ECLI:NL:RBROT:2014:1290

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_04450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens overtreding van de Tabakswet in relatie tot rookverbod op overdekt terras

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De eiser, een horecaondernemer, kreeg op 5 april 2013 een boete van € 600,- opgelegd wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet. De minister stelde dat op het overdekte terras van het restaurant van de eiser gerookt werd, wat in strijd is met de wetgeving die bedoeld is om werknemers te beschermen tegen hinder van rook. De eiser voerde aan dat zijn terras niet volledig afgesloten was en dat er volgens de informatie op de website van de rijksoverheid gerookt mocht worden in de open lucht, ook op overkapte terrassen.

De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende maatregelen had getroffen om te voldoen aan de eisen van de Tabakswet. De rechtbank verwees naar een proces-verbaal van een inspectie op 22 januari 2013, waaruit bleek dat het terras volledig afgesloten was, wat in strijd is met de wet. De eiser kon niet aantonen dat zijn terras voldeed aan de voorwaarden voor roken in de open lucht, zoals gesteld in de Handleiding invoering rookvrije horeca. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen omstandigheden waren die het gebruik van de bevoegdheid om de boete op te leggen onredelijk maakten.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/4450

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te[plaats], eiser,

gemachtigde: mr. N. Ramadhin,
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2013 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiser een boete opgelegd van € 600,- wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet.
Bij besluit van 6 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014. Eiser is verschenen, vergezeld van bedrijfsleidster [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat blijkens een proces-verbaal van 8 februari 2013 op 22 januari 2013 is geconstateerd dat op het overdekte terras – “Ik zag een overdekte serre/terras. Ik zag dat dit overdekte serre/terras geheel was afgesloten. Ik zag dat de toegangsdeur van deze serre/terras openstond.” – van het door eiser gedreven restaurant [naam] te[plaats] werd gerookt, terwijl er blijkens de bij die gelegenheid door de bedrijfsleidster afgelegde verklaring op het terras altijd door gasten werd gerookt, ook door gasten kon worden gegeten en gedronken en er ook op het terras werd bediend. Derhalve is sprake van overtreding van artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet, omdat er door de werkgever onvoldoende maatregelen zijn getroffen om ervoor te zorgen dat werknemers hun werkzaamheden kunnen verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden, aldus verweerder, die op grond hiervan de boete van € 600,- heeft opgelegd.
2.1
Eiser heeft zich beroepen op de uitzondering die in artikel 2, eerste lid, van het Besluit uitvoering rookvrije werkplek, horeca en andere ruimten (hierna: het Besluit) wordt gemaakt voor roken in de open lucht en in verband hiermee op het zogeheten lex certa-beginsel. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op informatie op de website rijksoverheid.nl dat mag worden gerookt in de buitenlucht: “Ook op overkapte horecaterrassen in de buitenlucht, zolang deze niet aan alle kanten afgesloten zijn.” Eiser betoogt dat zijn terras niet aan alle kanten afgesloten is, aangezien het aan de voorkant beschikt over een permanente royale opening, terwijl ook de zijkanten van de ramen kunnen worden opengeschoven, waardoor, mede gezien de aan zee vaak aanwezige wind, genoeg lucht en wind aanwezig is.
2.2
Deze beroepsgrond faalt. Ter zitting is aan de orde gekomen dat – naar ook volgt uit de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 21 juni 2011 (ECLI:NL:CBB:2011:BQ9564) – nog voordat het Besluit in werking is getreden, in samenspraak met de horeca de Handleiding invoering rookvrije horeca, sport en kunst/cultuur (hierna: de Handleiding) tot stand is gekomen en gepubliceerd. Daarin staat in verband met buitenterrassen vermeld hetgeen ook op de website van verweerder staat vermeld: “Voorwaarde is wel dat – als er een overkapping is – in ieder geval één van de zijden van het buitenterras volledig open is en dus niet is afgeschermd. Deze zijde mag dan niet (geheel of gedeeltelijk) worden afgedicht met bijvoorbeeld plantenbakken of andere materialen.” Uit de omstandigheid dat eiser stelt deze Handleiding niet te hebben ontvangen, volgt niet dat hij er als horecaondernemer niet mee bekend had moeten zijn. Voorts laat de door eiser ingeroepen tekst op de website rijksoverheid.nl zoveel ruimte voor interpretatie, dat hij er, mede in aanmerking genomen dat enige opening in de afsluiting van een terras reeds noodzakelijk is om het terras te kunnen betreden, niet het gerechtvaardigde vertrouwen aan heeft kunnen ontlenen dat bij een zekere opening aan de voorzijde van het terras al geen sprake meer was van een aan alle kanten afgesloten terras en derhalve van “de open lucht” als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Ook overigens is dit begrip “de open lucht” in elk geval voldoende bepaald, om uit te sluiten dat een overdekt en behoudens een al of niet royale toegangsopening aan een van de zijden volledig afgesloten terras daaronder kan worden begrepen.
3.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de aanduiding van het rookverbod behoeft geen bespreking, aangezien het bestreden besluit niet is gebaseerd op het al of niet aanwezig zijn van een dergelijke aanduiding.
4.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent eerdere inspecties doet aan het voorgaande niet af, aangezien inspecteurs niet gehouden zijn bij inspecties aanbevelingen te doen of waarschuwingen te geven in verband met dreigende overtredingen. Wanneer de onderhavige overtreding bij een eerste inspectie zou zijn waargenomen, zou hij op dezelfde wijze hebben kunnen worden beboet. Van het door eiser in dit verband gestelde onzorgvuldig handelen zijdens verweerder is dan ook geen sprake.
5.
Hetgeen eiser over de openstelling van en bediening op het terras heeft aangevoerd, stuit af op hetgeen de bedrijfsleidster bij gelegenheid van de inspectie heeft verklaard, op de juistheid waarvan zij overigens ook niet is teruggekomen.
6.
Dat eiser gelet op de aanwezige wind aan zee en de gezondheid van gasten en personeel geen volledig open voorzijde van het terras verkiest, valt te begrijpen, maar deze keuze ontslaat hem niet van de verplichting de Tabakswet en daarop gebaseerde regelgeving na te leven.
7.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser artikel 11a, eerste lid, van de Tabakswet heeft overtreden, zodat verweerder bevoegd was hem een boete op te leggen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Ook overigens is niet gebleken dat de aan eiser opgelegde boete niet in rechte stand kan houden, in aanmerking genomen dat de hoogte ervan in overeenstemming is met de ten tijde van de boeteoplegging in de Bijlage bij de Tabakswet voor een eerste overtreding van artikel 11a, eerste lid, van die wet vastgestelde boete.
8.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
9.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. P.G.J. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de het College van Beroep voor het bedrijfsleven.