vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 379940 / HA ZA 11-1332
Vonnis van 30 januari 2013
1. [eiser 1],
wonende te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2],
gevestigd te Rotterdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. I.J.M. Dankoor,
1. [gedaagde 1],
wonende te Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te Utrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Rotterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 4],
gevestigd te Rotterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 5],
gevestigd te Rotterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 6],
gevestigd te Utrecht,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.A. Bik.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden. Voor zover zij afzonderlijk worden bedoeld, worden partijen aangeduid als [eiser 1] en [eiser 2], respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde ] en [gedaagde 6]. Een en ander geldt tenzij hieronder anders is vermeld.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het incident van 9 mei 2012;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens (voorwaardelijke) eisvermeerdering in conventie, met producties;
- de akte houdende vermeerdering van eis in reconventie, met producties;
- de voorafgaand aan de comparitie van partijen door beide partijen toegezonden brieven van 14 juni 2012, met producties;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 29 juni 2012, met de daaraan gehechte brieven van mr. Dankoor en van mr. Schelling, beide gedateerd 9 augustus 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. Partijen hebben met elkaar samengewerkt ten behoeve van de ontwikkeling, de [gedaagde 2]eting en de verkoop van apparatuur en software voor medische toepassingen. Met name zag hun samenwerking op de “[gedaagde 4]-simulator”. Dit is een “virtual reality” simulator waarmee medici hun chirurgische vaardigheden kunnen trainen. Verkoop van de [gedaagde 4]-simulator vindt plaats aan ziekenhuizen in binnen- en buitenland.
2.2. Op 4 juli 2002 is de vennootschap onder firma Delltatech (verder: de v.o.f.) opgericht door [eiser 1] en [gedaagde 1]. Op 1 december 2005 is [gedaagde 2] toegetreden tot de v.o.f. Op 1 december 2009 is de v.o.f. ontbonden door uittreding van de vennoten. Het vermogen van de v.o.f. is nog niet vereffend.
2.3. Ten tijde van de v.o.f. was [gedaagde 1] belast met sales en financiën, [eiser 1] met “hardware development” en [gedaagde 2] met “software development”. De broncode van de software ten behoeve van de [gedaagde 4]-simulator bevindt zich in het bezit van [gedaagde 2]. Vanaf 2009 is [eiser 1] zich tevens gaan bezighouden met “international sales”.
2.4. In een document getiteld “Afspraken [gedaagde 3]”, met handgeschreven toevoeging “7-12-2004”, komt de volgende passage voor:
[gedaagde 2] draagt de software ontwikkeld voor de [gedaagde 4] af aan [gedaagde 3], en [gedaagde 3] geeft [gedaagde 2] 10% van het bedrijf. Hiervoor zal [gedaagde 2] zich 1 werkdag per week beschikbaar stellen voor de verdere ontwikkeling van de [gedaagde 3], [eiser 1] en [gedaagde 1] zullen zich beide 5 werkdagen per week beschikbaar stellen.
2.5. In een brief van 31 januari 2007 van [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] komt de volgende passage voor:
Aan de hand van de chirurgendagen kwamen de 1e sales en je zag dat er inderdaad mogelijk succes aan kwam. [gedaagde 3] begon in waarde te stijgen en [A] nodigde ons uit voor een gesprek. Duidelijk was dat dit een succes ging worden, al zou het nog jaren kosten om het realiseren. De grootste financiële investeringsrisico’s waren reeds voorbij en we hebben in december 2004 10% aandelen uitgegeven aan jou in ruil voor je software, dat was al een behoorlijk groot percentage, als je beseft dat deze een half jaar eerder nog 1500 euro waard was.
Daartegenover stond dat jij daarvoor 1 dag per week voor [gedaagde 3] zou werken. Die woorden heb je waar gemaakt. Soms was het meer, soms minder, in ieder geval met volle overtuiging en super veel inzet. Een van de redenen waardoor het zo goed gaat tussen ons. We hebben inmiddels allemaal dezelfde instelling en evenveel geloof in het product gekregen.
2.6. Blijkens een screenshot van de [gedaagde 4]-website van de v.o.f. is daarop vermeld:
All patents and trade[gedaagde 2]s in this software and hardware are property of Delltatech Netherlands.
2.7. Het woordmerk [gedaagde 4] is op 8 juni 2005 in Europa gedeponee[g[gedaagde 1]de 1] van [gedaagde 1] (“[X]”). Op verzoek van [gedaagde 1] is dit, ondanks later protest van [eiser 1] aan het BHIM, per 7 april 2010 gewijzigd in “[g[gedaagde 1]de 1]”. In de Verenigde Staten stond het woordmerk geregistreerd ten name van de v.o.f. De Amerikaanse inschrijving is op 18 augustus 2009 geëindigd. Op 9 maart 2005 zijn in samenwerking met de Technische Universiteit Delft door [eiser 1] en [gedaagde 1] Europese octrooiaanvragen gedaan en verkregen op de uitvinding van de [gedaagde 4]-simulator. Bij brief van 8 juli 2010 van de TU Delft heeft zij met onmiddellijke ingang de aan haar verleende octrooien laten vervallen.
2.8. Op 5 oktober 2009 is [gedaagde 3] opgericht. Bestuurders zijn [eiser 2], [gedaagde ] (de holding van [gedaagde 1]) en [gedaagde 6]. De aandelen werden gehouden door [gedaagde ] (40%), [eiser 2] (40%) en [gedaagde 6] (20%). Per 1 juli 2010 heeft [gedaagde 3] haar activiteiten gestaakt.
2.9. Tussen [gedaagde 3] en haar aandeelhouders zijn managementovereenkomsten tot stand gekomen. Ingevolge de managementovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [eiser 2] heeft [eiser 2] recht op een maandelijkse managementfee van
€ 2.500,00 exclusief BTW en op vergoeding van gemaakte onkosten. Tussen de aandeelhouders onderling geldt verder een aandeelhoudersovereenkomst.
2.10. In december 2009 is door [gedaagde 1] een “Beschrijving bedrijfsmodel [gedaagde 3] 2010” gepresenteerd waaruit blijkt dat het de bedoeling is dat [gedaagde 1] en [eiser 1] “uit elkaar gaan” en waarin onder andere gedachten worden geformuleerd over een onderlinge verdeling van de [gedaagde 2]t.
2.11. Per e-mail van 21 december 2009 12:17 uur (onderwerp: laatste puntje voor plan 2010) van [gedaagde 1] aan [eiser 1] en [gedaagde 2] wordt het volgende bericht:
Ik ben bezig het plan af te maken voor 2010, zodat we voor het einde van het jaar alles op orde hebben. Wanneer ik in de toekomst kijk, dan voorzie ik slechts nog op één punt problemen, dat is het volgende:
We hebben elkaar veel leads gegeven, waarvan we een bepaalde uitslag verwachten, maar niet kunnen garanderen. Op basis van deze verwachtingen is er ruilhandel gedaan. Wanneer het anders uitpakt, wat altijd gebeurt, dan geeft dat zeker onvrede later.
Ik wil daarom het volgende voorstellen, het heeft voornamelijk betrekking op D en mij: In het overzicht van Nederland zeg ik [eiser 1] zijn holding 88k toe in het jaar 2010. Stel, het wordt maar 60k, dan hoeft D mijn holding maar 60k te betalen uit de sales die hij gegenereerd heeft, wat er overblijft uit de gedeelde sales hoeft dan niet ingebracht te worden. Mocht er in 2010 nog steeds een verschil zijn, dan kan dit tot eind 2011 gecorrigeerd worden. Voor [gedaagde 2] maakt dat niet uit, want die krijgt sowieso 20%.
Het voordeel van deze regeling is dat alles 100% gelijk is en we ons geen zorgen hoeven te maken of alles wel precies zo uitkomt als we elkaar beloofd hebben. Qua administratie hoeven alleen de facturen opgeteld te worden om duidelijkheid te verschaffen. Daarbij kan D besluiten om geen kapitaal uit gedeelde sales meer aan te nemen, zodat dit dan later ook niet meer ingebracht hoeft te worden. Mij lijkt mij dit de meest professionele en zakelijke oplossing. Ik denk dat we voor 2010 dan een mooi en goed geregeld model hebben, waarbij volgens mij onderling weinig mis kan gaan en dat uiteindelijk ten gunste van het gehele bedrijf komt. Ik hoop dat jullie er ook zo over denken.
Ps. Als dit het geval is, dan zal ik het opschrijven en het uiteindelijke plan naar jullie toesturen. Als iedereen akkoord is, zullen we het dan met een etentje bezegelen en vervolgens het personeel inlichten over het nieuwe jaar? Die beginnen zich namelijk achter hun oren te krabben.
2.12. In een e-mail van 11 januari 2010 16:40 uur van [gedaagde 1] aan [eiser 1] en [gedaagde 2] wordt, bedoeld voor [eiser 1], onder andere het volgende geschreven:
Renteloze lening, ik dacht dat we dit al overeengekomen waren, dat het een lening was tenminste. Ik denk overigens dat jij je echt niet teveel zorgen hoeft te maken. Je krijgt alles waar we in het buitenland gezamenlijk voor geïnvesteerd hebben, inclusief de opbrengsten, goodwill, agenten etc.. Dan krijg je nog de helft van Nederland erbij met een heel stuk goodwill. Het enige wat je ervoor hoeft terug te geven is een relatief heel klein deel van de totaal verwachte opbrengsten terug te betalen. Beter kan ik het niet voor je maken. Ik wil ook wel alles 100% omkeren als je het gevoel hebt dat je dan een betere deal hebt. Ik denk namelijk dat je onder de huidige verdeling veel meer kansen hebt dan ik. Ik accepteer dat omdat ik meer waarde hecht aan de onafhankelijkheid.
