4.4.De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is opgenomen in het document “Ruimtelijke onderbouwing Forum Rotterdam” van Mees Ruimte en Milieu van 20 maart 2013. De eisen waaraan een goede ruimtelijke onderbouwing moet voldoen zijn neergelegd in artikel 5.20 van het Bor in samenhang met de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Naarmate de ruimtelijke gevolgen van het afwijkingsbesluit ingrijpender zullen zijn ten opzichte van het vigerende planologische regime en de inbreuk daarop groter, worden hogere eisen aan de inhoud en de kwaliteiten van de ruimtelijke onderbouwing gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de planologische ingreep niet ingrijpend is, omdat het bestemmingsplan voor de in overweging 3.1. onder de punten 1 tot en met 3 genoemde strijdigheden binnenplanse afwijkingsmogelijkheden bevat.
De enkele omstandigheid dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is opgesteld door Mees, Ruimte en Milieu, brengt - anders dan eiser stelt - niet met zich dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Met de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat met de anterieure exploitatieovereenkomst “Forum Rotterdam”, waarin met vergunninghoudster is overeenkomen dat zij voor eigen rekening en risico de goede ruimtelijke onderbouwing zal opstellen terwijl de gemeente volledig haar publiekrechtelijke bevoegdheid en verantwoordelijk behoudt ten aanzien van het publiekrechtelijke besluitvormingsproces, de democratische besluitvorming afdoende is geborgd.
Een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is de bezonning. In dit verband is het onder punt 1.5 genoemde hoogbouwbeleid, dat beschreven is in de Hoogbouwvisie 2011 van belang. De in dit beleid opgenomen regels met betrekking tot de zogenaamde sunspots, die door de rechtbank niet kennelijk onredelijk worden geacht, zijn blijkens dit beleid slechts van toepassing als de geplande hoogbouw boven de 70 meter komt. De rechtbank stelt vast dat in de Hoogbouwvisie 2011 niet wordt vermeld op welke wijze de hoogte van een bouwwerk wordt gemeten, zodat verweerder in zoverre terecht aansluiting heeft gezocht bij artikel 1 van de planvoorschriften. Volgens dit artikel is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd. Aangezien de Coolsingel op 0,45 meter boven NAP ligt, is het peil van de Coolsingel maatgevend. In het midden kan derhalve blijven of zich daar een hoofdingang bevindt. Blijkens de tekenset behorende bij de aanvraag is de goothoogte van het bouwplan 69,29 meter boven NAP. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat de hoogte van het gebouw, gemeten vanaf het (straat)peil van de hoogstgelegen weg tot aan de goothoogte van het gebouw 68,84 meter bedraagt en dus minder dan 70 meter is. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat de Hoogbouwvisie 2011 strikt genomen niet van toepassing is. Verweerder heeft niettemin bij het verlenen van de omgevingsvergunning zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de regels van de Hoogbouwvisie 2011.
In de Hoogbouwvisie 2011 is een kaart opgenomen, waarin de sunspots worden gedefinieerd. Binnen deze sunspots mag in principe geen verslechtering van de bezonning plaatsvinden in de periode tussen 21 maart en 21 september en binnen een voor de spots specifieke tijdsperiode. De sunspots in de Hoogbouwvisie rond Forum hebben betrekking op de periode tussen 12:00 uur en 18:00 uur.
Peutz heeft onderzoek gedaan naar de bezonning, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 12 december 2012 (kenmerk GA 16081-1-RA-005), dat ten grondslag is gelegd aan de ruimtelijke onderbouwing en welke worden bevestigd door de nadien ingestelde onderzoeken en opgestelde rapporten/notities van Peutz en worden onderschreven door verweerder.
Voor de sunspot kunnen uit een vergelijking tussen de geplande bebouwingssituatie met de bestemmingsplansituatie de volgende conclusies worden getrokken:
- ten opzichte van de bestemmingsplansituatie is slechts lokaal een beperkte negatieve invloed op het mogelijke aantal zonuren te verwachten. In en rond de Beurstraverse is de bezonningssituatie in de geplande bebouwingssituatie aanzienlijk gunstiger dan in de bestemmingsplansituatie;
- met name in maart en september is er lokaal een beperkte afname van de bezonning ten opzichte van de bestemmingsplansituatie;
- op de overige maanden is er met name op een deel van de Coolsingel en lokaal op de Lijnbaan een beperkte afname te verwachten;
- ten noorden van het bouwplan en op een ander deel van de Coolsingel is er een toename van de bezonning ten opzichte van de bestemmingsplansituatie;
- gemiddeld is de bezonning in de geplande bebouwingssituatie gunstiger dan in de bestemmingsplansituatie.
