ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
417602 FT RK 13-93
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toestemming van rechter-commissaris tot onderhandse verkoop van geldvordering in faillissement

In deze zaak gaat het om de vraag of op grond van artikel 67 van de Faillissementswet (Fw) hoger beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden tegen de toestemming van de rechter-commissaris aan de curator voor de onderhandse verkoop van een geldvordering. De rechtbank Rotterdam heeft deze vraag negatief beantwoord. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om heroverweging van de belanghebbende niet kan worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 69 Fw, waardoor ook op deze grond geen hoger beroep mogelijk is.

De procedure begon op 24 januari 2013, toen de rechter-commissaris toestemming gaf aan de curator om een vordering op AST en [A] te verkopen aan [Z] voor € 7.510,36, onder de voorwaarde dat [Z] haar vorderingen in de faillissementen introk. De rechtbank ontving geen schriftelijk exemplaar van deze toestemming. Op 25 januari 2013 verzocht mr. Moll, namens de appellanten, de rechter-commissaris om zijn beslissing te heroverwegen en de toestemming voor de verkoop te onthouden. De rechter-commissaris wees dit verzoek af, maar zond het door naar de rechtbank als een hoger beroepschrift.

De rechtbank concludeert dat de beslissing van de rechter-commissaris niet openbaar is en dat belanghebbenden geen beroep kunnen instellen tegen deze beslissing. De rechtbank stelt vast dat de e-mail van mr. Moll niet kan worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 69 Fw. De rechtbank verklaart AST en [A] niet-ontvankelijk in hun beroep, omdat er geen beschikking van de rechter-commissaris is waartegen hoger beroep openstaat. De rechtbank adviseert de appellanten om hun verzoeken te herformuleren en een uitdrukkelijke beslissing van de rechter-commissaris te vragen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven & handel
Zaak–/rekestnummer: 417602 FT RK 13-93
Insolventienummer: F 12/669 en 12/670
Uitspraak: 25 februari 2013
Beschikking van de meervoudige kamer op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X],
gevestigd te Brielle,
hierna te noemen: AST,
en
[A],
wonende te Brielle,
hierna te noemen: [A],
appellanten,
advocaat mr. D.J. Moll.
tegen de hierna te noemen beschikking van de rechter-commissaris mr. R. Kruisdijk, hierna te noemen: de rechter-commissaris, in de faillissementen van de besloten vennootschappen Field Water B.V. en Field Stream B.V., beide gevestigd te Rockanje, curator: [curator].
1. Het verloop van de procedure
1.1. Op 24 januari 2013 heeft de rechter-commissaris aan de curator toestemming gegeven de hierna te vermelden vordering op AST en [A] te verkopen aan [Z] voor een bedrag van € 7.510,36, onder de voorwaarde dat [Z] haar vorderingen in de beide faillissementen intrekt. Van deze toestemming heeft de rechtbank geen schriftelijk exemplaar in het aan haar ter beschikking gestelde dossier aangetroffen.
1.2. Per e-mail van 25 januari 2013 (12:40 uur) heeft mr. Moll zich namens appellanten gewend tot de rechter-commissaris. In deze e-mail is het volgende verzoek opgenomen:
“Namens cliënten wil ik u verzoeken om uw beslissing in heroverweging te nemen en uw toestemming alsnog te onthouden aan de verkoop van de vordering aan de andere partij die een lager bod heeft uitgebracht alsmede uw toestemming te verlenen aan verkoop van de vordering van cliënten waarbij de boedel meer is gebaat. Ik wil u verder nog mededelen dat de woning van de heer [A] op 20 februari a.s. door de bank wordt geveild hetgeen tot een restschuld van meerdere tonnen zal leiden. Op de woning rusten namelijk meerdere financieringen ten behoeve van de Field vennootschappen. Deze financieringen krijgt cliënte net als de andere aandeelhouders nimmer meer terug.”
1.3. Verder verzoekt mr. Moll de rechter-commissaris de curator geen toestemming te verlenen voor de veiling van de auto van de echtgenote van [A] en de curator toestemming te verlenen deze voor € 5.000,00 te verkopen aan mevrouw [B].
