ECLI:NL:RBROT:2014:10210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
ROT 14-4307
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsuitkering op basis van inlichtingenplicht en rechtmatigheidsonderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2014 uitspraak gedaan over de intrekking en herziening van de bijstandsuitkering van eiser, die in geschil was. Eiser had zijn uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 15 juni 2012 ingetrokken zien worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Dit besluit was gebaseerd op bevindingen van een rechtmatigheidsonderzoek, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van het onderzoek voldoende feitelijke grondslag boden voor de conclusie dat eiser niet op het uitkeringsadres woonde, wat werd ondersteund door zeer laag water- en elektriciteitsverbruik en andere bewijsstukken, zoals een verklaring van eiser zelf en een bericht op Facebook. Eiser had de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat hij niet op het uitkeringsadres woonde, waardoor het college niet in staat was om zijn recht op bijstand vast te stellen.

Daarnaast werd de herziening van de bijstandsuitkering over een eerdere periode van 1 oktober 2010 tot en met 31 maart 2012 besproken. De rechtbank oordeelde dat de stortingen op eisers rekening als inkomensbestanddelen moesten worden aangemerkt, en dat eiser geen concrete gegevens had overgelegd met betrekking tot autotransacties die op zijn naam stonden. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de besluiten tot intrekking en herziening van de bijstandsuitkering rechtmatig waren en dat de terugvordering van teveel betaalde bijstand gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 14/4307

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 december 2014 in de zaak tussen

[naam], te Rotterdam, eiser,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Stevens.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2014 (primair besluit I) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 15 juni 2012 ingetrokken. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de over de periode van 15 juni 2012 tot en met 31 december 2013 (hierna: de betrokken periode 1) ten onrechte betaalde kosten van bijstand ten bedrage van
€ 16.900,70 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 30 januari 2014 (primair besluit II) heeft verweerder eisers Wwb-uitkering (hierna: de bijstandsuitkering) herzien over de periode van 1 oktober 2010 tot en met
31 maart 2012 (hierna: de betrokken periode 2). Bij dit besluit heeft verweerder tevens de over de betrokken periode 2 teveel betaalde kosten van bijstand ten bedrage van € 7.737,95 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 21 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers tegen de primaire besluiten I en II gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2014. Eiser heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eisers vader,[naam], was tevens ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door
mr. R. Stevens die werd bijgestaan door mr. I. Plaisier.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een op 1 augustus 2013 ingekomen anonieme tip is namens verweerder door de unit bijzondere onderzoeken van het cluster Werk en Inkomen van
de gemeente Rotterdam een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar de door eiser vanaf
29 februari 1996 ontvangen bijstandsuitkering. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage bestuursrechtelijk onderzoek van 21 januari 2014 (hierna: de rapportage).
Van dit onderzoek heeft deel uitgemaakt een op 21 januari 2014 plaatsgevonden hebbend huisbezoek op eisers uitkeringsadres aan de [adres]
2.1
Op basis van de rapportage heeft verweerder bij primair besluit I eisers bijstands-uitkering met ingang van 15 juni 2012 ingetrokken en de over de betrokken periode 1 ten onrechte betaalde kosten van bijstand van eiser teruggevorderd. Volgens verweerder had eiser vanaf 15 juni 2012 niet meer zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres. Door dit niet bij verweerder te melden heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Hierdoor heeft verweerder eisers recht op bijstand over de betrokken periode 1 niet kunnen vaststellen. Verweerder heeft bovendien eisers recht op bijstand niet kunnen vaststellen omdat eiser in strijd met diens inlichtingenplicht heeft nagelaten verweerder te melden dat hij in de betrokken periode 1 structureel goederen verhandelde via internet (Marktplaats).