2.13. Met ingang van de maand februari 2010 is binnen [gedaagde 3] uitvoering gegeven aan een nieuw facturatiesysteem. Dat systeem hield in dat [gedaagde 3] zou factureren aan de klant en dat [eiser 2] of [gedaagde ] (afhankelijk van de vraag of [eiser 1] dan wel [gedaagde 1] de betreffende verkooptransactie had gesloten) een verkoopcommissie van 80% van het factuurbedrag zou factureren aan [gedaagde 3]
2.14. Op 1 maart 2010 heeft een vergadering plaatsgevonden waarbij [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [eiser 1] als aandeelhouders van [gedaagde 3] aanwezig waren. [eiser 1] heeft daar conceptnotulen van gemaakt, welke hij bij e-mail van 2 maart 2010 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft verzonden, met het verzoek de notulen aan te vullen en te verbeteren. In de conceptnotulen komen onder andere de volgende passages voor:
Reden vergadering: Beëindiging [gedaagde 3]
Eerste discussiepunt was merknaam [gedaagde 4] en het octrooigebruik.
Afgesproken is dat er geen belemmeringen zijn om het octrooi te gebruiken door [eiser 1] en [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [eiser 1] geven elkaar alle ruimte om de hardware te gebruiken onder eigen naam. Verder is er afgesproken dat, nationaal en internationaal, geen van de partijen gebruik kan maken van de merknaam [gedaagde 4].
Met de TU Delft moeten er nieuwe afspraken gemaakt worden mbt de kosten van het octrooi.
Rekening courant en schuld
Huidig rekening courant wordt zo spoedig mogelijk afgelost. Alle inkomsten die nog onder 40-40-20 regel vallen komt ten goede van de rekening courant. Resterende schuld wordt maandelijks afgelost door [gedaagde 1], [eiser 1] en [gedaagde 2]. De rekening courant wordt samen met [gedaagde 3] opgezegd.
Exclusief de toekomstige kosten die voortvloeien uit huur, personeel en overig gebruik. Deze mogen niet uit dezelfde rekening courant betaald worden, waardoor de schuld weer stijgt.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] gaan gezamenlijk zorg dragen voor de kosten die voortvloeien uit huur en personeel in dienst van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [eiser 1] ontrekt zich aan de verplichting om deze voormalige kosten van [gedaagde 3] te betalen.
Nederland wordt opgedeeld in 8 regio’s, waarbij [gedaagde 1] het alleen recht heeft op 4 regio’s en [eiser 1] recht heeft op de resterende 4 regio’s. Februari 2011 vervalt deze afspraak, wanneer [eiser 1] geen alternatief software ontwikkeld heeft of wanneer [eiser 1] niet de software tegen een voor afgesproken percentage afneemt van [gedaagde 2] en [gedaagde 1]. Gevolg hiervan is dat [eiser 1] de huidig klanten bestand uit de vier regio’s uit Nederland overdraagt aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Internationaal worden er geen afspraken gemaakt. Deze [gedaagde 2]t is vrij.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] gaan verder met de ontwikkelingen van de software, [eiser 1] gaat akkoord met de huidige software pakket zonder nieuwe updates. De huidige software kan door [eiser 1] vrij verkocht worden aan zijn klanten (nationaal en internationaal) zonder afdracht verplichting richting [gedaagde 2] en [gedaagde 1].
[eiser 1] krijgt tot vrijdag 12 maart 2010 de tijd om de huidige software te testen op fouten. Na deze datum kan er geen aanspraak gemaakt worden op verbeteringen.
[eiser 1] mag zijn eigen software ontwikkelen met behulp van eigen personeel of een andere partij.
[eiser 1] regelt zijn eigen server. De codering en onderhoud van mysimendo.com word overgedragen aan [eiser 1] die deze op zijn eigen server plaatst.
Na ontvangst van de notulen, worden deze aangepast en/of aangevuld door [gedaagde 1], [gedaagde 2] of [eiser 1]. Maandag 8 maart 2010 worden de notulen akkoord verklaard en omschreven in een onderling contract opgesteld door een notaris of een advocaat.
2.15. In de e-mail van [gedaagde 1] aan [eiser 1] en aan [gedaagde 2] van 2 maart 2010 9:58 uur, waarin [gedaagde 1] reageert op de e-mail van [eiser 1] waarbij de conceptnotulen zijn toegezonden, komt de volgende tekst voor:
Thanks. Ik heb misschien een nuttige aanvulling of oplossing, jullie moeten maar kijken of het aanspreekt:
[eiser 1] mag het komende jaar alles verkopen wat hij wil met de nieuwste software onder de naam simendo, alle opbrengsten komen volledig ten goede van hem. Ik en [gedaagde 2] blijven volledig doorontwikkelen en [eiser 1] mag hier gebruik van blijven maken. Ik geef [gedaagde 2] 40% van mijn opbrengsten, zo hoeft [gedaagde 2] niet op twee paarden te wedden, ervan uitgaande dat D en ik ongeveer even veel verkopen dit jaar. [gedaagde 2] en ik nemen alle vaste lasten over, waarvan [gedaagde 2] maar 20% hoeft te betalen, zoals het nu ook is. [eiser 1] hoeft alleen maar te verkopen en heeft geen verplichting meer naar [gedaagde 3]. [eiser 1] kan ondertussen werken aan een nieuwe simulator en mag gebruik blijven maken van de patenten. Na een jaar mag dervis niet meer de simendo als merknaam verkopen. Wel mag hij alles zelf uitbrengen en aan dezelfde klanten verkopen, onder een andere naam en met eigen software.
De [gedaagde 3] wordt opgeheven.
Ik weet niet of ik het überhaupt wel kan betalen, maar dat is een volgende stap om over na te denken. Laat eerst maar eens horen of jullie het iets vinden.
2.16. Er is nog een aantal e-mails verzonden op 2 maart 2010. Daarin wordt op detailniveau constructief over een aantal onderwerpen gesproken. Partijen bevestigen elkaar niet dat er volledige overeenstemming is. Op 7 maart 2010 heeft de advocaat van [eiser 1] een vaststellingsovereenkomst aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegezonden. Deze is nooit ondertekend.
2.17. Uit de door partijen overgelegde e-mailberichten van 8 maart 2010 blijkt dat de verstandhouding tussen hen die dag is geëscaleerd.
2.18. [eiser 1] heeft op 7 april 2010 Epona Medical B.V. opgericht. Hij is van deze vennootschap de enige statutaire bestuurder.
2.19. Op 15 april 2010 heeft een vergadering van aandeelhouders plaatsgevonden. Bij die gelegenheid is [eiser 2] ontslagen als bestuurder van [gedaagde 3] per 15 april 2010. De managementovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [eiser 2] is opgezegd tegen 15 april 2010, althans 22 april 2010, althans 15 mei 2010.
2.20. Op 15 april 2010 is het volgende bericht verschenen op de website www.epona.com:
Epona Software Productions B.V. en [eiser 2] starten Epona Medical B.V. en bedrijf dat leermiddelen ontwikkelt voor de medische professional. LAP-X een virtual reality laparoscopy simulator is ons eerste produkt dat we aan ziekenhuizen en klinieken aanbieden. (…)
2.21. Op 11 mei 2010 heeft de advocaat van [gedaagden] het volgende geschreven aan Epona Medical B.V., Epona Software Productions B.V. en [eiser 1]:
Mijn gezamenlijke cliënten hebben geconstateerd dat u onder de naam LapX een simulator op de markt brengt of probeert te brengen die (wellicht op enkele ondergeschikte details na) identiek is aan de [gedaagde 4]-simulator.
Epona Medical B.V. maakt met het op de markt brengen van deze LapX-simulator inbreuk op (i) zowel het auteursrecht van [gedaagde 2] [gedaagde 2] (…) alsook (ii) op het octrooi van de Technische Universiteit Delft (…).
(…) Voorts is de brochure die u voor de LapX-simulator heeft opgesteld een (bijna) exacte kopie van de brochure van de [gedaagde 4]-simulator die [gedaagde 3] heeft uitgebracht. Ook dat is een auteursrechtelijke inbreuk. (…)
2.22. Op 11 mei 2010 heeft [eiser 1] een LAP-X simulator geleverd aan het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem.
2.23. Op 14 mei 2010 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de klanten van [gedaagde 3] als volgt aangeschreven:
Als vaste klant en relatie van [gedaagde 3] bent u van ons gewend dat we kwaliteit leveren, snel reageren op uw vragen en een scherpe prijs hanteren. Met een relatief klein team hebben we de afgelopen 5 jaar een grote en vaste klantenkring opgebouwd en zijn we marktleider in Nederlands geworden. Daar zijn we trots op en daar gaan we mee door.
Maar waar gehakt wordt vallen ook wel eens spaanders. Een aantal incidenten en een onoverbrugbaar verschil van mening over de koers die [gedaagde 3] de komende jaren wil varen heeft het bestuur ertoe genoodzaakt de (holding van de) heer [eiser 1] per 15 april 2010 als bestuurder van [gedaagde 3] te ontslaan. De heer [eiser 1] probeert momenteel onder de naam van Epona Medical B.V. een product dat identiek is aan de [gedaagde 4] simulator op de [gedaagde 2]t te brengen. Hiermee wordt inbreuk gemaakt op de patent- en auteursrechten behorende bij de [gedaagde 4] simulator en haar software. [gedaagde 3] onderneemt op dit moment juridische stappen hiertegen.
[gedaagde 3] blijft natuurlijk gewoon doorgaan met waar zij goed in is: het ontwikkelen van nieuwe, interessante toepassingen voor de [gedaagde 4] simulator (het laatste nieuws vindt u op onze site www.simendo.eu). Wij hopen daarom dat u als gevolg van de hiervoor bedoelde omstandigheden geen ongemak ondervindt en dat wij u blijvend als klant mogen begroeten.
