Op 11 december 2014 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van heling van gestolen eindexamens van de Ibn Ghaldoun school. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek dat op 26 en 27 november 2014 plaatsvond. De verdachte, geboren in 1994, had zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S. Splinter. De officier van justitie, mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi, had gerekwireerd tot een veroordeling. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging, omdat er sprake zou zijn van dubbele vervolging in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat er geen wettelijke bepaling was die strafrechtelijke vervolging uitsloot, zelfs niet na de ongeldigverklaring van het eindexamen van de verdachte.
De rechtbank oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De verdachte had in de periode van 24 mei 2013 tot en met 27 mei 2013, in of omstreeks de periode van 1 mei 2013 tot en met 30 mei 2013, te Rotterdam en/of elders in Nederland, meermalen goederen verworven en voorhanden gehad, te weten fotografische opnames van gestolen eindexamens. De rechtbank overwoog dat de verdachte de eindexamens had verkregen en deze ook had aangeboden aan andere leerlingen. De rechtbank legde een taakstraf op van 25 uur, met aftrek van voorarrest, en vervangende hechtenis voor het geval de taakstraf niet naar behoren werd verricht.
De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat de verdachte niet alleen gebruik had gemaakt van de gestolen examens, maar deze ook had aangeboden aan anderen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de jongste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.