Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 2 april 2013
Zaaknummer: 419838
Rekestnummer: HA RK 13-147 Rotterdam
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. J. Bergen, mr. J.M.M. Bancken en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, bestuursrechters in de rechtbank Rotterdam, afdeling publiekrecht (hierna: de rechters).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 27 februari 2013 zijn door de rechters behandeld de door verzoeker als eiser tegen het dagelijks bestuur van de deelgemeente [naam] aanhangig gemaakte beroepsprocedures met kenmerk ROT 12/3086 en ROT 12/3118.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechters gewraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de dossiers van voornoemde zaken, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor genoemde zitting.
Verzoeker, alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zij zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 26 maart 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker en de rechters. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de rechtbank kennisgenomen van de e-mail van [naam], secretaris van de deelgemeente Rotterdam-Charlois, (nader te noemen: [X]) van 6 maart 2013.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Verzoeker had de rechtbank bij - persoonlijk bij de centrale balie afgegeven - brief van 4 februari 2013 medegedeeld dat hij [X] voor de zitting van 27 februari 2013 als getuige oproept. Aangezien de voorzitter bij aanvang van de zitting van 27 februari 2013 niets zei over het horen van getuigen, heeft verzoeker de rechters, verwijzend naar de brief van 4 februari 2013, verzocht [X] te horen als getuige. De voorzitter kende de brief van 4 februari 2013 niet, doch vervolgens besloot zij in een fractie van een seconde en zonder overleg met de twee andere rechters, dat het verzoek afgewezen werd. Dit terwijl zij, volgens verzoeker, wist dat er zeven personen op de publieke tribune zaten, waaronder [X]. Uit de omstandigheid dat de voorzitter de andere rechters pas om hun oordeel vroeg toen zij reeds besloten had de voor verzoeker essentiële getuige niet te horen, leidt verzoeker de vooringenomenheid van de voorzitter af en die omstandigheid is dan ook voor verzoeker reden geweest om ter zitting het wrakingsverzoek in te dienen. Nadat de voorzitter geïnformeerd had of [X] in de zaal was en zij met haar mede rechters overleg gepleegd had over het horen van [X] als getuige heeft verzoeker voor de tweede maal gezegd dat hij een wrakingsverzoek had ingediend. Nadat ook een van de andere rechters nog een vraag had gesteld, heeft verzoeker voor de derde maal gewezen op het door hem ingediende wrakingsverzoek.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechters kan opleveren en voeren hier - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende voor aan.
Op het ter zitting gedane verzoek om [X] als getuige te horen, heeft de voorzitter beslist dat zij op dat moment geen aanleiding zag om [X] als getuige op te roepen en te horen. Aangezien [X] niet door verzoeker als getuige ter zitting was meegebracht - verzoeker verscheen alleen -, hij niet aan de zijde van verweerder was verschenen en zich ook niet bij de bode had gemeld, waren de rechters ervan uitgegaan dat [X] niet aanwezig was in de zittingszaaal. Ook waren de rechters er op dat moment niet van op de hoogte dat verzoeker op 4 februari 2013 een brief bij de balie van de rechtbank had afgegeven, waarin hij de rechtbank verzocht om [X] als getuige ter zitting te horen. Die brief bevond zich namelijk niet in het dossier. De rechters hadden het verzoek van verzoeker dan ook opgevat als een verzoek aan de rechtbank om [X] op te roepen als getuige, hetgeen noodzakelijkerwijs had moeten leiden tot een schorsing en aanhouding van de zitting. Dit achtte de voorzitter (en naar later bleek ook de andere rechters) op dat moment een te verregaande maatregel. Daarbij had de voorzitter niet uitgesloten dat gaandeweg de zitting, naar aanleiding van hetgeen door partijen nog naar voren zou worden gebracht, anders zou moeten worden beslist. Pas nadat de voorzitter had beslist dat zij geen aanleiding zag om [X] op te roepen en te horen als getuige, realiseerde zij zich dat zij ten onrechte en per abuis niet eerst met de andere leden ruggespraak had gehouden over het verzoek van verzoeker. De voorzitter heeft haar verzuim willen corrigeren door de leden alsnog te vragen of zij op dat moment aanleiding zagen om [X] op te roepen en te horen. Kennelijk had verzoeker toen al gezegd dat hij de rechters wraakte. Het lijkt erop dat verzoeker juist in de correctie van de voorzitter aanleiding zag om tot wraking over te gaan. Daarna werd het de rechters pas duidelijk dat [X] wel aanwezig was in de zittingszaal. De rechters betreuren de gang van zaken op de zitting. De aanvang van de zitting werd gekenmerkt door misverstanden en miscommunicatie. Een en ander verdient geen schoonheidsprijs, aldus de rechters. Niettemin zien de rechters in hetgeen is voorgevallen geen zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de rechters jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, althans dat verzoekers vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is. Dat de rechters [X] niet wilden horen, is op zichzelf geen gegronde reden voor wraking. Indien de rechters ervan op de hoogte waren geweest dat [X] ter zitting aanwezig was en bereid was te getuigen, had de beslissing - indien de wederpartij geen bezwaar had gemaakt tegen het horen van [X] - waarschijnlijk anders geluid.