2.24. Bij faxberichten van 18 mei 2010 respectievelijk 7 juli 2010 heeft de raadsman van Epona Software Productions B.V. het volgende geschreven aan de raadsman van [gedaagden]:
(…) Zoals ik het nu begrijp is er sprake geweest van een misverstand. Epona meende te hebben begrepen dat [eiser 1] op korte termijn een distributieovereenkomst met uw cliënte zou sluiten en dat het haar in afwachting daarvan zou zijn toegestaan gebruik te maken van de [gedaagde 4] software in combinatie met de controller. Uit uw brief is nu duidelijk geworden, dat waarschijnlijk geen sprake zal zijn van totstandkoming van enige distributierelatie. Overigens stonden de [gedaagde 2]etingactiviteiten van Epona nog in de kinderschoenen. Van distributiekanalen of verkoop aan klanten is nog geen sprake geweest.
Epona heeft inmiddels ten einde ieder conflict met uw cliënten te vermijden het gebruik van de door u genoemde brochure en software gestaakt. De controller, ongeacht of deze al dan niet onder het octrooi valt, zal in de huidige vorm niet op de [gedaagde 2]t worden gebracht of aangeboden. (…)
Namens cliënten bevestig ik dat zij geldige auteursrechten van uw cliënten zullen respecteren.
2.25. Op 9 augustus 2010 is [gedaagde 4] opgericht. Bestuurders zijn [gedaagde ] en [gedaagde 6]. In [gedaagde 4] is de ontwikkeling en ver[gedaagde 2]ting van de [gedaagde 4]-simulator voortgezet.
2.26. Ter gelegenheid van een op 25 augustus 2011 gehouden aandeelhoudersvergadering zijn de jaarrekeningen van [gedaagde 3] van 2009 en 2010 goedgekeurd. Ook is ter vergadering gestemd over de ontbinding van [gedaagde 3] Omdat de daartoe vereiste drie kwart van de uitgebrachte stemmen ontbrak, is geen besluit tot ontbinding genomen. Door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is ter vergadering een voorlopige slotafrekening gepresenteerd. In die voorlopige slotafrekening is (onder meer) een lening van [gedaagde 3] aan [eiser 2] van € 5.000,00 begrepen. Ook is daarin verwerkt de aflossing van het bankkrediet van de v.o.f., dat door [gedaagde 3] is overgenomen.
3. De vorderingen in conventie van [eisers]
Verkort weergegeven luiden deze, na eiswijziging, als volgt:
a) veroordeling van [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 6] en [gedaagde ], ieder hoofdelijk, tot betaling van de volgende bedragen aan [eiser 2]:
- € 10.412,50 (ter zake van managementvergoeding),
- € 5.950,00 (ter zake van congreskosten),
- € 748,34 (ter zake van reiskosten),
- € 22.857,52 (ter zake van de factuur 25 mei 2010 met betrekking tot het Deventer Ziekenhuis) en
- € 904,00 (ter zake van buitengerechtelijke incassokosten),
te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (behalve over het bedrag van € 904,00);
b) veroordeling van [gedaagde ] en [gedaagde 6] alle door [eiser 2] gehouden aandelen in het aandelenkapitaal van [gedaagde 3] over te nemen tegen een door de rechtbank te bepalen prijs, met veroordeling van [gedaagde ] en [gedaagde 6] in de kosten van de te benoemen deskundige(n), het te betalen voorschot daarin begrepen;
c) verklaring voor recht dat [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser 1], althans wanprestatie jegens hem hebben gepleegd en zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser 1] geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet;
d) veroordeling van [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4], ieder hoofdelijk, tot betaling van een bedrag van € 5.287,00 per maand aan [eiser 1] (voor het gebruik van de software van de [gedaagde 4]-simulator en het woordmerk [gedaagde 4]) vanaf 1 maart 2010, tot [eiser 1] niet meer gerechtigd is tot de software en het woordmerk en/of gedaagden zijn gestopt met het gebruik daarvan;
e) veroordeling van [gedaagde 1] het woordmerk [gedaagde 4] weer op naam te doen zetten van de v.o.f., zulks met nevenvorderingen;
f) voorwaardelijke veroordeling van [gedaagde 3] om, indien [eiser 2] enig bedrag zou moeten betalen aan [gedaagde 3], dat bedrag op haar beurt te betalen aan [eiser 2];
met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het te wijzen vonnis.
4. De vorderingen in reconventie van [gedaagden]
Verkort weergegeven luiden deze, na eiswijziging, als volgt:
a) veroordeling van [eiser 2] tot betaling van de volgende bedragen aan [gedaagde 3]:
- € 17.485,00 (ter zake van ten onrechte betaalde managementvergoeding over de maand januari 2010 en niet aan [gedaagde 3] afgedragen omzet, bestaande uit verkoopcommissies van het Twee Steden Ziekenhuis (€ 660,00), van CWZ (€ 478,15), van het Jeroen Bosch Ziekenhuis (€ 7.900,00) en van het Amphia Ziekenhuis (€ 5.947,00),
- € 12.673,00 (ter zake van niet aan [gedaagde 3] afgedragen omzet met
betrekking tot de Nihon Binary-factuur),
- € 4.000,00 (ter zake van de kosten voor het opstellen van de jaarrekeningen over
2009 en 2010 en de liquidatieafrekening);
b) veroordeling van [eiser 2] tot betaling van alle overige niet door [eiser 2] aan [gedaagde 3] afgedragen en voor [gedaagde 3] bestemde omzet, na eiswijziging als volgt gespecificeerd:
- € 3.689,00 (ter zake van de Elisabeth’s Stichting),
- € 874,65 (ter zake van het Rijnstate Ziekenhuis),
- USD 2.130 (ter zake van MOSI Museum);
c) veroordeling van [eisers] om het uit de liquidatieafrekening van zowel de v.o.f. als [gedaagde 3] blijkende saldo van € 14.223,35 te betalen aan [gedaagde ] en/of [gedaagde 1] (€ 10.384,45) en aan [gedaagde 6] en/of [gedaagde 2] (€ 3.838,89);
d) veroordeling van [eisers] tot vergoeding van de schade van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] (toegebracht door beschadiging van de klantencontacten, met winstderving als gevolg), nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet;
e) voorwaardelijke veroordeling van [eiser 2], namelijk indien de rechtbank [gedaagden] tot enige goodwillvergoeding mocht veroordelen, tot betaling van een goodwillvergoeding ter zake van de (potentiële) Amerikaanse en Japanse klanten,
f) veroordeling van [eiser 1] tot afgifte van de door hem weggenomen serverdrive, zulks met nevenvorderingen,
g) veroordeling van [eisers] tot betaling van de wettelijke rente over de bij dagvaarding gevorderde bedragen,
met hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de proceskosten en uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het te wijzen vonnis.
5. De verweren in conventie en in reconventie
5.1. Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de andere partijen met hun veroordeling in de kosten van de procedure.
5.2. De stellingen van partijen zullen, voor zover nodig, nader worden besproken bij de beoordeling van het geschil.
6. De beoordeling
6.1. Partijen hebben over en weer verschillende vorderingen ingesteld. Alvorens aan een afzonderlijke beoordeling van die vorderingen toe te komen, zal de rechtbank een aantal algemene geschilpunten bespreken. Die geschilpunten hebben betrekking op:
- de software van de [gedaagde 4]-simulator,
- het woordmerk [gedaagde 4],
- de beëindiging van de samenwerking tussen partijen,
- het door [gedaagden] gestelde frauduleuze handelen door [eiser 1] (Holding).
Algemene geschilpunten in conventie en in reconventie
De software van de [gedaagde 4]-simulator
6.2. De samenwerking tussen [eiser 1] en [gedaagde 1] is in 2002 ondergebracht in de v.o.f. In 2005 is [gedaagde 2] als vennoot toegetreden. [eiser 1] heeft zijn vorderingen deels gegrond op de stelling dat [gedaagde 2], in ruil voor zijn toetreding tot de v.o.f., de door hem ontwikkelde software voor de [gedaagde 4]-simulator heeft ingebracht in de v.o.f. [gedaagden] betwisten dit.
6.3. [eiser 1] heeft zijn stellingen onderbouwd met de volgende, kort en zakelijk weergegeven, argumenten:
a) het hiervoor onder 2.4 bedoelde document “Afspraken Dellta Tech”,
b) de hiervoor onder 2.5 bedoelde brief van [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] van 31 januari 2007,
c) het hiervoor onder 2.6 bedoelde screenshot van de [gedaagde 4]-website,
d) [gedaagde 2] heeft zich voorafgaand aan de onderhavige procedure nooit op het standpunt gesteld dat de software niet in de v.o.f. zou zijn ingebracht,
e) de overdracht van de software is niet bij formele akte geschied, maar blijkt uit het handelen van partijen,
f) de v.o.f. heeft actie ondernomen om haar andere IE-rechten tegen inbreuken van derden te beschermen (zie hiervoor onder 2.7),
g) het doel van de v.o.f. (kort gezegd: de vervolmaking van de [gedaagde 4]-simulator ten behoeve van ver[gedaagde 2]ting) zou niet volbracht kunnen worden als de software niet zou zijn overgedragen,
h) ook werknemers van de v.o.f. zijn betrokken geweest bij de verdere ontwikkeling van de software.