2.2
Bij primair besluit II heeft verweerder - eveneens op basis van de rapportage - eisers bijstandsuitkering over de betrokken periode 2 herzien en de over deze periode teveel betaalde kosten van bijstand van eiser teruggevorderd. In de maanden januari 2011, maart 2011 en oktober 2011 zijn er namelijk contante geldbedragen (respectievelijk € 500,--,
€ 1.000,-- en € 1.000,--) op eisers bankrekening gestort waarvoor eiser geen afdoende verklaring heeft kunnen geven. Eiser had deze geldstortingen niet bij verweerder gemeld. Voorts zijn in de maanden oktober 2010, november 2011 en maart 2012 voertuigen waarvan het kenteken op eisers naam stond geregistreerd, op naam van een derde overgeschreven. Eiser had ook deze - in de ogen van verweerder als autohandel te duiden - activiteiten niet bij verweerder gemeld. Omdat eiser over de activiteiten geen concrete en controleerbare gegevens kon verstrekken, heeft verweerder eisers recht op bijstand over de betrokken maanden niet kunnen vaststellen.
2.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder in navolging van het advies van de algemene bezwaarschriftencommissie van 22 april 2014 de primaire besluiten I en II gehandhaafd.
3. Eiser kan zich niet in het bestreden besluit vinden.
Volgens eiser woont hij wel degelijk op het uitkeringsadres. Eiser meent dat een laag electriciteits- en waterverbruik onvoldoende is om te concluderen dat hij in de in aanmerking te nemen periode zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. In dit verband wijst eiser er op dat het Nibud slechts richtlijnen geeft omtrent het gemiddelde gas-, water- en electriciteitsverbruik per huishouden en dat het werkelijke verbruik van tal van factoren afhangt. Tijdens het huisbezoek zijn eisers medicijnen op het uitkeringsadres aangetroffen. Bovendien is toen ook een gevulde koelkast aangetroffen. De foto hiervan ontbreekt overigens in het dossier. Verder is er in oktober 2013 ook waargenomen dat de auto van eisers vader waarin eiser toen reed, bij het uitkeringsadres stond. In ieder geval is uit het afgelegde huisbezoek op het adres aan de [adres] niet af te leiden dat eiser daar een gezamenlijke huishouding met zijn vriendin,
[naam], zou voeren. Wat betreft de handel op Markplaats merkt eiser op dat het hier gaat om eigen kledingstukken en schoenen. Hiervan hoeft blijkens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) geen melding te worden gemaakt.
Eiser bestrijdt voorts dat hij zich met autohandel heeft bezig gehouden. Al in 2012 is door verweerder een onderzoek ingesteld naar kentekens van voertuigen die toen op eisers naam stonden. Het onderzoek heeft niet tot een vermoeden van fraude geleid. Na dit onderzoek heeft er nog maar één keer een kenteken gedurende één dag op eiseres naam gestaan.
Het voertuig waar het om ging was een auto van zijn vader die hem daarin liet rijden. Eiser is verder van mening dat de geldstortingen niet als inkomsten moeten worden gezien. Het betrof hier giften die - aldus eiser - niet tot de in aanmerking te nemen middelen kunnen worden gerekend. In dit verband wijst eiser op verweerders beleid om periodieke giften tot 50% van de norm vrij te laten.
Tenslotte heeft eiser nog nader aangevoerd dat hem niet is gebleken dat A. Bozkurt door verweerder als toezichthouder is aangewezen. Vooralsnog staat dan ook niet vast dat
A. Bozkurt bevoegd was om inlichtingen als toezichthouder te vorderen. Voorts is eiser niet duidelijk of E. Nagel en C. Voorbach bevoegd waren een huisbezoek bij eisers vriendin af te leggen.
4. Besluiten tot intrekking of herziening van bijstand zijn voor een betrokkene belastende besluiten waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking of herziening is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
5.1
Ten aanzien van het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit I overweegt de rechtbank allereerst dat verweerders intrekking van eisers bijstandsuitkering met ingang van 15 juni 2012 zich niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling van de intrekking de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. In dit geval dus de periode van 15 juni 2012 tot en met 29 januari 2014.
5.2
Voorts overweegt de rechtbank dat nu verweerder ter zitting het deel van de motivering van de intrekking dat ziet op eisers vermeende internethandel niet meer heeft gehandhaafd, de beoordeling van het geschil zich in zoverre toespitst op de vraag of eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres.
