vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/414412 / HA ZA 12-1081
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GE ARTESIA BANK HYPOTHEKEN 15 B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. W.H. van Baren.
Partijen zullen hierna [eisers] en Artesia genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 februari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2013, inclusief de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Tussen partijen staan onder meer de volgende feiten vast.
2.1. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn echtelieden. Op 17 augustus 2005 zijn zij een hypothecaire geldlening aangegaan met (de rechtsvoorganger van) Artesia.
2.2. In 2008 is Artesia overgegaan tot securitisatie van een gedeelte van haar uitstaande vorderingen op klanten uit hoofde van hypothecaire geldleningsovereenkomsten, waaronder de vordering uit hoofde van voornoemde geldlening op [eisers] In dat kader heeft Artesia deze vorderingen gecedeerd aan een daartoe opgerichte stichting, [de stichting] (hierna: [de stichting]). Van de cessie is geen mededeling gedaan aan de schuldenaren van de overgedragen vorderingen.
2.3. Ter financiering van de koopprijs van de vorderingen heeft [de stichting] obligaties (zogenaamde notes, hierna: Notes) uitgegeven. Houders van de Notes hadden recht op betaling van rente en – uiteindelijk – terugbetaling van het door hen geïnvesteerde bedrag. [de stichting] heeft de houders van de Notes ter meerdere zekerheid voor de betaling van deze bedragen zekerheden verstrekt, namelijk een pandrecht op – samengevat en voor zover hier van belang – (onder andere) de (vorderingen tot) betaling(en) van de bedragen verschuldigd uit hoofde van de (aan [de stichting] verkochte) hypothecaire geldleningen.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vorderen – na vermeerdering van eis – primair vernietiging, subsidiair ontbinding van de tussen partijen gesloten geldleningsovereenkomst, met veroordeling van Artesia in de proceskosten.
3.2. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eisers] hebben hun eis ter comparitie gewijzigd. Artesia heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis. Nu de rechtbank de eiswijziging ook niet in strijd acht met de eisen van een goede procesorde zal zij recht doen op de aldus gewijzigde eis.
4.2. [eisers] hebben het volgende betoogd. De Notes ontlenen hun waarde aan onder andere het zekerheidsrecht (in de vorm van het hypotheekrecht) dat is verbonden aan de vordering op [eisers] uit hoofde van de met Artesia gesloten hypothecaire geldlening. Aldus zijn de hypotheekakte en de Notes met elkaar verbonden. Niet valt uit te sluiten dat de Notes toonderpapieren zijn geworden, zodat evenmin valt uit te sluiten dat de vordering op [eisers] is overgedragen aan een willekeurige derde. Als gevolg van de securitisatie heeft Artesia een koopprijs ontvangen. Daarmee is de vordering op [eisers] teniet gegaan.
4.3. Het betoog van [eisers] moet worden verworpen. Het berust op een onjuist begrip van de werking van de securitisatie die heeft plaatsgevonden – en die overigens inmiddels weer is teruggedraaid – en miskent dat het Artesia krachtens artikel 3:83 BW in beginsel vrij staat haar vordering op [eisers] aan een derde over te dragen. Artikel 3:83 BW stelt immers de overdraagbaarheid van goederen – waaronder vorderingsrechten – voorop. Ten aanzien van vorderingsrechten kan tussen schuldeiser en schuldenaar worden afgesproken dat deze niet overdraagbaar zijn, maar tussen partijen staat niet ter discussie dat een dergelijke afspraak niet is gemaakt tussen [eisers] en Artesia.
In de kern genomen (en zeer simplistisch weergegeven) komt de securitisatie erop neer dat Artesia de vordering op (onder meer) [eisers] heeft overgedragen aan [de stichting] en dat Artesia daarvoor een koopprijs heeft ontvangen. Op dat moment is de vordering op [eisers] uit het vermogen van Artesia verdwenen; hiervoor is de (door [de stichting] betaalde) koopprijs in de plaats gekomen. Dat die vordering op [eisers] uit het vermogen van Artesia is verdwenen betekent uiteraard niet dat de vordering zelf is tenietgegaan en dat bijgevolg [eisers] niets meer hoeven te betalen. De vordering op [eisers] is met de cessie terechtgekomen in het vermogen van [de stichting], die daarmee (op papier; zoals hierna nog aan de orde zal komen was sprake van een stille cessie) de schuldeiser van de vordering werd. Dat [de stichting] de koopprijs heeft gefinancierd door het uitgeven van Notes brengt evenmin mee dat de vordering op [eisers] is tenietgegaan. Het komt er in feite op neer dat [de stichting] zelf een lening heeft moeten afsluiten om de vordering uit hoofde van de tussen Artesia en [eisers] gesloten geldleningsovereenkomst te kunnen kopen. Daar staan [eisers] echter buiten.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat niet juist is de stelling van [eisers] dat Artesia na de securitisatie zowel de waarde van de Notes als de waarde van de vordering op [eisers] op haar balans had staan en dat de bank aldus de waarde van de vordering op [eisers] heeft verdubbeld, en dat evenmin juist is het betoog dat de vordering op [eisers] teniet is gegaan.