6.4. Ter onderbouwing van de betwisting van de stelling dat de software in de v.o.f. is ingebracht hebben [gedaagden], kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
a) de broncode van de software is nooit overgedragen aan de v.o.f.; enige akte of ander bewijsstuk ontbreekt,
b) de jaarcijfers van de v.o.f. kennen niet het vermogensbestanddeel “immateriële activa” omdat de software nooit in de v.o.f. is ingebracht,
c) [gedaagde 2] heeft de v.o.f. toegestaan om gebruik te maken van de zogenaamde “executable files” van de software. Die zien op de inmiddels verouderde toepassingen van de door [gedaagde 2] doorontwikkelde software. Ook deze bleven echter zijn eigendom. Als vergoeding voor het ter beschikking stellen van deze executable files (en het gebruik kunnen maken van zijn relatienetwerk in de medische wereld) heeft [gedaagde 2] een aandeel in de v.o.f. gekregen,
d) indien de software zou zijn ingebracht in de v.o.f., had [eiser 1] niet steeds om de overdracht daarvan hoeven vragen,
e) het door [eiser 1] aangehaalde document “Afspraken Dellta Tech” (zie hiervoor onder 2.4) is slechts een bespreekdocument,
f) de door [eiser 1] aangehaalde brief van [gedaagde 1] aan [gedaagde 2] van 31 januari 2007 (zie hiervoor onder 2.5) is een uit zijn verband gerukte e-mail. Om de tekst goed te kunnen interpreteren moeten ook de andere e-mails worden beschouwd. Dat is echter niet meer mogelijk, omdat [eiser 1] de serverdrive van de v.o.f., later [gedaagde 3], zich onrechtmatig heeft toegeëigend. Uit de overige correspondentie volgt overigens niet dat de software in de v.o.f. is ingebracht,
g) het door [eiser 1] bedoelde screenshot (zie hiervoor onder 2.6) vormt geen bewijs van overdracht van de eigendom van de software.
6.5. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op het hiervoor onder 6.4 sub c) weergegeven verweer van [gedaagden] is in elk geval duidelijk dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van de software; de zogenaamde executable files. Uit de processtukken blijkt dat deze software werd gebruikt ten behoeve van de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator. Dat de v.o.f. gerechtigd was gebruik te maken van in elk geval de executable files is te kwalificeren als een vermogensrecht van de v.o.f. Bij elke doorontwikkeling die relevant was voor (de verkoop van) het product, werd er feitelijk een nieuwe executable file aan de v.o.f. ter beschikking gesteld. Dit komt neer op een licentie voor de v.o.f. die het recht geeft op nieuwe updates. Het is moeilijk voorstelbaar hoe anders het product kon worden doorontwikkeld en aangepast aan de eisen van de klanten en het voortschrijdend inzicht van de ontwerper(s). Kortom: zolang de samenwerking van partijen voortduurde kon gebruik gemaakt worden van de software zoals die werd ontwikkeld en ter beschikking gesteld aan de in de v.o.f. samenwerkende vennoten.
6.6. De rechtbank gaat voorbij aan de stellingen van partijen over de vraag of (ook) de eigendom van de software is ingebracht in de v.o.f. Toewijzing van de vordering(en) van [eisers] ter zake van de software is immers niet afhankelijk van de vraag of de software eigendom is geworden van de v.o.f. Het lijkt er veeleer om te gaan dat het vermogensrecht van de v.o.f. om gebruik te blijven maken van de te actualiseren executable files nader juridisch en financieel wordt geduid in het kader van de afwikkeling van de samenwerking. Pas toen is kennelijk het begrip “eigendom van de software” gaan spelen. Op de kwestie van de software in het kader van de beëindiging van de samenwerking tussen partijen zal hierna onder 6.19, 6.39 en 6.40 nader worden ingegaan.
Het woordmerk [gedaagde 4]
6.7. [eiser 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat, naast de software van de [gedaagde 4]-simulator, ook het woordmerk [gedaagde 4] deel uitmaakt van het vermogen van de v.o.f. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [eiser 1], kort en zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
a) het woordmerk [gedaagde 4] is op 8 juni 2005 gedeponeerd als gemeenschapsmerk in de Europese Unie (op naam van “[gedaagde 1] trading as Dellta Tech”),
b) de aan het BHIM verschuldigde leges zijn door de v.o.f. betaald,
c) het bij de registratie opgegeven adres (Mijnbouwplein 11 te Delft) is het adres waar de v.o.f. destijds was gevestigd,
d) [gedaagde 1] heeft de aanvankelijke registratie ten onrechte gewijzigd (zie hiervoor onder 2.7). [eiser 1] heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar gebleken is dat de wijziging van de registratie alleen door een gerechtelijke procedure ongedaan kan worden gemaakt,
e) op 10 november 2008 is het woordmerk ten gunste van de v.o.f. gedeponeerd in de Verenigde Staten,
f) in alinea 39 van de conclusie van antwoord van [gedaagden] wordt verwezen naar de brief van 12 maart 2010 van de advocaat van [gedaagden], waarin is vermeld dat [gedaagden] bereid zijn tot gesprekken die moeten leiden, onder andere, tot beëindiging van het gebruik van de handelsnaam. Daaruit blijkt dat [gedaagden] erkennen dat het woordmerk [gedaagde 4] dus onderdeel vormt van het vermogen van de v.o.f.
6.8. Kort en zakelijk weergegeven hebben [gedaagden] in dit kader de volgende verweren gevoerd:
a) het woordmerk [gedaagde 4] is geregistreerd door en ten name van [gedaagde 1] en niet Delltatech voor wat betreft de Europese Unie,
b) in de Verenigde Staten is de registratie per 18 augustus 2009 beëindigd,
c) in alinea 39 van de conclusie van antwoord in conventie wordt gerefereerd aan schikkingsoverleg tussen partijen, waaruit geen erkenning mag worden afgeleid.
6.9. De rechtbank overweegt het volgende. Het woordmerk [gedaagde 4] is gaande de looptijd van de v.o.f. door [gedaagde 1] “trading as Dellta Tech” geregistreerd. Eerst na ontbinding van de v.o.f. (in december 2009) is de registratie op naam van [gedaagde 1] gesteld (op 7 april 2010). [gedaagden] betwisten niet dat de verschuldigde leges door de v.o.f. zijn betaald en evenmin is in geschil dat het bij de registratie opgegeven adres het adres is waar de v.o.f. destijds was gevestigd. Evenzeer is duidelijk dat de vennoten gedurende de samenwerking in de v.o.f. het woordmerk [gedaagde 4] hebben gebruikt in het commerciële verkeer. Ook het in de Verenigde Staten gedeponeerde woordmerk is op naam van de v.o.f. geregistreerd geweest. Uitgaande van deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het Europees woordmerk [gedaagde 4] ten tijde van het bestaan van de v.o.f. onderdeel uitmaakte van het vermogen van de v.o.f. De betwistingen van [gedaagden] zijn niet voldoende onderbouwd.
6.10. Ook dit punt dient in het kader van de afwikkeling van de samenwerking te worden meegenomen, waarop hierna onder 6.19, 6.39 en 6.41 nader zal worden ingegaan. De vordering van [eisers] om het woordmerk weer ten name van de v.o.f. te stellen zal hierna onder 6.42 e.v. worden besproken.
6.11. Naar de rechtbank begrijpt vormt het in de Verenigde Staten gedeponeerde woordmerk geen afzonderlijke grondslag van de vorderingen. Daaraan zal verder dan ook voorbij worden gegaan. Hetzelfde geldt voor de stellingen die partijen hebben gewisseld over de octrooien betreffende de hardware, nu ten aanzien van deze octrooien geen vorderingen worden ingesteld.
De beëindiging van de samenwerking tussen partijen
6.12. Eind 2009 hebben zich de eerste ontwikkelingen voorgedaan die uiteindelijk hebben geresulteerd in de beëindiging van de samenwerking tussen partijen (zie hiervoor onder 2.10, 2.11 en 2.12). Partijen hebben over die beëindiging uitvoerig nagedacht en gesproken. De contouren daarvan waren wel duidelijk, namelijk dat [eiser 1] zelfstandig verder zou gaan en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun samenwerking zouden voortzetten. De verdere contacten tussen partijen zagen op een tussenperiode, feitelijk het jaar 2010, en op de wijze van ontvlechting van de samenwerking. Daarover is door partijen tot op detailniveau gesproken, maar uiteindelijk is geen overeenstemming bereikt vanwege allerhande vermeende incidenten en verwijten daarover die partijen elkaar over en weer maken. Deze vaststelling vormt een uitgangspunt voor de rechtbank bij de verdere beoordeling.
6.13. Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er tevens vanuit dat partijen in ieder geval sinds februari 2010 uitvoering hebben gegeven aan een nieuw facturatiesysteem (zie hiervoor onder 2.13). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser 2] dan wel [gedaagde ] 80% van de opbrengst aan [gedaagde 3] zou factureren, maar over de resterende 20% zijn partijen het niet eens. [eisers] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 2] daarop uitsluitend aanspraak kon maken indien hij softwaresupport zou leveren - wat volgens [eisers] niet altijd het geval was -, terwijl [gedaagden] zich op het standpunt stellen dat [gedaagde 2] 20% zou ontvangen voor iedere transactie vanwege de licentieverstrekking met betrekking tot de software.