Voor het terras van [naam 2] kunnen uit een vergelijking tussen de geplande bebouwingsituatie met de bestemmingsplansituatie de volgens conclusies worden getrokken:
- op 21 maart en 21 september vindt er ten opzichte van de bestemmingsplansituatie slechts een verschuiving van de bezonning plaats;
- op 21 april en 21 augustus is er een lichte verbetering van de bezonningssituatie ten opzichte van de bestemmingsplansituatie;
- in de tussenliggende maanden is er geen invloed van het bouwplan of bestemmingsplansituatie op de bezonning van het terras.
Uit de aanvullende vergelijking tussen de geplande bebouwingssituatie met de huidige bebouwingssituatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
- ten opzichte van de huidige bebouwingssituatie is een verbetering te verwachten aan de zuidzijde van de westelijke Beurstraverse;
- op de Coolsingel is, gelet op de stedenbouwkundige context, een relatief geringe afname van de bezonning te verwachten;
- ter plaatse van het terras van eiser is alleen in de maanden maart en september een relatief beperkte afname van het aantal zonuren te verwachten. In april en augustus is er een zeer beperkte afname van de bezonning op een beperkt deel van het terras. In de tussenliggende maanden is er geen invloed vanwege de nieuwbouwplannen.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het onderzoek van Peutz niet voldoet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen en dat de juistheid van de daaraan verbonden conclusies in twijfel getrokken dient te worden. Tijdens de zittingen van 6 november 2013 en 21 januari 2014 en in de door Peutz ingediende aanvullende rapporten is genoegzaam weerlegd dat bij het onderzoek is uitgegaan van een half open gevel in plaats van een gesloten gevel tussen de twee hoogbouwdelen. Tevens is voldoende uiteengezet dat aan de diverse figuren van het bezonningonderzoek een groot aantal rekenpunten ten grondslag ligt: elke pixel in de gepresenteerde figuren is het resultaat van een rekenkundige bepaling van de bezonningsduur op dat punt met een tijdsresolutie van vijf minuten.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (onder meer ECLI:NL:RVS:2010:BN1151 en ECLI:NL:RVS:2007:BA7100) is bij een vergelijking van de bezonningssituatie bepalend wat op grond van het bestemmingsplan maximaal aan bebouwing of anderszins kan worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk plaatsvindt. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan wat betreft de bezonningssituatie, dient te worden vergeleken met de bestemmingsplansituatie. In dit kader merkt de rechtbank met betrekking tot het door eiser genoemde milieueffectrapport inzake Weenapoint, waarin een vergelijking is gemaakt tussen de feitelijke situatie en de geplande (bouwplan)situatie nog op dat in dat geval sprake was van een afwijkend toetsingskader, omdat in dat geval een bestemmingsplan werd opgesteld in plaats van dat daarvan werd afgeweken. Bovendien was de Hoogbouwvisie 2011 vanwege de bouwhoogte van Weenapoint (120 meter) in die kwestie wel van toepassing. De omstandigheid dat in de Stedenbouwkundige randvoorwaarden is aangegeven dat daarnaast een vergelijking dient te worden gemaakt met de huidige situatie brengt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Het betreft namelijk een ambitienotitie tussen de gemeente Rotterdam en vergunninghoudster. In dit document is uitdrukkelijk het volgende opgenomen: “wanneer het bouwplan mocht afwijken van de in dit document voorkomende uitgangspunten en illustraties, is dit dus mogelijk indien hiermee de ambities worden bereikt”. Dit betekent dan ook dat in het voorliggende geschil geringe betekenis toekomt aan de Stedenbouwkundige randvoorwaarden. De effecten van het bouwplan wat betref de bezonning van de sunspot met inbegrip van het terras van eiser zijn vanuit die visie onderzocht door Peutz. De rechtbank is van oordeel dat de diverse bezonningstudies van Kraak en Tack, waarbij een beoordeling wordt gegeven van de bezonningssituatie in de bestaande bebouwingssituatie en de geplande bebouwingssituatie, een gelet op voornoemde jurisprudentie van de Afdeling niet-relevante vergelijking is en in zoverre niet kan bijdragen aan de beoordeling van het voorgelegde geschil.