5.3
Waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen aangezien die informatie van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingen-plicht voldoet, is dat een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van schending van de verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de belanghebbende recht heeft op bijstand.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft overwogen dat de bevindingen van het ingestelde rechtmatigheidsonderzoek een toereikende feitelijke grondslag vormen voor de conclusie dat eiser tijdens de te beoordelen periode niet daadwerkelijk woonachtig was op het uitkeringsadres. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat hetgeen eiser heeft aangevoerd over de bevoegdheid van A. Bozkurt en dus over de rechtmatigheid van het onderzoek, in het licht van de door verweerder ter zitting gegeven toelichting, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een gerechtvaardigde twijfel aan de bevoegdheid van A. Bozkurt om onderzoek te doen naar eisers recht op bijstand en om in dat kader bij eiser de benodigde informatie op te vragen.
5.5
Dat eiser tijdens de te beoordelen periode niet woonachtig was op het uitkeringsadres blijkt in het bijzonder uit het in de rapportage omschreven zeer lage water- en electriciteitsverbruik over de respectievelijke perioden van 15 juni 2012 tot en met
15 januari 2014 en van 5 oktober 2011 tot en met 15 januari 2014.
Met een dergelijk laag water- en electriciteitsverbruik is het niet aannemelijk dat eiser toen heeft gewoond op het uitkeringsadres. Dat tijdens het huisbezoek eisers medicijnen zijn aangetroffen en dat in de maand oktober 2013 de auto van eisers vader waarin eiser mocht rijden ook bij het uitkeringsadres is aangetroffen, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit geldt evenzeer voor eisers stelling dat tijdens het huisbezoek sprake was van een gevulde koelkast. Eiser heeft de rechtbank er overigens niet van kunnen overtuigen dat hiervan sprake was. Dat verweerder heeft nagelaten een van die gevulde koelkast genomen foto in het dossier op te nemen, is niet gebleken.
5.6
Naast het zeer lage water- en electriciteitsverbruik biedt ook eisers tijdens het gesprek bij de unit bijzondere onderzoeken afgelegde verklaring "dat hij niet wilde liegen en meer dan de toegestane dagen bij zijn vriendin verbleef", steun voor de conclusie dat eiser tijdens de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres woonde. Ook het op 24 augustus 2012 op facebook geposte bericht dat eiser een relatie had met [naam], wijst in de richting van deze conclusie. Dat tijdens het huisbezoek aan de woning van eisers vriendin niet is gebleken dat eiser daar een gezamenlijke huishouding voerde met zijn vriendin, betekent niet dat eiser dus zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Immers, niet is uitgesloten dat eiser in de te beoordelen periode zijn hoofdverblijf heeft gehad bij zijn vriendin, zonder dat er in die periode sprake was van wederzijdse verzorging. Omdat de uitkomsten van het huisbezoek bij eisers vrienden niet bepalend zijn voor de hiervoor getrokken conclusie, kan een beoordeling van de vraag of E. Nagel en C. Voorbach bevoegd waren dit huisbezoek af te leggen, achterwege blijven.
5.7
Door er bij verweerder geen melding van te maken dat hij in de te beoordelen periode niet woonachtig was op het uitkeringsadres, heeft eiser gehandeld in strijd met de op hem op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wwb rustende inlichtingenplicht. Omdat niet duidelijk is geworden waar eiser in die periode dan wel verbleef, heeft verweerder eisers recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kunnen vaststellen. Verweerder was dan ook voor de periode tot 1 juli 2013 bevoegd en vanaf 1 juli 2013 gehouden eisers bijstandsuitkering in te trekken. Feiten en omstandigheden die verweerder hadden moeten doen afzien van deze intrekking zijn de rechtbank niet gebleken.
5.8
Uit het voorgaande volgt dat - nu met primair besluit 1 de vordering is ontstaan tot terugbetaling van de over de periode van 15 juni 2012 tot en met 31 december 2013 ten onrechte betaalde kosten van bijstand - verweerder gehouden was deze kosten terug te vorderen. Door eiser zijn geen dringende redenen aangevoerd die verweerder er toe hadden moeten brengen om van de terugvordering af te zien.
