wat grote financiële gevolgen voor haar zou hebben.

De rechtbank heeft de procedure op 5 maart 2014 behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerster zijn verzoek heeft toegelicht. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling onder artikel 6 EVRM valt, dat een openbare behandeling veronderstelt. Echter, de rechtbank heeft ook rekening gehouden met de belangen van de schuldenaar, die zich er doorgaans tegen verzetten dat de behandeling openbaar plaatsvindt. Dit is vooral van belang in het kader van privacy en de persoonlijke levenssfeer van de schuldenaar.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de wetgever bewust heeft gekozen voor een beperkte rol van de schuldeiser in deze procedures. De wet voorziet niet in het horen van de schuldeiser, maar de belangen van de schuldeisers zijn wel verdisconteerd in de weigeringsgronden van artikel 288 Fw. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verweerster tijdens de behandeling van de voorlopige voorziening voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt naar voren te brengen. Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van verweerster afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Insolventie
rekestnummers: C/10/446324 / FT EA 14/217, 218 en 567
uitspraakdatum: 19 maart 2014
Beslissing op het verzoek bijwonen behandeling schuldsaneringsverzoek in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres]
,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 13 januari 2014 een verzoekschrift ex artikel 287, vierde lid Faillissementswet (Fw) ingediend, waarin gevraagd wordt om een voorlopige voorziening bij voorraad, alsmede een verzoekschrift ex artikel 284 lid 1 Fw met bijlagen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 5 maart 2014.
Ter zitting van 5 maart 2014 zijn in het kader van de voorlopige voorziening verschenen en gehoord:
- [verzoeker], verzoeker;
- mr. M. van Gastel, advocaat van verzoeker;
- [verweerster], verweerster;
- [gemachtigde], gemachtigde van verweerster.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

In het kader van de behandeling van het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft de gemachtigde van verweerster tijdens de daaraan voorafgaande behandeling van de voorlopige voorziening met een beroep op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verzocht de behandeling van het schuldsaneringsverzoek te mogen bijwonen, alsmede alsdan te worden gehoord.
Verweerster heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verweerster heeft gesteld dat zij vreest dat [verzoeker] tijdens de behandeling van zijn schuldsaneringsverzoek onjuist, dan wel onvolledig zal verklaren ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van de schulden en ten aanzien van het al dan niet ontbreken van de goede trouw hierbij.
Aangezien een eventuele toelating tot de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] enorme negatieve financiële gevolgen zal hebben voor verweerster (zij zal immers een groot deel van haar vordering op [verzoeker] van ruim € 445.000,- moeten afschrijven), is het voor haar van het grootste belang dat zij aanwezig kan zijn bij die behandeling en zo mogelijk ook kan worden gehoord.

3.Het verweer

[verzoeker] heeft zich tegen het verzoek verzet en hiertoe onder meer aangevoerd dat in het systeem van de wet uitdrukkelijk voor de huidige praktijk is gekozen waarbij schuldeisers niet worden toegelaten bij de behandeling van een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

4.De beoordeling

De procedure tot toepassing van de schuldsaneringsregeling valt (net als de procedure tot faillietverklaring) onder het bereik van artikel 6 EVRM, dat uitgaat van een openbare behandeling. Met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1981, NJ 1982, 450 dient echter te worden aangenomen dat de belangen van de schuldenaar (in casu [verzoeker]) zich in het algemeen ertegen zullen verzetten dat de behandeling in het openbaar plaats vindt. Behandeling achter gesloten deuren is daarbij vooral ingegeven door de behoefte aan privacy en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de schuldenaar. Dit geldt in het bijzonder bij de behandeling van een schuldsaneringsverzoek. Door de verzoeker moet daarbij openheid gegeven worden over veel persoonlijke gegevens. De aanwezigheid van een schuldeiser, met wie een conflict bestaat dat al tot een aantal procedures heeft geleid, kan hieraan in de weg staan en aldus belemmeren dat het verzoek op de juiste wijze wordt behandeld.
De wetgever heeft er voor gekozen de positie van een schuldeiser bij de behandeling van een schuldsaneringsverzoek uitermate beperkt te houden. De wet voorziet dan ook niet het horen van een schuldeiser. De wetgever heeft echter wel de belangen van de schuldeisers in de weigeringsgronden van artikel 288 Fw verdisconteerd (vgl. MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, p. 36 e.v.). Daar komt nog bij dat de rechtbank bij een beslissing op een schuldsaneringsverzoek acht mag slaan op een brief of andere stukken die door of namens een schuldeiser zijn ingediend (vgl. HR 25 februari 2000, NJ 2000, 310).
De rechtbank begrijpt voorts dat verweerster bedoelt dat hiermee het beginsel van hoor en wederhoor wordt geschonden. Deze stelling faalt, gelet op het voornoemde feit dat de rechtbank acht mag slaan op stukken van een schuldeiser, maar ook omdat verweerster zich tijdens de behandeling van de voorlopige voorziening uitgebreid heeft kunnen (en mogen) uitlaten over het schuldsaneringsverzoek.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gewezen door mrs. R. Kruisdijk, voorzitter, W. Reinds en A. Lablans, rechters en in aanwezigheid van N. van Gaans, griffier uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.