6.14. Volgens [eiser 1] is tijdens de aandeelhoudersvergadering op 1 maart 2010 overeenstemming bereikt over de beëindiging van de samenwerking tussen partijen, zoals blijkt uit de notulen van die vergadering (zie hiervoor onder 2.14) en uit de op 2 maart 2010 verzonden e-mailberichten (zie hiervoor onder 2.15 en 2.16). De hoofdpunten van de overeenstemming zijn volgens [eiser 1] als volgt:
a) zowel [gedaagde 1] als [eiser 1] kan (het octrooi op) de [gedaagde 4]-simulator onbeperkt gebruiken,
b) zowel [gedaagde 1] als [eiser 1] mag (de hardware van de) [gedaagde 4]-simulator onder eigen naam gebruiken,
c) Nederland wordt opgedeeld in acht regio’s en [gedaagde 1] en [eiser 1] mogen in hun eigen vier regio’s op exclusieve basis de [gedaagde 4]-simulator verkopen, tot in ieder geval februari 2011,
d) de internationale [gedaagde 2]t is vrij,
e) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gaan verder met de ontwikkeling van de software. [eiser 1] gaat akkoord met het bestaande softwarepakket zonder nieuwe updates,
f) de bestaande software van de [gedaagde 4]-simulator kan door [eiser 1] vrij worden verkocht zonder afdrachtverplichtingen richting [gedaagde 2] en [gedaagde 1],
g) [eiser 1] mag zijn eigen software ontwikkelen,
h) [gedaagde 3] wordt ontbonden,
i) het depot van het woordmerk [gedaagde 4] wordt doorgehaald.
[eiser 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstandhouding tussen partijen is geëscaleerd, omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hiervoor bedoelde afspraken niet hebben nageleefd.
6.15. [gedaagden] betwisten dat op of omstreeks 1 maart 2010 voormelde afspraken zijn gemaakt en voeren daartoe, kort en zakelijk weergegeven, het volgende aan:
a) de notulen vormen geen correcte weergave van het besprokene,
b) uit de notulen zelf (laatste alinea) blijkt dat de daarin vermelde “afspraken” moeten worden aangepast, hetgeen door de advocaten van partijen vanaf 7 maart 2010 tevergeefs is geprobeerd,
c) kort na het opstellen van de notulen bleek dat [eiser 1] een dubbele agenda had; dat was de reden dat uiteindelijk er geen definitieve overeenstemming werd bereikt. [eiser 1] was al doende met, kort gezegd, eigen activiteiten concurrerend aan die van [gedaagde 3], althans aan die van de samenwerking van partijen. De verstandhouding tussen enerzijds [eiser 1] en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] escaleerde vervolgens snel.
6.16. In aansluiting op hetgeen hiervoor onder 6.15 sub c) is vermeld verwijten [gedaagden] [eiser 1] - kort en zakelijk weergegeven - het volgende:
a) sinds eind 2009/begin 2010 trok [eiser 1] zijn eigen plan ten detrimente van [gedaagde 3],
a) bij brief van 7 maart 2010 van mr. S. [eiser 2], advocaat en broer van [eiser 1], wordt aan de beëindiging van de samenwerking een groot aantal voorwaarden gesteld,
b) [eiser 1] ontvreemdde de serverdrive en enkele andere zaken uit het kantoor van [gedaagde 3],
c) een agressief getoonzette e-mail aan [gedaagde 2] van 5 maart 2010 waarin [eiser 1] de broncodes van de software opeist,
d) de overmaking door [eiser 1] van een bedrag van € 9.401,00 vanaf de bankrekening van [gedaagde 3] naar [eiser 2], nadat hij vanuit [eiser 2] een factuur met nummer 04/010 had gezonden ter zake van verkoopcommissie met betrekking tot het Jeroen Bosch Ziekenhuis,
e) de facturatie van 19 februari 2010 vanuit [eiser 2] aan de Nihon Binary Co. Ltd voor een bedrag van USD 17.935 (nummer 03/010), zulks terwijl de opdracht door deze klant aan [gedaagde 3] was gegeven,
f) de gebruikmaking door [eiser 2] van het handelsmerk [gedaagde 4], terwijl dit woordmerk toekomt aan [gedaagde 1],
g) de facturatie van 18 maart 2010 vanuit [eiser 2] aan het Deventer Ziekenhuis voor een bedrag van € 19.170,90 (nummer 05/010), zulks terwijl de opdracht door deze klant aan [gedaagde 3] was gegeven. Later is dit opgelost omdat [eiser 2] een creditfactuur heeft verzonden waardoor alsnog door [gedaagde 3] kon worden gefactureerd,
h) het niet terugbetalen door [eiser 2] van een bedrag van € 5.000,00 uit hoofde van een geldlening van [gedaagde 3],
i) in april 2010 kwamen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erachter dat [eiser 1] in samenwerking met het softwarehuis Epona een simulator op de [gedaagde 2]t bracht die volkomen identiek is aan de [gedaagde 4]-simulator, maar die getooid gaat met de naam “LAP-X”. Zowel het product als de reclame-uitingen betreffen slaafse nabootsingen.
6.17. [eiser 1] heeft zich - kort en zakelijk weergegeven - als volgt verweerd tegen deze aantijgingen:
a) er geldt geen relatie- dan wel concurrentiebeding in de onderlinge relaties tussen partijen,
b) [eiser 1] betwist dat hij reeds eind 2009/begin 2010 toenadering zou hebben gezocht tot Epona. Dat is pas einde maart/begin april 2010 gebeurd. Voordien heeft hij geen concurrerende werkzaamheden verricht,
c) de LAP-X draait op geheel andere software dan de [gedaagde 4]-simulator en beide simulatoren zijn niet met elkaar te vergelijken. Er is, behoudens de allereerste versie van de LAP-X, dus geen sprake van slaafse nabootsing,
d) het zijn juist [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die vanaf de oprichting van [gedaagde 3] hun best hebben gedaan, om [eiser 1] eruit te werken dan wel tegen te werken. Hij werd vanaf 5 oktober 2009 geprest om zijn rechten op de [gedaagde 4]-simulator op te geven, hetgeen hij niet van plan was,
e) er was juist overeenstemming over het scheiden der wegen, zie de stellingen hiervoor onder 6.14,
f) de problemen begonnen pas toen [gedaagden] [eiser 1] belemmerden de software te gebruiken en hij feitelijk geen assistentie van [gedaagde 2] kreeg toen een klant vragen had. Daarnaast hebben [gedaagden] [eiser 1] verhinderd inzage te krijgen en gebruik te maken van de bankrekening van [gedaagde 3] en werd hij ten onrechte wegens gezochte redenen ontslagen als statutair bestuurder. Verder hebben [gedaagden] op onrechtmatige wijze de klanten benaderd (zie hiervoor onder 2.23).
6.18. Als algemeen uitgangspunt geldt dat partijen al maanden hebben zien aankomen dat aan de tripartiete samenwerking een einde zou komen en dat zij op hoofdlijnen overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop dat in de praktijk uitvoering zou moeten krijgen. De rechtbank acht de stelling van [gedaagden], dat op of omstreeks 1 maart 2010 in het geheel geen overeenstemming zou zijn bereikt, niet overtuigend. In de door [eiser 1] opgestelde notulen (zie hiervoor onder 2.14) zijn de gestelde afspraken gedetailleerd vastgelegd en daarop is door [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] niet afwijzend gereageerd. Integendeel, in de e-mailwisseling op 2 maart 2010 is verder onderhandeld, waarbij de genoemde notulen als uitgangspunt hebben gegolden. Dat er uiteindelijk, door de gebeurtenissen op en na 8 maart 2010, geen volledige overeenstemming is bereikt, acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet van doorslaggevend belang. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat partijen op grond van artikel 6:248 BW alsmede artikel 2:8 BW zich jegens elkander moeten gedragen naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid voorschrijft. Voorts neemt de rechtbank in dit kader in aanmerking dat onderhandelingen in principe door beide onderhandelende partijen kunnen worden afgebroken, tenzij dit afbreken op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het tot stand komen van de overeenkomst of in verband met andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn. In de gegeven omstandigheden brengen voorgaande uitgangspunten in het onderhavige geval mee dat partijen, vanaf het moment dat een breuk tussen hen onafwendbaar was geworden, zich jegens elkaar dienden te gedragen met inachtneming van de reeds bereikte overeenstemming op hoofdlijnen. De plannen tot beëindiging van de tripartiete samenwerking waren immers in een dusdanig gevorderd stadium, dat het eigenlijk ondenkbaar was dat niet daadwerkelijk overeenstemming zou worden bereikt. De ernstige verstoring van de verhouding tussen partijen nadien - en de reden daarvan, die niet vast staat - laat deze uitgangspunten onverlet. De in de notulen van 1 maart 2010 vastgelegde afspraken zijn dusdanig gedetailleerd, dat daarbij, bij de beantwoording van de vraag hoe partijen zich vanaf 8 maart 2010 jegens elkaar dienden te gedragen, kan worden aangesloten. De rechtbank acht het in dit licht bezien tevens voorstelbaar dat ieder der partijen, met name [eiser 1] en [gedaagde 1] omdat zij moesten gaan proberen verkoopomzet te gaan realiseren, zich op de naderende beëindiging van de samenwerking voorbereid hebben. In die zin is van belang dat het verrichten van voorbereidende werkzaamheden niet zonder meer onrechtmatig hoeft te zijn, te meer daar het voortzetten van ieders werkzaamheden ten aanzien van de simulator juist de bedoeling was. Terecht wijst [eiser 1] in dit verband op de omstandigheid dat partijen jegens elkander geen relatie- en/of concurrentiebeding in acht hoefden te nemen.
