ECLI:NL:RBROT:2013:CA3513

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
ROT 13/3887
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake centraal examen IBS Ibn Ghaldoun

Op 17 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening met betrekking tot het centraal examen van de IBS Ibn Ghaldoun. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder, in dit geval de Inspectie van het Onderwijs, gerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt tussen de kandidaten van de Ibn Ghaldoun en die van andere scholen. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat op de Ibn Ghaldoun de examens vanuit de kluis zijn ingezien en op gegevensdragers zijn vastgelegd, wat niet het geval was bij andere scholen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen gelijke gevallen zijn, omdat de mate van verspreiding en wetenschap onder leerlingen op andere scholen niet vergelijkbaar was met die op de Ibn Ghaldoun.

De voorzieningenrechter benadrukte dat het algemeen belang van de waarde en betrouwbaarheid van de diploma's zwaarder weegt dan het individuele belang van de examenkandidaten. De verweerder was niet verplicht om te wachten op een individuele beoordeling van de kandidaten door de directeur van de examens, gezien de aard en omvang van de onregelmatigheid. De voorzieningenrechter vond het ook niet nodig om voor HAVO-kandidaten tot een andere conclusie te komen dan voor VWO-kandidaten, aangezien de onregelmatigheden zich ook onder HAVO-kandidaten hebben voorgedaan.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Schoneveld, in aanwezigheid van griffier mr. M.L. Bosman-Schouten, en is op 17 juni 2013 mondeling gedaan. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 13/3887
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningrechter van 17 juni 2013 in de zaak tussen
A., B. en C., te Rotterdam, verzoekers,
gemachtigde: mr. M. Wiersma,
en
de Inspectie van het onderwijs, verweerder,
gemachtigde: E.J. Daalder.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 17 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Overwegingen
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in beginsel bevoegd was om op basis van artikel 43, eerste lid, van het Eindexamenbesluit VO, te bepalen dat het centraal examen opnieuw moet worden afgenomen. Gelet op de toegang tot de kluis van de ISG Ibn Ghaldoun, waarbij de inhoud van een groot aantal examens op gegevensdragers zijn vastgelegd en de verspreiding daarvan, heeft verweerder kunnen oordelen dat het examen niet op regelmatige wijze heeft plaatsgehad.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verweerder ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Verzoekers hebben in dit verband ten eerste aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat dit besluit alleen de kandidaten van de Ibn Ghaldoun treft en niet geldt ten aanzien van kandidaten van andere scholen. Zij voeren aan dat ook op andere scholen de gestolen examens zijn verspreid. Ook hebben verzoekers aangegeven, dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. In dit kader hebben verzoekers aangegeven dat er reeds een inkeerregeling van toepassing is en dat op basis van een individuele beoordeling moet worden bezien of de examens ongeldig moeten worden verklaard. Ten slotte voeren zij aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten onderscheid te maken tussen HAVO en VWO-kandidaten. Zij stellen dat niet is gebleken dat ook onder HAVO-kandidaten wetenschap en verspreiding van de examenopgaven op grote schaal heeft plaatsgevonden, zoals door verweerder is gesteld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder gerechtvaardigd een onderscheid heeft gemaakt tussen de kandidaten van de Ibn Ghaldoun en die van andere scholen. Daarvoor acht zij van belang dat vaststaat dat op deze school de examens vanuit de kluis zijn ingezien en op gegevensdragers zijn vastgelegd. Voorts blijkt uit een verklaring van een verdachte, opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2013, dat verspreiding onder leerlingen, ook onder HAVO-leerlingen, heeft plaatsgevonden. Ondanks dat op basis van het in dit proces-verbaal opgenomen deel van de verklaring niet geheel duidelijk is in welke mate verspreiding heeft plaatsgevonden (verstrekt aan alle leerlingen van de school of niet aan alle leerlingen aangeboden), volgt hier wel uit dat er verspreiding in ruime mate heeft plaatsgevonden. Ten slotte blijkt dat een relatief groot aantal leerlingen van de Ibn Ghaldoun een verklaring in het kader van de zogenoemde inkeerregeling heeft afgelegd. Daarbij is van belang, dat alle leerlingen aangeven dat zij wisten, dan wel gehoord hadden van de beschikbaarheid van de examenopgaven, ook als zij aangaven zelf geen examenopgaven te hebben ingezien. Hoewel uit de stukken volgt dat ook op andere scholen een bepaalde mate van verspreiding heeft plaatsgevonden, blijkt niet van een dergelijke grote mate van verspreiding of wetenschap van leerlingen. Dat sprake is van gelijke gevallen is derhalve niet gebleken.
Verweerder heeft het algemeen belang dat is gemoeid met de waarde en betrouwbaarheid van de af te geven diploma’s zwaarder mogen wegen dat het individuele belang van de examenkandidaten. Gelet op de aard en omvang van de onregelmatigheid hoefde verweerder niet te wachten op een individuele beoordeling van de kandidaten door de directeur van de examens. Daarbij mocht hij ook belang hechten aan de met een individuele beoordeling gemoeide tijd en het vermijden van langdurige onzekerheid over de uitslag van de examens. De maatregel is daarom evenredig in relatie tot het daarmee te dienen doel. Hoewel uit de lijst van leerlingen die gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling volgt dat HAVO-leerlingen hier minder gebruik van hebben gemaakt, zijn een groot aantal HAVO-examens vanuit de kluis op gegevensdragers gezet. Deze zijn ook verspreid, zo blijkt uit de verklaringen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om voor de HAVO-kandidaten tot een andere conclusie te komen dan voor de VWO-kandidaten. Verweerder was niet gehouden het bestreden besluit te beperken tot VWO-kandidaten.
Uit het voorgaande volgt dat naar voorlopig oordeel het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat derhalve geen aanleiding.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.