5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling van het College staat of de rechtbank terecht het besluit van 26 juni 2009, waarbij de bij besluit van 23 januari 2009 wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, Tabakswet opgelegde boete van € 300,- is gehandhaafd, heeft vernietigd en het besluit van 23 januari 2009 heeft herroepen.
Niet in geschil is dat A werknemers in dienst heeft en dat voor haar om die reden in beginsel de in artikel 11a, eerste lid, Tabakswet neergelegde verplichting geldt. Deze verplichting houdt in dat de werkgever zodanige maatregelen dient te treffen dat werknemers in staat zijn hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden. Op grond van artikel 2, aanhef en onder c, Besluit geldt deze verplichting niet in de open lucht. Uit de toelichting op deze bepaling volgt dat sprake is van “in de open lucht” zolang een terras niet aan alle kanten (boven- en zijkanten) afgesloten is. In de Handleiding is daaraan nader invulling gegeven door middel van de voorwaarde dat in ieder geval één van de zijden van het buitenterras volledig open is en dus niet is afgeschermd.
5.2 Het College is met de rechtbank van oordeel dat de Handleiding is aan te merken als een vaste gedragslijn van de minister voor de uitleg van het begrip “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit. De minister heeft dit ter zitting van het College bevestigd en daarbij aangegeven dat in de praktijk ook aansluiting wordt gezocht bij hetgeen in de Handleiding over het begrip “in de open lucht” staat opgenomen. De rechtbank heeft de Handleiding als zodanig echter buiten toepassing gelaten. De minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank dit ten onrechte heeft gedaan en dat voor de uitleg van het begrip “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit aansluiting moet worden gezocht bij de nadere invulling zoals die in de Handleiding is gegeven.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
In de toelichting, de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 2008-2009, 22 894, nr. 162, p. 2) en de Handleiding komt naar voren dat bij de voorbereiding van het Besluit uitvoerig is stilgestaan bij de vraag hoe het begrip “terras” moest worden gezien in relatie tot het begrip “in de open lucht”. Naar aanleiding hiervan is, in samenspraak met de horecabranche en andere belanghebbende partijen, de Handleiding ontwikkeld om te komen tot een meer heldere afbakening van deze materie en ook ter informatie van (onder meer) horecawerkgevers als A. Naar het oordeel van het College volgt hieruit dat met de Handleiding (onder meer) is beoogd een nadere, concrete en daardoor praktisch toepasbare invulling te geven aan het in het Besluit en de toelichting voorkomende open begrip “in de open lucht” in relatie tot een buitenterras. Het buiten toepassing laten van de Handleiding zou, vanwege het ontbreken in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit en in de toelichting van concrete vereisten voor de toepassing van deze bepaling, dan ook de onduidelijkheid over het begrip “in de open lucht” aanzienlijk vergroten en daardoor tot zeer casuïstische beoordelingen leiden, wat de handhaafbaarheid van deze bepaling allerminst ten goede komt. De minister heeft terecht opgemerkt dat dergelijke beoordelingen, juist vanwege de handhaafbaarheid, in beginsel zoveel mogelijk moeten worden voorkomen en dat de nadere invulling van het begrip “in de open lucht”, zoals die in de Handleiding is opgenomen, met name ook daarvoor bedoeld is. Het College ziet, mede uit een oogpunt van een hanteerbaar en consistent handhavingsbeleid, daarom aanleiding om voor de uitleg van het begrip “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit aansluiting te zoeken bij de in de Handleiding verwoorde nadere, concrete en daardoor praktisch toepasbare invulling daarvan. Er bestaat dan ook geen aanleiding om van toepassing van de Handleiding en de daarin opgenomen nadere invulling van het begrip “in de open lucht” af te zien. Hieraan doet niet af dat in de Handleiding zelf is opgenomen dat deze slechts een informatief karakter heeft en niet kan worden gezien als vervanging of uitbreiding van formele wetgeving, dat de (toelichting bij de) Tabakswet en het Besluit leidend zijn en dat aan de Handleiding geen rechten kunnen worden ontleend.
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat de rechtbank de Handleiding ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. De minister heeft voor de uitleg van het begrip “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit terecht aansluiting gezocht bij de Handleiding.
Het College acht hierbij nog van belang dat de Handleiding is gepubliceerd voordat het Besluit in werking is getreden, zodat horecawerkgevers als A daarvan tijdig kennis hebben kunnen nemen en daarop hebben kunnen anticiperen. Ter zitting van het College heeft A ook bevestigd dat zij de beschikking had over de Handleiding en ook is geïnformeerd over de aanstaande invoering van het Besluit en de wijzigingen in de regelgeving op grond van de Tabakswet die daarmee gepaard zouden gaan. Voor zover de inhoud van de verplichtingen die voortvloeien uit de invoering van het Besluit, en de mogelijke uitzonderingen daarop, ook na kennisneming van de Handleiding en de overige informatie voor A nog onduidelijk waren, had het naar het oordeel van het College op haar weg gelegen daarover nadere informatie in te winnen. Niet gebleken is dat A dit heeft gedaan. Onder deze omstandigheden en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over functie en toepassing van de Handleiding met betrekking tot het begrip “in de open lucht”, kan naar het oordeel van het College in dit geval geen sprake zijn van strijd met het legaliteitsbeginsel.
