In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. (verweerster) en eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het aanwijzingsbesluit van 20 januari 2011, dat eiseres verplichtte haar beleggingsportefeuille in goud blijvend af te bouwen, onrechtmatig was. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechtbank en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, die bevestigden dat het besluit schadelijk was voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat eiseres schade had geleden door dit onrechtmatige besluit, met een schadebedrag vastgesteld op € 4.821.966,-. Dit bedrag is berekend op basis van de gederfde winst die eiseres had kunnen realiseren door het verkopen van goud in verschillende fasen, afhankelijk van de goudprijs. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is vanaf de dag van de tenuitvoerlegging van de uitspraak tot aan de daadwerkelijke betaling. Daarnaast is verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1217,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.