6.19. Partijen zijn het erover eens dat de v.o.f. nog dient te worden vereffend. De vorderingen van [eiser 1] zien er deels op dat vanwege het voortbestaan van het gemeenschappelijk vermogen van de v.o.f. hij als vennoot gerechtigd is tot bepaalde bedragen. In reconventie wordt de rechtbank gevraagd [eisers] te veroordelen tot betaling van het saldo van de liquidatiebalans. Nu de v.o.f. te kenschetsen is als een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW, is op de vereffening van de v.o.f. titel 7 van boek 3 BW van toepassing. In artikel 3:178 lid 1 BW is bepaald dat iedere deelgenoot van de gemeenschap verdeling van de gemeenschap kan vorderen. Vast staat dat partijen niet tot overeenstemming hebben kunnen komen over de verdeling van de gemeenschap vanwege voormelde escalatie en hun onvermogen daarna de draad weer op te pakken. Gelet op de betwisting door [eiser 1], kan in rechte niet worden uitgegaan van de in opdracht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgestelde voorlopige slotafrekening. Voor zover partijen niet tot overeenstemming komen over de verdeling van de gemeenschap, bepaalt artikel 3:185 lid 1 BW dat de rechter de wijze van verdeling gelast of de verdeling zelf vaststelt. Het komt de rechtbank geraden voor dat een onafhankelijke registeraccountant een eindbalans zal opstellen die de waarde van de v.o.f. per de datum van ontbinding (1 december 2009) weergeeft, met inachtneming van de oordelen zoals hiervoor onder 6.5/6.6 en 6.9 weergegeven met betrekking tot de software van de [gedaagde 4]-simulator en het woordmerk [gedaagde 4]. Partijen wordt - met inachtneming van hetgeen hierna onder 6.20 wordt overwogen - in een later stadium van de procedure verzocht zich bij conclusie zoveel mogelijk eensgezind uit te laten over de persoon van de te benoemen registeraccountant die als gerechtelijk deskundige belast zal worden met het opstellen van de eindafrekening. De kosten van deze deskundige dienen door [eiser 1], [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te worden gedragen conform hun aandeel in de v.o.f.
6.20. Hoewel (nog) geen besluit tot ontbinding van [gedaagde 3] is genomen, heeft ten aanzien van [gedaagde 3] te gelden dat het efficiënt is dat partijen per datum van de beëindiging van de samenwerking een eindafrekening opstellen. Die eindafrekening kan tegelijk met de eindafrekening van de v.o.f. worden opgesteld door de te benoemen registeraccountant. De eindafrekening van [gedaagde 3] kan echter nog worden beïnvloed door de beslissingen die in deze procedure moeten worden genomen. De daadwerkelijke benoeming van een registeraccountant zal daarom worden aangehouden tot een nader stadium van de procedure.
Het door [gedaagden] gestelde frauduleuze handelen door [eiser 1]
6.21. Bij vonnis in het incident van 9 mei 2012 is [eiser 2] veroordeeld om afschrift te verstrekken aan [gedaagden] van verschillende facturen die in de periode van 1 januari 2010 tot en met 1 juli 2010 vanuit [eiser 2] zijn verstuurd. Nadat [eiser 2] aan die veroordeling uitvoering heeft gegeven, hebben [gedaagden] zich op het standpunt gesteld dat [eiser 2] waarschijnlijk fraude heeft gepleegd met factuur 08/010 en zeker met factuur 16/010. Het door [eiser 2] overgelegde exemplaar van factuur 16/010 naar aanleiding van de beslissing van de rechtbank strookt namelijk niet met de versie waarover [gedaagden] reeds de beschikking hadden. Volgens [gedaagden] moeten reeds om die reden alle vorderingen van [eisers] worden afgewezen (“fraus omnia corrumpit”).
6.22. [eisers] hebben weersproken dat sprake is van frauduleus handelen. De rechtbank ziet geen aanleiding in dit kader een nader onderzoek in te stellen naar de vraag of met de door [gedaagden] bedoelde facturen is gefraudeerd. Ook als zou komen vast te staan dat de rechtbank op dit punt door [eisers] is misleid, rechtvaardigt dat niet de conclusie dat de vorderingen van [eisers] zonder meer dienen te worden afgewezen. Het burgerlijk procesrecht kent niet een zodanige regel.
6.23. Gelet op de beoordeling van het geschil tussen partijen in dit vonnis ziet de rechtbank evenmin aanleiding om toepassing te geven aan artikel 21 Rv ten nadele van [eisers] Deze kwestie heeft het processuele debat en de waarheidsvinding door de rechtbank namelijk niet beïnvloed. De rechtbank houdt het er maar voor dat een en ander is terug te voeren op de escalatie die zich tussen partijen heeft voorgedaan en die in deze procedure helaas niet minder is geworden.
De afzonderlijke vorderingen
6.24. De rechtbank zal hierna, met inachtneming van voormelde oordelen en uitgangspunten, de vorderingen in conventie en in reconventie afzonderlijk beoordelen, in de volgorde zoals hiervoor onder 3 en 4 weergegeven. De rechtbank ziet aanleiding de in conventie als c) en d) aangeduide vorderingen gezamenlijk te bespreken.
A. De vordering van [eiser 2] tot betaling van een totaal bedrag van € 40.872,36
6.25. De vordering zoals hiervoor onder 3 sub a) weergegeven bestaat uit vijf onderdelen, die hierna - deels gezamenlijk - zullen worden besproken.
6.26. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat de vordering zich niet alleen richt tegen [gedaagde 3], maar tevens tegen de overige gedaagden (zie ook hierna onder 6.31). Uit de stellingen van [eiser 2] leidt de rechtbank af dat zij, onder meer op grond van de managementovereenkomst, in elk geval [gedaagde 3] als debiteur van de vorderingen aanmerkt. De rechtbank zal dan ook eerst onderzoeken of de vorderingen toewijsbaar zijn jegens [gedaagde 3]
6.27. € 10.412,50 ter zake van managementvergoeding
6.27.1. Op grond van de managementovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [eiser 2] heeft [eiser 2] aanspraak op een maandelijkse managementfee van € 2.500,00 exclusief BTW. Niet in geschil is dat de managementvergoeding van [eiser 2] vanaf februari 2010 niet is voldaan door [gedaagde 3]
6.27.2. [gedaagde 3] heeft ten verwere aangevoerd dat [eiser 2] vanaf de maand februari 2010 geen recht heeft op een managementvergoeding, omdat zij toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de managementovereenkomst (zie hiervoor onder 6.16). Dit verweer kan niet slagen. De enkele stelling dat sprake is van wanprestatie ontheft [gedaagde 3], zo de gestelde wanprestatie in rechte zou komen vast te staan, niet van haar betalingsverplichting jegens [eiser 2]. [gedaagde 3] heeft nagelaten aan haar verweer een rechtsgevolg te verbinden. Aan de betalingsverplichting van [gedaagde 3] kan eerst een einde komen, indien de managementovereenkomst wordt ontbonden. Dat is niet gebeurd en evenmin in rechte gevorderd.
6.27.3. Voor zover [gedaagde 3] heeft aangevoerd dat [eiser 2] tweemaal aanspraak heeft gemaakt op de managementvergoeding (in factuur 12/010 en in factuur 18/010), kan haar verweer evenmin slagen. Factuur 12/010 betreft de managementfee over de maanden februari tot en met april 2010 tot een bedrag van € 8.925,00 en factuur 18/010 heeft betrekking op de managementfee over de maanden februari tot en met mei 2010 tot een bedrag van € 10.412,50. Alleen factuur 18/010 is in de onderhavige procedure gevorderd, zodat van overlap geen sprake is.
6.27.4. Ten slotte heeft [gedaagde 3] in dit kader aangevoerd dat in het nieuwe systeem, waaraan - hoewel daarover nog geen volledige overeenstemming bestond - met ingang van de maand februari 2010 al wel uitvoering is gegeven (zie hiervoor onder 2.13 en 6.13), geen plaats meer was voor facturatie van managementfee en onkosten. Dat was volgens [gedaagde 3] ook niet mogelijk, omdat door de holdings in inkomen werd voorzien door de verkoopcommissie en de volledige opbrengsten van [gedaagde 3] in de vorm van die verkoopcommissie werden besteed (80% aan [eiser 2] of [gedaagde ] en 20% aan [gedaagde 2] Holding). De rechtbank behoeft op dit punt nadere informatie van partijen. Zij worden verzocht bij conclusie een nadere toelichting te geven over de vraag of - in afwijking van de managementovereenkomst - is overeengekomen dat met ingang van februari 2010 geen managementfee en onkosten meer verschuldigd zouden zijn door [gedaagde 3] In ieder geval (maar niet uitsluitend) dienen partijen zich daarbij uit te laten over de vraag of (de holdings van) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] sinds februari 2010 nog managementfee en/of onkosten hebben gedeclareerd aan en ontvangen van [gedaagde 3]
6.28. € 5.950,00 ter zake van congreskosten en € 748,34 ter zake van reiskosten
6.28.1. Op grond van de managementovereenkomst tussen [gedaagde 3] en [eiser 2] heeft [eiser 2] aanspraak op vergoeding van gemaakte onkosten. Die aanspraak is in artikel 2 lid 2 van de managementovereenkomst als volgt geformuleerd: “Partij 1 (rechtbank: [gedaagde 3]) zal verder maandelijks de door Partij 2 (rechtbank: [eiser 2]) in het belang van Partij 1 gemaakte onkosten vergoeden op basis van de door Partij 2 ingediende en gespecificeerde declaraties en bescheiden.”. [gedaagde 3] heeft de door [eiser 2] bij facturen van 25 mei 2010 (nummers 11/010 en 13/010) gedeclareerde onkosten van € 5.950,00 en € 748,34 onbetaald gelaten. In factuur 11/010 is de volgende omschrijving vermeld: “Congreskosten Fort Lauderdale Cleveland Clinic. Product presentatie [gedaagde 4] op congres. 21st Annual International Colorectal Disease Symposium, Feb 11-13, 2010 Hotel Kosten Vliegticket Standkosten Overige kosten”. Factuur 13/010 heeft betrekking op reiskosten naar het Medisch Centrum Leeuwarden, het Deventer Ziekenhuis, het Maxima Medisch Centrum Eindhoven, Alysis Arnhem, het Amphia Ziekenhuis Breda en het Jeroen Bosch Ziekenhuis Den Bosch. In de factuur is het aantal bezoeken, het aantal kilometers per bezoek en de prijs per kilometer vermeld.