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters - subjectief - niet onpartijdig waren. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing als vorenbedoeld opleveren.
3.3.1
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening openstaat tegen die beslissing. Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is en in dit verband wordt het volgende overwogen.
3.3.2
In tegenstelling tot verzoeker acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de rechters onmiddellijk voorafgaand aan het moment van wraking, niet wisten dat [X] op de publieke tribune zat in de zittingszaal. Daarbij is in overweging genomen de (op zichzelf niet dan wel onvoldoende weersproken) stellingen van de rechters dat zij niet over de eerdergenoemde brief van 4 februari 2013 beschikten en dat wanneer zij ervan op de hoogte waren geweest dat [X] ter zitting aanwezig was, zij - indien de wederpartij hier geen bezwaar tegen had gemaakt - naar alle waarschijnlijkheid hadden toegestaan dat [X] als getuige gehoord zou worden. Nu de rechters niet op de hoogte waren van het feit dat [X] aanwezig was en het wrakingsverzoek reeds gedaan was voordat de rechters hier wel van op de hoogte waren, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat de beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De vraag of verzoeker de voorzitter erop gewezen heeft dat zij over het niet toestaan van het getuigenverhoor geen overleg heeft gevoerd met haar beide mederechters, zoals verzoeker heeft gesteld, dan wel dat de voorzitter die vergissing eigener beweging heeft hersteld, zoals de rechters hebben aangevoerd, kan verder in het midden blijven. In beide gevallen bestaat er immers geen reden voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
3.3.3
Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat [naam gemachtigde], de gemachtigde van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Charlois, en de rechter mr. M.J.S. Korteweg-Wiers elkaar goed leken te kennen. Dat heeft verzoeker afgeleid uit de wijze waarop mr. Korteweg-Wiers en [naam gemachtigde] elkaar bij aanvang van de zitting toeknikten. Nu verzoeker dit niet aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, vormt die omstandigheid geen reden voor wraking.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat mr. M.J.S. Korteweg-Wiers ter zitting heeft aangevoerd dat zij 30 jaar geleden een artikel heeft geschreven voor het Tijdschrift voor Ambtenarenrecht, waarop [naam gemachtigde] in dat tijdschrift een reactie geschreven heeft en waarop zij weer een weerwoord heeft geschreven. Mr. Korteweg-Wiers heeft tevens ter zitting te kennen gegeven dat zij [naam gemachtigde] nadien nog tweemaal heeft ontmoet op bijeenkomsten van juristenverenigingen. Gezien die beperkte en bovendien gedateerde contacten kan niet worden gezegd dat aan de zijde van mr. Korteweg-Wiers sprake is van vooringenomenheid, dan wel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4
Het vorenstaande brengt met zich dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor wraking. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J. Bergen, mr. J.M.M. Bancken en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers.
Deze beslissing is gegeven op 2 april 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. O.E.M. Leinarts en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer-van der Niet, griffier.