4.5. Nu sprake was van een stille cessie (artikel 3:94 lid 3 BW) konden [eisers] bevrijdend blijven betalen aan Artesia, en dat is thans nog immer het geval, nu de securitisatie ongedaan is gemaakt en Artesia zelf weer rechthebbende is van de vordering op [eisers] Het betoog van [eisers] ter comparitie dat de securitisatie niet ongedaan gemaakt kon worden omdat:
“[Artesia] allerlei leningen in een grote pot [heeft] gegooid en door elkaar geroerd [w]aardoor al die leningen als het ware zijn versnipperd en je niet kunt zeggen: ‘nu draaien we alles weer terug.’”
faalt eveneens. Zoals hierboven weergegeven komt de transactie erop neer dat de vordering op [eisers] is overgedragen aan [de stichting]. Dit kan worden teruggedraaid door de vordering wederom over te dragen, dit keer door [de stichting] aan Artesia.
4.6. Voor zover [eisers] hebben betoogd dat Artesia de authentieke akte van hypotheek aan hen dient te verstrekken, overweegt de rechtbank dat Artesia de authentieke akte niet kan verstrekken omdat de in minuut opgemaakte notariële akte in het protocol van de notaris berust en dient te blijven berusten (artikel 38 eerste lid van de Wet op het notarisambt). Voor zover [eisers] heeft bedoeld te stellen dat Artesia een afschrift van de desbetreffende akte dient te overleggen, overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan [eisers] lijken te veronderstellen hoeft Artesia ten bewijze van haar vorderingsrecht niet een afschrift van de akte van de hypotheekstelling te verstrekken. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt immers dat Artesia de schuldeiser van [eisers] is. [eisers] hebben onvoldoende gesteld om aan te nemen dat dat niet het geval is, zodat aan bewijslevering (door bijvoorbeeld het verstrekken van een afschrift van de authentieke akte) niet wordt toegekomen.
4.7. Voor zover de rechtbank uit het betoog van [eisers] moet begrijpen dat zij niet met een andere schuldeiser geconfronteerd willen worden dan Artesia faalt dit betoog reeds bij gebrek aan belang. Uit het voorgaande volgt immers dat zij tot nu toe niet met een andere schuldeiser dan Artesia zijn geconfronteerd. Vernietiging of ontbinding van de met Artesia gesloten geldleningsovereenkomst alleen op de grond dat [eisers] (in algemene zin, nu en in de toekomst) niet met een andere schuldeiser willen worden geconfronteerd, kan reeds niet aan de orde zijn vanwege het zojuist genoemde uitgangspunt van artikel 3:83 BW.
4.8. [eisers] hebben nog betoogd dat de zorgplicht van de bank meebrengt dat Artesia hen bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst moest vertellen dat de mogelijkheid bestond dat Artesia zou overgaan tot securitisatie van de vordering op [eisers] Ook dit betoog faalt, nu de zorgplicht van de bank niet een dergelijke mededelingsplicht meebrengt. Hierbij is alleen al van belang dat een bank bij het aangaan van hypothecaire geldleningen met haar klanten niet kan anticiperen op allerlei mogelijke toekomstige ontwikkelingen.
4.9. De conclusie moet zijn dat de vordering van [eisers] moet worden afgewezen. [eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Artesia worden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
De nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten zullen worden toegewezen als in het dictum vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Artesia tot op heden begroot op € 1.479,00,
5.3. veroordeelt [eisers] in de na de uitspraak nog vallende kosten (de nakosten), aan de zijde van Artesia bepaald op € 131,00 aan salaris voor de advocaat en verhoogd met € 68,00 ingeval van betekening, waarbij die verhoging slechts verschuldigd is indien [eisers] 14 dagen na aanschrijving de tijd hebben gehad om in der minne aan dit vonnis te voldoen,
5.4. bepaalt met betrekking tot de (na)kosten, behoudens voor wat betreft de eventuele verhoging met € 68,00 ingeval van betekening, dat [eisers] deze dienen te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en veroordeelt [eisers], voor het geval voldoening van die (na)kosten binnen die termijn niet plaatsvindt, tot betaling van de wettelijke rente over die (na)kosten te rekenen vanaf het verstrijken van voornoemde termijn voor voldoening;
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2013.?