1.4. Ook verzoekt mr. Moll de rechter-commissaris om de curator te verzoeken mr. Moll inzage te verlenen in de verkoopgegevens van de schepen die eigendom waren van de beide gefailleerde vennootschappen.
1.5. De verzoeken ten aanzien van (kort gezegd) de auto en de schepen worden hierna aangeduid als: de overige verzoeken.
1.6. De e-mail van mr. Moll d.d. 25 januari 2013 besluit met de volgende tekst:
“Voorts wil ik u verzoeken om deze email aan de rechtbank door te zenden met het verzoek dit als hoger beroep ex artikel 67 FW tegen uw beslissingen d.d. 24 januari 2013 aan te merken.”
1.7. Per e-mail van 25 januari 2013 (15:04) bericht de rechter-commissaris het volgende aan mr. Moll:
“Ik heb kennis genomen van uw onderstaand verzoek om mijn beslissing van 24 januari 2013 te heroverwegen.
Dit verzoek wijs ik af. U voert geen andere feiten en omstandigheden aan dan die, waarover ik reeds beschikte ten tijde van het nemen van de onderhavige beslissing.
Ik heb zoals verzocht, uw verzoek wel doorgezonden aan de rechtbank omdat het aangemerkt kan worden als hoger beroepschrift abi 67 Fw.”
1.8. De rechter-commissaris heeft niet gereageerd op de overige verzoeken.
1.9. Het hoger beroep is ter zitting behandeld op 11 februari 2013 in aanwezigheid van
mr. Moll, [A] en mr. M. de Bakker namens de curator. Betrokkenen hebben de standpunten over en weer toegelicht. De griffier heeft van het verhandelde aantekening gehouden.
1.9. De rechtbank heeft de uitspraak van de beschikking in hoger beroep bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis van deze rechtbank d.d. 13 april 2011 (zaaknummer 313828), gewezen tussen Field Water B.V. en Field Stream B.V. als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie en AST als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en [A] als gedaagde in conventie, zijn de volgende voor dit hoger beroep relevante beslissingen genomen. AST en [A] zijn hoofdelijk veroordeeld aan Field Water B.V. en Field Stream B.V. aan hoofdsom een bedrag van € 484.167,81 te betalen. Field Water B.V. dient aan AST aan hoofdsom te betalen een bedrag van € 658.636,31 en Field Stream B.V. aan AST aan hoofdsom een bedrag van € 667.079,91. Verder is voor recht verklaard dat de tegenvordering van AST en [A] jegens Field Water B.V. en Field Stream B.V. op grond van artikel 6:135 BW aanhef en sub b niet door hen mag worden verrekend.
2.2. Bij vonnissen van 27 september 2012 zijn Field Water B.V. en Field Stream B.V. in staat van faillissement verklaard met benoeming van de curator en de rechter-commissaris als zodanig.
2.3. De rechter-commissaris heeft de curator op 24 januari 2013 toestemming verleend de voormelde vorderingen van Field Water B.V. en Field Stream B.V. met aan hoofdsom een bedrag van € 484.167,81 op AST en [A] te verkopen aan [Z] voor een bedrag van € 7.510,36, zulks onder de voorwaarde dat [Z] afstand doet van haar vorderingen in de beide faillissementen die in hoofdsom € 454.000 (Field Stream B.V.) en € 892.250,00 (Field Water B.V.) bedragen.
2.4. AST en [A] boden een bedrag van € 8.500,00 voor deze vorderingen. Dit aanbod is door de curator niet geaccepteerd.
3. De beoordeling
3.1. Namens de curator wordt aangevoerd dat AST en [A] in hun beroep niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Primair voert de curator aan dat op grond van artikel 67 Fw geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 24 januari 2013.
