Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/700332-13
Datum uitspraak: 11 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [adres]
,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 november 2014 en 27 november 2014.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
80 uur, met aftrek van voorarrest zodat 74 uur zal resteren, subsidiair 37 dagen vervangende
jeugddetentie.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
(op een of meer tijdstip(pen))in
of omstreeksde periode van 01 mei 2013
tot en met 30 mei 2013 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en)wederrechtelijk te bevoordelen,
door bedreiging met smaad,
smaadschriften
/ofopenbaarmaking van
(een
)
geheim
(en)iemand te dwingen tot de afgifte van enig goed dat
geheel of ten
dele aan deze ofaan een derde toebehoort
of tot het ter beschikking stellen
van gegevens,
[aangever] heeft gedreigd met openbaarmaking van het feit dat die [aangever]
over gestolen eindexamens beschikte en
/ofdat die [aangever] was betrokken
bij de diefstal en de heling van die eindexamens en
/of
heeft gesuggereerd dat de vader van [aangever] door die openbaarmaking in
diens eer en goede naam zou worden aangetast,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in
of omstreeksde periode van 01 mei 2013 tot en met 30 mei 2013 te
Rotterdam
en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
meermalen, althans eenmaal
(een)goed
(eren
), te weten
-(een) fotografische opname(s) van (een) gestolen
(eind)examen(s)/examenopgaven VWO 2013 en/of HAVO 2013 en/of
- (een) gegevensdrager(s) - SD-card en/of USB-stick en/of harde schijf en/of
mobiele telefoon (smartphone) en/of laptop en/of tablet en/of desktopcomputer
- met daarop opgeslagen deafbeeldingen van
degestolen
(eind)examens
/examenopgaven VWO 2013 en/ofHAVO 2013,
heeft verworven en
/ofvoorhanden heeft gehad en
/of heeft overgedragen, terwijl
hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van
dat goed/die
goederen wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een)door
misdrijf, namelijk door diefstal,
althans door enig (ander) misdrijf,
verkregen goed
(eren
)betrof,
immers heeft
/hebbenverdachte
en/of zijn mededader(s):
- ingelogd op eco2013@[emailadres] en/of ak2013@[emailadres2] waarop afbeeldingen
van voornoemd(e) (eind)examen(s)/examenopgaven beschikbaar waren en/of
- afbeeldingen van voornoemd
(e
)(eind)examen
(s
)/examenopgavenontvangen en
/of
aangeboden en
/ofgeleverd;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien het onder 1 ten laste gelegde feit zullen de bewijsmiddelen nader worden uitgewerkt, nu de verdachte dit feit zoals dit hiervoor is bewezen verklaard, ontkent.
Aangezien de verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor bewezen verklaard, op de zitting heeft bekend, zal ten aanzien van dat feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
De raadsman heeft weliswaar vrijspraak bepleit ten aanzien van dit feit, maar omdat niet de feitelijke omstandigheden of het handelen van de verdachte zijn betwist, maar de juridische duiding daarvan - waarop hierna onder het kopje “nadere bewijsmotivering” nader zal worden ingegaan - zal volstaan worden met de opgave van de bewijsmiddelen.
De uitwerking alsmede de opgave van de bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De raadsman heeft ten aanzien feit 1 vrijspraak bepleit omdat het causaal verband tussen het middel van afdreiging en de beoogde prestatie ontbrak. De raadsman heeft daarbij gesteld dat de aangifte pas in een laat stadium is gedaan en aangever [naam] tijdens de Whatsapp gesprekken niet bang reageert.
Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijk getuigenverzoek gedaan om aangever [naam] als getuige te horen, indien de rechtbank niet tot de vrijspraak van het hem onder 1 ten laste gelegde zou besluiten.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Omdat aan verdachte een
pogingtot afdreiging is ten laste gelegd hoeft niet te worden vastgesteld of aangever daadwerkelijk tot afgifte zou zijn overgegaan.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat er sprake was van een ondeugdelijke poging overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel de Whatsapp gesprekken van dusdanige aard waren dat er wel degelijk sprake was van bedreiging met smaad of het openbaar maken van een geheim.
Uit de aangifte komt overigens ook naar voren dat aangever zich wel degelijk bedreigd voelde.
“Ik voelde mij door het whatsappgesprek onder druk gezet en bedreigd. Tevens vond ik het heel erg dat deze persoon mijn vader wilde zwartmaken door dit geheim openbaar te maken. Ik voelde mij hierdoor bedreigd en in het nauw gedreven. Ik wilde het hebben van de examens geheim houden. Verder was ik er bang voor dat mijn vader door dit geheim, als het zou worden geopenbaard, zou worden geschaad in zijn goede naam en eer”.
Ten aanzien van het voorwaardelijk getuigenverzoek van de raadsman overweegt de rechtbank dat gelet op hetgeen hiervoor is overwogen er geen noodzaak bestaat om aangever [naam] als getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek wordt daarom afgewezen.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 eveneens vrijspraak bepleit. De foto’s van de eindexamens die verdachte in zijn bezit heeft gehad, zijn niet aan te merken als goederen in de zin van artikel 416 Sr. De foto’s kunnen niet worden vereenzelvigd met de gestolen papieren eindexamens.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar haar eerdere uitspraken d.d.
De rechtbank is ook thans van oordeel, dat de foto’s van de eindexamens goederen zijn als bedoeld in artikel 416 Sr en overweegt daartoe het volgende.
Binnen de functie die een eindexamen in het maatschappelijk verkeer heeft, is hét wezenskenmerk dat de inhoud daarvan, voor degene die daaraan moeten deelnemen, geheim blijft tot aan het uur dat het examen moet worden gemaakt. Het is dit kenmerk, dat als een intrinsiek element van het eindexamen moet worden aangemerkt, dat maakt dat het eindexamen een economische waarde vertegenwoordigt. Zonder dit element is een eindexamen welhaast een waardeloos stuk papier.
Op het moment dat eindexamens - vóór het uur waarop het eindexamen moet worden gemaakt - worden weggenomen en terechtkomen bij deelnemers aan die eindexamens, verliest de rechthebbende ook dit intrinsieke element en daarmee de economische waarde van het eindexamen. Het is dit intrinsieke element dat in wezen aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende wordt onttrokken en waar ook het opzet van degene die wegneemt steeds op is gericht. Dat de papieren versie van een eindexamen wordt teruggelegd brengt daarin geen verandering. Het intrinsieke element is daarom ook aan te merken als goed in de zin van artikel 310 Sr.
Wanneer een weggenomen eindexamen wordt vermenigvuldigd door daarvan afbeeldingen te maken, wordt geprofiteerd van dit (intrinsieke) goed dat door misdrijf is verkregen. De gemaakte afbeeldingen zijn onder de gegeven omstandigheden daarom ook als goederen in de zin van artikel 416 Sr aan te merken.
De bewezen feiten leveren op: