In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 28 maart 2014, betreft het een geschil tussen een hoofdverhuurder en onderhuurders over de teruggave van een waarborgsom. De eiser, vertegenwoordigd door J.C. van Houwelingen, had een huurovereenkomst met de voormalige verhuurder Wooncentraal Rotterdam Makelaar (WCR), die failliet ging. De onderhuurders, vertegenwoordigd door mr. W.J.G. Schröder, stelden dat zij recht hadden op teruggave van de waarborgsom van € 500,00 die zij aan WCR hadden betaald. De kantonrechter oordeelde dat de hoofdverhuurder, in dit geval de eiser, verplicht was om de waarborgsom terug te betalen aan de onderhuurders, omdat de verplichtingen uit de huurovereenkomst van rechtswege waren overgegaan op de eiser na het faillissement van WCR. De rechter baseerde zijn oordeel op artikel 7:269 BW, dat bepaalt dat de onderhuurovereenkomst voortgezet wordt door de hoofdhuurder bij beëindiging van de huur tussen hoofdhuurder en hoofdverhuurder. De kantonrechter concludeerde dat de verplichting tot terugbetaling van de waarborgsom ook overgaat naar de nieuwe verhuurder, en dat de eiser gehouden was om de waarborgsom aan de onderhuurders te vergoeden. Uiteindelijk werd de eiser veroordeeld om € 1.034,50 aan de onderhuurders te betalen, na verrekening van de huurachterstand.