3.2. De rechtbank overweegt het volgende. De beslissing d.d. 24 januari 2013 is gebaseerd op artikel 101 Fw, waarin is bepaald (kort gezegd) dat de curator bevoegd is goederen in het faillissement te vervreemden. In artikel 101 Fw wordt in het tweede lid verwezen naar artikel 176 Fw waarin is bepaald dat de curator toestemming van de rechter-commissaris nodig heeft om de goederen onderhands te verkopen. Deze verwijzing richt zich tot de curator; hij moet zich voorzien van toestemming van de rechter-commissaris. Artikel 67 lid 1, laatste volzin, Fw brengt tot uitdrukking dat belanghebbenden niet in beroep kunnen gaan van de beslissing van de rechter-commissaris dat niet openbaar maar onderhands kan worden verkocht, juist ook omdat deze beslissing zich uitsluitend richt tot de curator (vgl. HR 3 juni 1994, NJ 1995, 341). Dit betekent dan ook dat het hoger beroep van AST en [A] niet-ontvankelijk is (zie ook HR 7 september 2012, BW9246). Aan dit oordeel doet niet af dat door de rechter-commissaris de e-mail van mr. Moll van 25 januari 2013 als hoger beroepschrift op grond van artikel 67 Fw is aangemerkt, nu de rechtbank vervolgens op grond van de Faillissementswet moet beslissen of dit hoger beroep ontvankelijk is.
3.3. Ter zitting hebben AST en [A] (voor het eerst) aangevoerd dat hun verzoek tot heroverweging in de e-mail van 25 januari 2013 subsidiair moet worden opgevat als een verzoek op grond van artikel 69 Fw, hetgeen betekent, zo redeneert de rechtbank, dat zij dus geacht moeten worden hoger beroep te hebben ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris op dit verzoek als vervat in zijn e-mail d.d. 25 januari 2013.
3.4. De rechtbank stelt allereerst vast dat in elk geval AST op grond van het vonnis van deze rechtbank d.d. 13 april 2011 als schuldeiseres in de faillissementen van Field Water B.V. en Field Stream B.V. is aan te merken. Als zodanig is zij dus gerechtigd een bevel van de rechter-commissaris uit te lokken. De rechtbank constateert verder dat de rechter-commissaris in de e-mail van 25 januari 2013 geen verzoek op grond van artikel 69 Fw heeft gelezen en dat ook niet hoefde, gelet op de hiervoor aangehaalde laatste alinea van de e-mail van mr. Moll d.d. 24 januari 2013 waarin is vermeld dat beoogd wordt hoger beroep in te stellen tegen de beslissing van 24 januari 2013. Welwillende lezing van deze e-mail door de rechtbank kan evenmin leiden tot de conclusie dat daarin een artikel 69 Fw-verzoek wordt gedaan. De zinsnede “… uw beslissing in heroverweging te nemen en uw toestemming alsnog te onthouden aan de verkoop van de vordering…” duidt niet op het uitlokken van een bevel op grond van artikel 69 Fw. Dit betekent dan ook dat de rechtbank oordeelt dat de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 25 januari 2013 niet een beslissing is in de zin van artikel 69 Fw, en dus, dat er geen beschikking van de rechter-commissaris voorligt waartegen op de voet van artikel 67 Fw hoger beroep openstaat. Ook in zoverre is het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk. Deze vaststelling brengt overigens met zich dat het AST en [A] (indien en voorzover zij schuldeisers in de faillissementen zijn) vrijstaat alsnog een dergelijk bevel uit te lokken, tegen de eventuele weigering waarvan zij dan zonodig op grond van artikel 67 Fw hoger beroep kunnen instellen.
3.5. Wat betreft de overige verzoeken geldt dat de rechter-commissaris daar niet op heeft gereageerd. Voor zover het beroep ook betrekking heeft op deze overige verzoeken is het hoger beroep derhalve niet-ontvankelijk, nu er immers geen beschikking voorligt van de rechter-commissaris waartegen op de voet van artikel 67 Fw hoger beroep openstaat. Aan AST en [A] wordt in overweging gegeven deze verzoeken te herformuleren, uit te leggen op welke wettelijke grondslag zij deze baseren, in welke hoedanigheid zij deze verzoeken doen (schuldeiser of anderszins) en een uitdrukkelijke beslissing van de rechter-commissaris te vragen.
3.6. Vorenstaande betekent dat de rechtbank oordeelt dat het hoger beroep van AST en [A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. De beslissing
De rechtbank,
- verklaart AST en [A] niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. T. Boesman in aanwezigheid van H. el Mokhtari-Heimensen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1354/2148/2309