6.Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een bevoegdheid van de minister. De minister moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, zoals thans neergelegd in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Op grond van artikel 19d, derde lid, van de Wav - zoals dat luidde tot 1 januari 2013 en voor zover thans van belang - stelt verweerder beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Nu de overtredingen voor 1 januari 2013 zijn begaan, zijn in dit geval de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2012 (de Beleidsregels) van toepassing. Deze beleidsregels zijn als zodanig niet onredelijk.
Op grond van artikel 1 van de Beleidsregels worden bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd.
Blijkens de Tarieflijst hanteerde verweerder ten tijde van belang voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav een boetebedrag van € 8.000,- (per persoon).
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregels kan waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, de bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid.
Op grond van het tweede lid wordt geen boete opgelegd indien de werkgever heeft aangetoond dat hem geen enkel verwijt gemaakt kan worden voor de geconstateerde overtreding.
Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de minister in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.1Ter zake van de hoogte van de boete heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden zijn voor matiging. Eiseressen worden niet onevenredig in hun financiële situatie getroffen. Voorts is aan eiseressen een betalingsregeling aangeboden op basis waarvan zij in de gelegenheid zijn gesteld om het verschuldigde boetebedrag in twaalf maandelijkse termijnen te voldoen. De financiële situatie van eiseressen kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid die aanleiding geeft om de boete te matigen. Ook overigens is niet gebleken van feiten en omstandigheden, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang bezien, die aanleiding vormen de boete te matigen of in te trekken, aldus verweerder.
6.2De omstandigheid dat sinds 1 januari 2014 geen tewerkstellingsvergunning meer nodig is voor personen met de Bulgaarse identiteit dient volgens eiseressen te worden meegewogen bij het bepalen van de hoogte van de boetes. Ten tijde van de bestreden besluiten was verweerder ermee bekend dat het door de wetgever beoogde doel – handhaving van de Wav – zijn relevantie binnen korte tijd volledig zou verliezen. Eiseressen menen dat het onverkort opleggen van boetes van € 8.000 per gestelde overtreding onder deze omstandigheden in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Gelet op het feit dat er ongeveer 4,5 maand zit tussen de bestreden besluiten en de datum van 1 januari 2014 menen eiseressen dat om die reden een matiging van minstens 50% op zijn plaats is.
6.3De rechtbank overweegt dat de hoogte van de boetes in overeenstemming is met de Beleidsregels en de daarbij behorende tarieflijst.
6.4Op de datum waarop de overtredingen zijn geconstateerd, was voor het laten verrichten van arbeid in Nederland door een persoon van Bulgaarse nationaliteit een tewerkstellingsvergunning vereist. Dat dit sinds 1 januari 2014 niet meer het geval is, vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat dit vereiste uit hoofde van het overgangsregime, dat is neergelegd in Bijlage VI, slechts een tijdelijke geldingsduur had. Die tijdelijkheid was reeds bij aanvang van het overgangsregime bekend en dat regime strekte er juist toe het vereiste van een tewerkstellingsvergunning tijdens de duur daarvan nog te handhaven. Het plegen van de onderhavige overtredingen heeft plaatsgevonden ten tijde van de economische recessie, waarbij juist ter bescherming van de arbeidsmarkt Nederland gebruik heeft gemaakt van het overgangsregime, teneinde de toegang van Bulgaarse werknemers tot de arbeidsmarkt te (blijven) regelen. Dat er inmiddels – zoals vooraf bekend – per 1 januari 2014 vrij verkeer van Bulgaarse werknemers is en de boetes eind 2013 zijn opgelegd, laat onverlet dat eiseressen in de periode van 7 juni 2010 respectievelijk 1 januari 2011 tot en met 5 april 2011 in strijd hebben gehandeld met de doelstelling van de Wav, het voorkomen en ontmoedigen van illegale tewerkstelling. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding het betoog van eiseressen te volgen. Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9197, in het kader van Poolse werknemers. 6.5De rechtbank kan zich goed voorstellen dat de boetes nadelig zijn voor de bedrijfsvoering van eiseressen, maar dit kan niet leiden tot matiging van de boetes. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij door de opgelegde boete onevenredig zijn getroffen. Omtrent de financiële situatie van eiseressen heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in haar uitspraak van 10 juli 2013, zaaknummers AWB 13/4828, 13/4829 en 13/4830, overwogen dat op grond van de door eiseressen overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld dat betaling van de boetes zal leiden tot een acute noodsituatie. Hetgeen eiseressen in beroep hebben aangevoerd vormt voor de rechtbank geen aanleiding hier anders over te oordelen.
6.6In al hetgeen eiseressen naar voren hebben gebracht ziet de rechtbank geen reden voor de conclusie dat verweerder de boetes ten onrechte heeft opgelegd dan wel dat verweerder tot matiging van de boetes had moeten overgaan.