6.28.2. Voor zover [gedaagde 3] ook in dit kader een beroep op wanprestatie heeft gedaan, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 6.27.2 is overwogen.
6.28.3. [gedaagde 3] heeft in dit kader voorts aangevoerd dat de door [eiser 2] gedeclareerde kosten niet in het belang van [gedaagde 3] zijn gemaakt. Volgens [gedaagde 3] was [eiser 1] ten tijde van het congres al bezig met concurrerende werkzaamheden en moet het ervoor worden gehouden dat het congres louter is aangewend ten gunste van zijn nieuwe bedrijf. Verder heeft [eiser 1] geen verslag van de reis gedaan, heeft hij geen toestemming voor de reis gevraagd en/of gekregen en heeft hij de reis samen met zijn partner gemaakt, aldus [gedaagde 3]
6.28.4. De rechtbank behoeft, gelet op de betwisting daarvan door [gedaagde 3], een nadere toelichting en onderbouwing van [eiser 2] over de vraag of de congres- en reiskosten in het belang van [gedaagde 3] zijn gemaakt. Niet uit te sluiten is immers dat de kosten, gelet op de naderende beëindiging van de samenwerking tussen partijen, zijn gemaakt in het kader van door [eiser 1] verrichte voorbereidingen op die naderende beëindiging. Zoals hiervoor onder 6.18 is overwogen zijn dergelijke voorbereidende werkzaamheden niet zonder meer onrechtmatig, maar de kosten daarvan kunnen dan uiteraard niet ten laste van [gedaagde 3] worden gebracht.
6.28.5. Voor zover [gedaagde 3] nog heeft aangevoerd dat de facturen niet voldoen aan de in de managementovereenkomst gestelde eisen van specificatie en onderbouwing, slaagt haar verweer niet. De facturen zijn voldoende deugdelijk gespecificeerd. Niet gesteld en evenmin gebleken is dat op grond van de managementovereenkomst een nadere onderbouwing vereist en gebruikelijk was.
6.28.6. Voor wat betreft het door [gedaagde 3] gevoerde verweer dat er in het per februari 2010 geldende systeem geen plaats meer was voor declaratie van onkosten, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 6.27.4 is overwogen.
6.29. € 22.857,52 ter zake van de factuur van 25 mei 2010
6.29.1. Op 18 maart 2010 is door [eiser 2] rechtstreeks een factuur gezonden aan het Deventer Ziekenhuis (nummer 05/010). Zoals door [eiser 2] onweersproken is gesteld en zoals ook blijkt uit de door [gedaagden] ter gelegenheid van het pleidooi in het incident ex artikel 843a Rv overgelegde stukken, zijn partijen medio mei 2010 overeengekomen dat door [eiser 2] een creditfactuur zou worden verzonden aan het Deventer Ziekenhuis, waarna het Deventer Ziekenhuis opnieuw zou worden gefactureerd door [gedaagde 3] [eiser 2] heeft vervolgens - conform het hiervoor onder 2.13 en 6.13 vermelde systeem - bij factuur van 25 mei 2010 (nummer 10/010) een bedrag van € 22.857,52 ter zake van “verkoopcommissie (80%) Deventer Ziekenhuis” aan [gedaagde 3] in rekening gebracht. [eiser 2] heeft aangevoerd dat [gedaagde 3] in gebreke blijft met betaling van voornoemd bedrag.
6.29.2. [gedaagde 3] heeft erkend dat partijen de door [eiser 2] omschreven oplossing hebben bereikt en zij heeft niet weersproken dat het factuurbedrag nog moet worden betaald aan [eiser 2]. Voornoemd bedrag van € 22.857,52 is bij eindvonnis dan ook toewijsbaar, te vermeerderen met de vertragingsrente.
6.30. € 904,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten
6.30.1. [eiser 2] heeft gesteld dat zij genoodzaakt was haar vorderingen uit handen te geven aan haar advocaat, die buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. In dat kader maakt zij aanspraak op een bedrag van € 904,00.
6.30.2. De rechtbank ziet aanleiding iedere beslissing op dit punt aan te houden tot een later stadium van de procedure.
6.31. Ten aanzien van de overige gedaagden
6.31.1. [eiser 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 3], [gedaagde 6], [gedaagde ], [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de hiervoor onder 6.27, 6.28, 6.29 en 6.30 besproken bedragen in het geval [gedaagde 3] niet betaalt of niet in staat of bereid is om te betalen. Immers, door activiteiten weg te sluizen naar [gedaagde 4] is bewust door haar (in)direct bestuurders de situatie van wanbetaling geschapen, waarvan [gedaagde 4] profiteert, aldus [eiser 2].
6.31.2. De rechtbank ziet aanleiding iedere beslissing op dit punt aan te houden tot een later stadium van de procedure. Alvorens in dit kader tot een beoordeling kan worden gekomen, zal [eiser 2] dan nader moeten aanduiden en preciseren op welke juridische grondslag iedere gedaagde afzonderlijk aansprakelijk is ten aanzien van de hiervoor besproken vorderingen.
B. De vordering van [eiser 2] tot overname door [gedaagde ] en [gedaagde 6] van haar aandelen in [gedaagde 3]
6.32. [eiser 2] vordert op grond van artikel 2:343 BW overname van haar aandelen in [gedaagde 3] door [gedaagde ] en [gedaagde 6]. Ingevolge artikel 2:343 lid 1 BW kan de aandeelhouder die door gedragingen van een of meer medeaandeelhouders zodanig in zijn rechten of belangen wordt geschaad dat het voortduren van zijn aandeelhouderschap in redelijkheid niet meer van hem kan worden gevergd, van die medeaandeelhouders in rechte vorderen dat zijn aandelen worden overgenomen. Volgens [eiser 2] bedraagt de waarde van haar aandelen in ieder geval € 7.200,00 (de prijs bij oprichting van [gedaagde 3]), te vermeerderen met goodwill en de intrinsieke waarde van [gedaagde 3] die door [gedaagde 4] is overgenomen.
6.33. [gedaagde ] en [gedaagde 6] hebben weersproken dat aan de vereisten van artikel 2:343 BW is voldaan. Tevens hebben zij aangevoerd dat de waarde van de aandelen van [eiser 2] vermoedelijk nihil zal zijn. Daartoe hebben zij gesteld dat in [gedaagde 3] geen activiteiten meer worden verricht en dat het boekjaar 2010 met verlies is afgesloten.
6.34. Nu [eiser 2] is ontslagen als bestuurder van [gedaagde 3] en de relatie tussen [eiser 2] (Holding) enerzijds en [gedaagde 1] ([gedaagde ]) en [gedaagde 6] (Holding) anderzijds ernstig is verstoord, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het hiervoor weergegeven criterium van artikel 2:343 BW. Van enige samenwerking tussen de aandeelhouders is geen sprake meer, er worden geen activiteiten meer ontplooid in [gedaagde 3] en ontbinding en vereffening vindt niet plaats, juist vanwege het verschil van inzicht tussen de aandeelhouders. In die situatie moet de vordering van [eiser 2] in beginsel toewijsbaar worden geacht.
6.35. Artikel 3:339 lid 1 BW bepaalt dat, indien de vordering wordt toegewezen, de rechter een of drie deskundigen benoemt die over de prijs van de aandelen schriftelijk bericht moeten uitbrengen. De deskundigen vangen hun werkzaamheden volgens dat artikel pas aan, nadat het vonnis onherroepelijk is geworden. De rechtbank ziet aanleiding de beslissing ten aanzien van deze vordering aan te houden tot duidelijk is welke rechten en verplichtingen als gevolg van de uitkomst van deze procedure aan [gedaagde 3] toekomen, respectievelijk op haar rusten. Voorstelbaar is dat dezelfde registeraccountant als bedoeld in 6.19 en 6.20 ook met deze taak wordt belast.
C. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] aansprakelijk zijn uit hoofde van onrechtmatige daad en/of wanprestatie jegens [eiser 1] voor de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
D. De vordering van [eiser 1] tot veroordeling van [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 5.287,00 per maand
6.36. Aan zijn vorderingen op dit punt heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat het vermogen van de v.o.f. nog niet is vereffend, zodat ieder der vennoten op grond van artikel 3:169 BW nog gerechtigd is tot (een deel van) het vermogen van de v.o.f. Daarin moet worden begrepen de software van de [gedaagde 4]-simulator en het woordmerk [gedaagde 4]. Het gebruik van de software en het woordmerk door [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] is niet verenigbaar met het recht van [eiser 1] op gebruik daarvan, althans onrechtmatig. [gedaagden] houden zich bovendien niet aan de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken. Zij baten de vermogensbestanddelen ter zake van de software en het woordmerk uit zonder toestemming van [eiser 1]. [eiser 1] is nooit akkoord gegaan met het gebruik van deze vermogensbestanddelen door [gedaagde 4], welke vennootschap geheel door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt beheerst. [eiser 1] is door het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] doelbewust in zijn bedrijfsuitvoering geschaad. De oprichting van [gedaagde 3] is volgens [eiser 1] een vooropgezet plan geweest, om hem eruit te kunnen werken. [eiser 1] heeft op grond van de gemaakte afspraken aanspraak op een schadevergoeding ter zake van gederfde winst. Aan hem zijn vier regio’s ter beschikking gesteld, waar hij de [gedaagde 4]-simulator had kunnen verkopen. De internationale [gedaagde 2]t was bovendien geheel vrij. Daarnaast kan [eiser 1] aanspraak maken op een vergoeding voor het gebruik van de software en het woordmerk vanaf 1 maart 2010, tot [eiser 1] daartoe niet langer gerechtigd is. Gezien de behaalde omzet met de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator en aanverwante inkomsten (bijvoorbeeld licenties) vóór 2010, zal er vanaf 2010 met de verkoop van de [gedaagde 4]-simulator en aanverwante inkomsten minimaal een omzet zijn behaald van € 200.000,00 per jaar. Per maand is dat € 16.666,57. De maandelijkse kosten zullen ongeveer € 3.450,00 bedragen. Dan resteert een bedrag van € 13.216,67 per maand. Gezien het aandeel van [eiser 1] in de v.o.f. moet een gebruikersvergoeding van € 5.287,00 per maand alleszins redelijk worden geacht, aldus [eiser 1].
