ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
420039 / HA RK 13-165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster tegen mr. F. Aukema-Hartog, de kinderrechter die betrokken was bij de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kinderen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van een vertegenwoordigster van Bureau Jeugdzorg tijdens de zitting, omdat zij vreesde dat dit de onpartijdigheid van de rechter zou beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg gebruikelijk is en dat dit geen onbegrijpelijke beslissing was, ook niet gezien het feit dat Bureau Jeugdzorg al betrokken was bij de situatie van een ouder kind van verzoekster. De rechtbank benadrukte dat de privacy van de minderjarigen niet geschonden werd door de aanwezigheid van een professionele partij en dat er geen aanwijzingen waren dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleverden voor wraking en wees het verzoek af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 15 maart 2013
Zaaknummer: 10/420039
Rekestnummer: HA RK 13-165
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. P.J. de Bruin,
strekkende tot wraking van mr. F. Aukema-Hartog, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 1 maart 2013 is door de rechter van deze rechtbank behandeld het door de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen: de Raad) ingestelde verzoek om de minderjarige kinderen van verzoekster, [naam kind 1] en [naam kind 2], voor een periode van 6 maanden onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam (nader te noemen: Bureau Jeugdzorg).
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de advocaat van verzoekster de rechter gewraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het dossier van voornoemde zaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor genoemde zitting.
Verzoekster, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 maart 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen de advocaat van verzoekster en de rechter, die hun standpunt mondeling hebben toegelicht, alsmede mevrouw A. Hardonk, zittingsvertegenwoordiger van de Raad. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechter was voornemens een vertegenwoordigster van Bureau Jeugdzorg aanwezig te laten zijn bij de zitting. Aangezien de minderjarige kinderen van verzoekster nog niet ondertoezicht waren gesteld, Bureau Jeugdzorg geen belanghebbende was en het ging om een besloten zitting, heeft verzoekster daartegen bezwaar gemaakt. Met het toelaten van Bureau Jeugdzorg werd de indruk gewekt dat vooruit werd gelopen op de beslissing. Het risico bestond dat de rechter een voorschot zou nemen op de beslissing en dat zij de zaak onvoldoende neutraal zou behandelen. Verzoekster heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek te kennen gegeven dat haar bezwaar tegen de aanwezigheid van een vertegenwoordigster van Bureau Jeugdzorg mede is ingegeven door het feit dat die instelling al bij het gezin van verzoekster betrokken was, nu een oudere dochter van verzoekster eerder onder toezicht is gesteld, met benoeming van Bureau Jeugdzorg tot gezinsvoogd. De problematiek van die dochter is kind-eigen en zou ten onrechte het oordeel over de opvoedingsituatie van het verzoek met betrekking tot de jongere kinderen negatief beïnvloeden. De omstandigheid dat de rechter besloten heeft de vertegenwoordigster van Bureau Jeugdzorg toe te laten tot de zitting, was voor verzoekster aanleiding om de rechter te wraken. Een beroep op een in het Procesreglement Civiel Jeugdrecht vermelde mogelijkheid om Bureau Jeugdzorg toe te laten gaat niet op, nu een reglement niet opweegt tegen de wet die voor minderjarigen uitgaat van een behandeling met gesloten deuren.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek - zij heeft haar beslissing om Bureau Jeugdzorg tot de zitting toe te laten niet gegrond op specifieke kennis bij Bureau Jeugdzorg over dit gezin, maar op het nut daarvan in het algemeen - en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter heeft voorts gewezen op het bepaalde in artikel 5.6 van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht, dat luidt:
"Is het inleidende verzoekschrift afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming dan wordt het bureau jeugdzorg niet als belanghebbende aangemerkt. In dat geval is het bureau jeugdzorg slechts op uitnodiging van de kinderrechter bij de behandeling van het verzoek aanwezig."
Op grond van dit artikel wordt de instelling belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling schriftelijk opgeroepen ter terechtzitting aanwezig te zijn.
In antwoord op het bezwaar van de advocaat van verzoekster heeft de rechter medegedeeld dat zij geen aanleiding zag af te wijken van het uitgangspunt dat een vertegenwoordiger van Bureau Jeugdzorg tijdens de zitting wordt toegelaten. Dat de behandeling van een zaak die een minderjarige betreft met gesloten deuren plaatsvindt, doet aan dit uitgangspunt niet af. De privacy van de minderjarigen wordt immers niet geschonden door de aanwezigheid van een professionele partij als Bureau Jeugdzorg. Evenmin bestaat er grond aan te nemen dat de aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg ter zitting van invloed zou kunnen zijn op de te nemen beslissing. In geval niet of onvoldoende sprake is van de in artikel 1:254 BW genoemde gronden zal immers tot afwijzing van het verzoek moeten worden besloten.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Dit is ook niet door verzoekster gesteld. Voorts is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.4
Een terechtzitting is krachtens artikel 27 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) in beginsel openbaar. Voor rechtspleging inzake minderjarigen is als uitzondering op dit beginsel in artikel 803 Rv bepaald dat de behandeling van - onder meer - een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met gesloten deuren geschiedt. In artikel 800 Rv is in verband daarmee bepaald dat de rechter belanghebbenden oproept (lid 1) en kan bevelen dat degenen wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen (lid 2). Deze bepalingen zijn nader uitgewerkt in het Procesreglement Civiel Jeugdrecht. In artikel 5.6 van dit reglement is bepaald dat ingeval de Raad - zoals in casu - het verzoekschrift indient, Bureau Jeugdzorg niet als belanghebbende wordt aangemerkt en dat Bureau Jeugdzorg in dat geval slechts op uitnodiging van de kinderrechter bij de behandeling van het verzoek aanwezig is. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting door de wrakingskamer is tevens gebleken dat de aanwezigheid van Bureau Jeugdzorg bij een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling gebruikelijk is.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter om Bureau Jeugdzorg voor de terechtzitting uit te nodigen geenszins onbegrijpelijk is. Dit is niet anders als Bureau Jeugdzorg - zoals in dit geval - over specifieke kennis van het gezin beschikt, ook niet als die informatie negatief kan zijn.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de beslissing om Bureau Jeugdzorg voor de terechtzitting toe te laten, geen zwaarwegende aanwijzingen oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.5
Het vorenstaande brengt met zich dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor wraking. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. F. Aukema-Hartog.
Deze beslissing is gegeven op 15 maart 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. C.M.E Russell-van der Hoeven en en mr. M.C. van der Kolk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. E.M. Beumer-van der Niet, griffier.