6.1
Ten aanzien van het bij het bestreden besluit gehandhaafde primaire besluit II overweegt de rechtbank dat verweerders herziening van eisers bijstandsuitkering niet ziet op de gehele betrokken periode 2, maar alleen op de maanden waarin de contante geldstortingen op eisers bankrekening en de kentekenregistraties op naam van derden hebben plaatsgevonden.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de contant op eisers bankrekening gestorte geldbedragen als giften moeten worden aangemerkt. De enkele stelling van eiser dat dit zo is, acht de rechtbank onvoldoende. Echter, zelfs als deze stortingen als giften zouden moeten worden geduid, dan nog kan gezien de omvang van de giften niet worden volgehouden dat deze giften gelet op verweerders door eiser geschetste beleid uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de gestorte geldbedragen van respectievelijk € 500,--, € 1.000,-- en € 1.000,-- moeten worden gezien als middelen en meer in het bijzonder als inkomensbestanddelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Wwb waarover eiser redelijkerwijs kon beschikken. Deze bedragen dienen dan ook in mindering te strekken op eisers recht op bijstand over de maanden januari 2011, maart 2011 en oktober 2011.
6.3
Blijkens het onderzoek hebben in de periode van 26 januari 2005 tot en met 21 mei 2012 de kentekens van 10 verschillende voertuigen op naam van eiser geregistreerd gestaan. De kentekens van deze voertuigen zijn telkens binnen een tijdsbestek van minder dan drie maanden op naam van een derde overgeschreven. Voorts heeft eiser met auto’s geadverteerd op internet (Marktplaats). Volgens vaste rechtspraak van de Raad waaronder de uitspraak van 17 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2145) is het onder deze omstandigheden aannemelijk dat geen sprake is van eigen gebruik, maar van op geld waardeerbare transacties die hebben plaatsgevonden op de datum met ingang waarvan een kenteken niet langer op naam van eiser stond geregistreerd. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat eiser soms in opdracht van zijn vader handelde, doet de rechtbank niet anders oordelen.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat het voor eiser redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat de hiervoor omschreven transacties van invloed konden zijn op het recht op bijstand. Daarbij is niet alleen van belang welke inkomsten daadwerkelijk zijn ontvangen, maar ook welke inkomsten, gelet op de omvang van de activiteiten, redelijkerwijs hadden kunnen worden bedongen of ontvangen. Door verweerder niet van de transacties op de hoogte te stellen, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
6.5
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking en/of herziening van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is overigens aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de periode in geding recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand. Eiser heeft geen concrete en controleerbare gegevens overgelegd met betrekking tot de autotransacties. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of, en zo ja in welke omvang, eiser in de transactiemaanden oktober 2010, november 2011 en maart 2012 recht zou hebben gehad op aanvullende bijstand.
6.6
Gelet op het voorgaande was verweerder dan ook bevoegd de bijstand over de maanden waarin transacties hebben plaatsgevonden, te herzien dan wel in te trekken. Het enkele feit dat verweerder eerder in 2012 onderzoek heeft gedaan naar kentekens die op naam van eiser stonden, en eiser toen heeft bericht dat er van fraude geen sprake was, maakt nog niet dat geen nader onderzoek naar andere kentekens had mogen worden gedaan en ook niet dat dit onderzoek geen gevolgen had mogen hebben voor eisers recht op bijstand over de betrokken maanden. Voor het oordeel dat in dit geval verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft mogen maken, bestaat geen grond.
6.7
Uit het voorgaande volgt dat - nu met primair besluit 2 de vordering is ontstaan tot terugbetaling van de over de betrokken periode 2 teveel betaalde kosten van bijstand - verweerder gehouden was deze kosten terug te vorderen. Door eiser zijn geen dringende redenen aangevoerd die verweerder er toe hadden moeten brengen om van de terugvordering af te zien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Gerritse, voorzitter, en mr. H. Bedee en
C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.