ECLI:NL:CRVB:2014:2145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand in het kader van autohandel
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 1 juli 2000 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een risicoanalyse heeft het Team Handhaving van de gemeente Utrecht een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de ontdekking dat appellanten in de periode van 1 juli 2000 tot en met 31 december 2009 in totaal 42 kentekens op hun naam hadden geregistreerd, wat aanleiding gaf tot de intrekking van de bijstand over 32 maanden en een terugvordering van € 42.719,76. Na een bestreden besluit van 9 augustus 2010, waarin de intrekking werd herzien tot 23 maanden en het terugvorderingsbedrag werd verlaagd tot € 40.068,90, hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor de maand december 2009. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet hebben geschonden, omdat de transacties niet bedrijfsmatig waren en enkel voor eigen gebruik plaatsvonden. Het college heeft echter vastgesteld dat de kentekenregistraties en de bijbehorende transacties van invloed zijn op het recht op bijstand. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat appellanten de wettelijke inlichtingenverplichting hebben geschonden, omdat zij niet hebben gemeld dat zij gedurende 22 maanden autotransacties hebben verricht.
De Raad heeft geconcludeerd dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, en dat er geen dringende redenen waren om van het beleid van terugvordering af te wijken. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het beroep tegen het besluit van 30 oktober 2012 is ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.