5.3 Gelet op het voorgaande is op een buitenterras met overkapping alleen sprake van “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit wanneer, in aansluiting op de in de Handleiding gegeven nadere invulling van dit begrip, in ieder geval één van de zijden van het buitenterras volledig open is en dus niet is afgeschermd. Het standpunt van A, dat op een buitenterras met overkapping ook in andere situaties – bijvoorbeeld bij (meerdere) gedeeltelijk geopende zijden – daarvan sprake kan zijn, volgt het College niet. Gelet op de reeds genoemde handhaafbaarheid en in aanmerking genomen dat het hier gaat om voorschriften die zijn gesteld in het belang van de gezondheid van werknemers, acht het College een strikte toepassing van de in de Handleiding gegeven nadere invulling van het begrip “in de open lucht” aangewezen.
A en de minister zijn het onderling oneens over de feitelijke situatie op het overdekte buitenterras ten tijde van het inspectiebezoek van 9 december 2008. A betwist echter niet dat ten tijde van het inspectiebezoek de voorzijde van het overdekte buitenterras, waar zich ook de ingang bevond, niet volledig open was. A stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het inspectiebezoek één van de andere zijden volledig open was, maar dat de buren – een andere horecalokaliteit – op die plek schotten had geplaatst. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de controleambtenaren hebben geconstateerd dat langs één van de zijden geen schotten waren geplaatst door A. De minister heeft ter zitting van het College verklaard dat het mogelijk is dat de controleambtenaren het ontbreken van door A geplaatste schotten niet hebben geconstateerd, hetgeen het College, gelet op het feit dat de buren van A wel schotten hadden geplaatst, niet onaannemelijk voorkomt. Wat daar verder ook van zij, het College is van oordeel dat het standpunt dienaangaande van A niet betekent dat sprake is van een volledig open zijde als bedoeld in de Handleiding en derhalve evenmin van “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit. Weliswaar heeft A zelf geen schotten geplaatst aan één zijde, maar in de omstandigheid dat de buurman daar wel schotten heeft geplaatst en die zijde derhalve desondanks door schotten vrijwel geheel is afgeschermd ziet het College aanleiding die zijde niet als volledig open als bedoeld in de Handleiding aan te merken. Dat – naar A stelt – aan die zijde, ondanks de aanwezigheid van de schotten van de buren, een strook van 20 cm in verbinding staat met de open lucht, is onvoldoende om die zijde alsnog als volledig open als bedoeld in de Handleiding aan te merken.
5.4 Het voorgaande betekent dat het overdekte buitenterras van A op 9 december 2008 niet kon worden aangemerkt als “in de open lucht” als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, Besluit. Gelet hierop gold voor A onverkort de verplichting als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, Tabakswet. Nu door A niet wordt betwist dat op 9 december 2008 op haar overdekte buitenterras werd gerookt terwijl haar werknemers op dat terras werkzaamheden verrichtten en dat zij derhalve niet zodanige maatregelen heeft getroffen dat haar werknemers in staat waren hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden, staat daarmee vast dat de minister bevoegd was A een boete op te leggen.
De minister heeft A, conform de Bijlage, een boete van € 300,- opgelegd. Deze (bestuurlijke) boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter dient te toetsen of de opgelegde boete evenredig is aan de ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het College toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de minister met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en aldus leidt tot een evenredige sanctie.
Dienaangaande overweegt het College als volgt.
De minister heeft A beboet wegens overtreding van artikel 11a, eerste lid, Tabakswet. De hoogte van deze boete wordt bepaald aan de hand van de Bijlage. Ingevolge artikel 11b, derde lid, Tabakswet kan de minister de boete lager vaststellen dan in de Bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht. De minister heeft van deze bevoegdheid geen gebruik gemaakt. Alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, ziet ook het College geen grond voor het oordeel dat het bedrag van de boete vanwege bijzondere omstandigheden op een lager bedrag zou moeten worden vastgesteld. Het College overweegt hiertoe dat de in de Bijlage vastgestelde boete van € 300,- voor een eerste overtreding van artikel 11a, eerste lid, Tabakswet niet onevenredig hoog is en dat sprake moet zijn van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden wil gebruikmaking van de hier aan de orde zijnde mogelijkheid tot matiging van de boete geboden zijn.
5.5 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het College tot de slotsom dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 26 juni 2009 heeft vernietigd en het besluit van 23 januari 2009 heeft herroepen. Het hoger beroep van de minister slaagt derhalve. De bestreden uitspraak dient daarom te worden vernietigd.
Het College zal het beroep van A tegen het besluit van 26 juni 2009 alsnog ongegrond verklaren.
5.6 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.