Het terras van eiser is gelegen binnen de sunspot van de Lijbaan-Van Oldenbarneveltplaats-trappen van de Beurs. Uit de bezonningsstudie van Peutz is gebleken dat per saldo geen verslechtering plaatsvindt in deze sunspot binnen de aangewezen tijden van gebruik bij vergelijking met het bestemmingsplan. Anders dan eiser acht de rechtbank deze saldo-benadering niet in strijd met het gestelde in de Hoogbouwvisie 2011.
Uit de bezonningsstudie van Peutz is voorts gebleken dat in de maanden maart en april een verschuiving zal optreden in de bezonning van het terras van eiser bij vergelijking met het bestemmingsplan. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat een verschuiving van de bezonning niet in strijd is met het gestelde in de Hoogbouwvisie 2011. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het onderzoek van Peutz niet is gebleken dat de bezonningssituatie op het terras van eiser is verslechterd.
Wel blijkt uit de bezonningstudie van Peutz dat bij vergelijking met de bestaande situatie er ter plaatse van het terras van eiser in de maanden maart en september een relatief beperkte afname van het aantal zonne-uren te verwachten is en in april en augustus een zeer beperkte afname van de bezonning. Verweerder heeft deze afname van bezonning bij vergelijking met de bestaande situatie uitdrukkelijk in zijn belangenafweging betrokken. De rechtbank zal hierop onder punt 4.5 nader ingaan.
Naast de bezonning is in opdracht van vergunninghoudster door Peutz een onderzoek uitgevoerd naar het te verwachten windklimaat rondom het definitief ontwerp van het bouwplan, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 15 maart 2013 (kenmerk GC 16081-3-RA-003. Uit dit rapport van 15 maart 2013 blijkt dat het te verwachten windklimaat op het terras van [naam 2] goed is en blijft. In het kader van het bouwplan Forum zijn voorts twee geluidsrapporten opgesteld. Enerzijds is onderzocht welke geluidsbelasting zal worden geleden ter plaatse van de woningen in het geprojecteerde gebouw Forum Rotterdam (rapport van 18 maart 2013, kenmerk GD 16081-2-RA-002). Dit rapport heeft geleid tot het besluit van 28 juni 2013 om hogere grenswaarden vast te stellen. Uit het rapport blijkt dat overal voldaan wordt aan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder van 63 dB. Anderzijds is onderzocht welke geluidsbelasting het bouwplan Forum zal veroorzaken in de omgeving ten gevolge van de expeditietunnel, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 15 maart 2013 (kenmerk GD 16081-1-RA-001). Uit dit rapport blijkt dat bij realisatie van de expeditietunnel geen sprake zal zijn van relevante verslechtering van het akoestisch woon- en leefklimaat. Dat eiser, die geen deskundigenrapporten heeft overgelegd om voorgaande conclusies te weerleggen, het daarmee niet eens is, betekent niet dat de door Peutz verrichte onderzoeken, die door de rechtbank voldoende inzichtelijk worden geacht, onzorgvuldig of onvolledig zijn geweest en verweerder de aan deze onderzoeken verbonden conclusies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Met betrekking tot de beroepsgronden van eiser omtrent de parkeereisen, de expeditiesituatie, de uitvoerbaarheid van het bouwplan en de afbouwgarantie overweegt de rechtbank dat de rechtsregels waarop eiser zich in dat kader beroept niet strekken tot de bescherming van de belangen van eiser, zodat deze betogen van eiser reeds op grond van artikel 8:69a van de Awb buiten inhoudelijke bespreking blijven.
Ten aanzien van het eerst ter zitting van 21 januari 2014 door de gemachtigde van eiser ingenomen standpunt dat de feitelijke informatie in de ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot het bouwblok onvolledig is en dat uit de ruimtelijke onderbouwing evenmin blijkt dat onderzoek is verricht naar de benzeenconcentratie in de ondergrondse vrachtwagenlift, expeditietunnel en expeditiehof, wijst de rechtbank er op dat het op grond van artikel 1.6a van de Chw niet mogelijk is na afloop van de beroepstermijn van zes weken gronden aan te voeren. De rechtbank zal deze gronden dan ook onbesproken laten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning niet tekort schiet.