6.37. [gedaagden] hebben, zoals eerder in dit vonnis is gebleken, weersproken dat de software van de [gedaagde 4]-simulator en het woordmerk [gedaagde 4] deel uitmaken of hebben gemaakt van het vermogen van de v.o.f. Ook hebben zij, zoals eveneens eerder is gebleken, weersproken dat op of omstreeks 1 maart 2010 afspraken zijn gemaakt tussen partijen. Volgens [gedaagden] was het [eiser 1] die een dubbele agenda had met de ontwikkeling van de LAP-X en is [gedaagde 3] opgericht voordat de problemen een aanvang namen. Voor vergoeding van gederfde winst en/of voor een gebruiksvergoeding ontbreekt elke grondslag. Bovendien is met de merknaam [gedaagde 4] in [gedaagde 3] een verlies gerealiseerd en geen winst, aldus [gedaagden] De door [eiser 1] opgevoerde berekening wordt betwist.
6.38. De rechtbank stelt in dit kader voorop dat, zoals hiervoor onder 6.5/6.6 en 6.9 is overwogen, de software van de [gedaagde 4]-simulator (althans het recht gebruik te maken van in elk geval (de updates van) de executable files) en het woordmerk [gedaagde 4] zijn te kwalificeren als vermogensrechten van de v.o.f. Eveneens moet hetgeen hiervoor onder 6.18 ter zake van de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken als uitgangspunt worden genomen.
6.39. Uit hetgeen hiervoor onder 6.19 is overwogen leidt de rechtbank af dat bij de vereffening van de v.o.f. de waarde van de voornoemde vermogensrechten in het economisch verkeer moet worden getaxeerd per de datum waarop de v.o.f. is ontbonden (1 december 2009). Voor de periode na ontbinding van de v.o.f. moet in redelijkheid worden uitgegaan van de per 1 maart 2010 gemaakte afspraken (zie hiervoor onder 6.18).
6.40. In de hiervoor onder 2.14 geciteerde notulen is weergegeven dat [eiser 1] het huidige softwarepakket (per 12 maart 2010), zonder nieuwe updates, vrij kan gebruiken zonder afdrachtverplichting aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. Niet in geschil is dat daaraan geen uitvoering is gegeven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank - in het licht van hetgeen hiervoor onder 6.18 is overwogen - te kwalificeren als wanprestatie, in welk kader [eiser 1] een schadevergoeding toekomt. Ter zake van de hoogte van de schadevergoeding zal in de eerste plaats de waarde van het softwarepakket per 12 maart 2010 moeten worden bepaald door een deskundige. Vervolgens dient daaraan - aan de hand van de overige in de notulen genoemde punten - een vergoeding te worden gekoppeld en dient te worden bepaald over welke periode deze vergoeding verschuldigd is. Daarbij zal tevens acht dienen te worden geslagen op hetgeen in de notulen is vermeld ter zake van het verval van de afspraken over de [gedaagde 2]tgebieden per februari 2011. Op dat punt is nadere informatie nodig. Voor wat betreft de thans door [eiser 1] gevorderde vergoedingen merkt de rechtbank nog op dat zowel de gevorderde schadevergoeding als de gevorderde gebruikersvergoeding gebaseerd lijkt te zijn op gederfde winst en in zoverre overlappen. De berekening van de gevorderde gebruikersvergoeding is bovendien weersproken door [gedaagden], zodat daarvan in rechte niet kan worden uitgegaan. De rechtbank zal partijen eerst in de gelegenheid stellen zich zoveel mogelijk eensgezind uit te laten over de persoon van de deskundige die de waarde van het softwarepakket per 12 maart 2010 zal dienen vast te stellen. In een later stadium van de procedure zal ter zake van de aan die waarde te koppelen vergoeding nog nadere informatie door partijen (aan de deskundige) moeten worden verstrekt.
6.41. Ter zake van het woordmerk [gedaagde 4] is in de notulen vermeld dat geen van de partijen, zowel nationaal als internationaal, gebruik zal kunnen maken van de merknaam [gedaagde 4]. In de e-mails van 2 maart 2010 is daarover nader door partijen gediscussieerd, waarvan de uitkomst (opnieuw) was dat het woordmerk zal worden bevroren/opgegeven. Niet in geschil is dat [gedaagden], nadat de verhouding tussen partijen is geëscaleerd, gebruik zijn blijven maken van het woordmerk [gedaagde 4]. In dat kader is van belang dat [gedaagde 1] het merk op 7 april 2010 op zijn naam heeft laten stellen. Die wijziging van de registratie bij het BHIM brengt mee dat [eiser 1] niet langer gerechtigd is tot het gebruik van het merk. De rechtbank ziet aanleiding iedere beslissing op dit punt aan te houden totdat over de vordering van [eiser 1] tot wijziging van de inschrijving bij het BHIM (zie hierna onder 6.42 e.v.) zal zijn beslist.
E. De vordering van [eiser 1] tot veroordeling van [gedaagde 1] het woordmerk [gedaagde 4] weer op naam van de v.o.f. te doen zetten
6.42. Aan zijn vordering op dit punt heeft [eiser 1] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] medio 2010 onrechtmatig zichzelf in plaats van de v.o.f. als rechthebbende van het gemeenschapsmerk [gedaagde 4] heeft laten registreren bij het BHIM. Deze onrechtmatige wijziging dient ongedaan te worden gemaakt, aldus [eiser 1].
6.43. [gedaagde 1] heeft weersproken dat sprake is geweest van een onrechtmatige wijziging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het woordmerk nooit ten name van de v.o.f., maar altijd door en ten name van hem in persoon geregistreerd is geweest. De toevoeging “trading as Delltatech” is als onjuist verwijderd. Pogingen van [eiser 1] om de registratie zodanig te wijzigen dat de v.o.f. als rechthebbende zou worden geregistreerd, zijn mislukt.
6.44. Sprake is van een gemeenschapsmerk als bedoeld in Verordening (EG) nr. 207/2009. [eiser 1] heeft weliswaar bezwaar gemaakt bij het BHIM tegen de wijziging van de inschrijving, maar hij heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht de wijziging aan te vechten, zoals geregeld in de Verordening. [eiser 1] wordt verzocht de juridische grondslag van zijn thans ingestelde vordering te onderbouwen met inachtneming van het Europees Merkenrecht, waarbij hij zich tevens dient uit te laten over de bevoegdheid van de Rechtbank Rotterdam. Zijn enkele stelling dat het woordmerk “terug moet” naar de v.o.f. en dat daarvoor een juridische procedure nodig is, is onvoldoende om als grondslag van de vordering te kunnen dienen en voor de rechtbank om ambtshalve haar bevoegdheid te beoordelen.
F. De voorwaardelijke vordering van [eiser 2] als hiervoor onder 3 sub f) weergegeven
6.45. [eiser 2] heeft gesteld dat, voor zover zij zal worden veroordeeld om de in reconventie gevorderde bedragen te betalen aan [gedaagde 3], [gedaagde 3] deze bedragen conform het per februari 2010 geldende systeem dient terug te betalen aan [eiser 2].
6.46. Nu de beoordeling van deze vordering afhankelijk is van de uitkomst van de procedure in reconventie, zal iedere beslissing op dit punt worden aangehouden.
A. De vordering van [gedaagde 3] tot veroordeling van [eiser 2] tot betaling van een totaal bedrag van € 34.158,00
6.47. De vordering zoals hiervoor onder 4 sub a) weergegeven bestaat uit drie onderdelen, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
6.48. € 17.485,00 ter zake van managementvergoeding en niet afgedragen omzet
6.48.1. [gedaagde 3] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte een bedrag van € 17.485,00 aan [eiser 2] heeft betaald en vordert terugbetaling daarvan. Volgens [gedaagde 3] heeft [eiser 2] geen recht op de in voornoemd bedrag begrepen managementvergoeding over de maand januari 2010, omdat [eiser 2] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de managementovereenkomst. In het bedrag is tevens niet aan [gedaagde 3] afgedragen omzet begrepen, bestaande uit verkoopcommissies van het Twee Steden Ziekenhuis (€ 660,00), van het Jeroen Bosch Ziekenhuis (€ 7.900,00) en van het Amphia Ziekenhuis (€ 5.947,00). Het betreft orders van [gedaagde 3], die [eiser 2] zich heeft toegeëigend, aldus [gedaagde 3]
6.48.2. [eiser 2] heeft weersproken het in geding zijnde bedrag aan [gedaagde 3] verschuldigd te zijn. Zij stelt recht te hebben op de managementvergoeding. Ten aanzien van de overige bedragen heeft [eiser 2] aangevoerd dat de door haar verzonden facturen conform afspraak in rekening zijn gebracht bij [gedaagde 3] De facturen hebben betrekking op de periode dat [eiser 2] nog bestuurder was van [gedaagde 3], aldus [eiser 2]. Subsidiair heeft [eiser 2] aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde 3] aanspraak zou kunnen maken op terugbetaling van managementfee en op vermeende niet afgedragen omzet/verkoopopbrengsten.
6.48.3. Ten aanzien van de in het gevorderde bedrag opgenomen managementfee verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 6.27.2 is overwogen. Ook in dit kader heeft te gelden dat [gedaagde 3] niet kan worden ontheven van haar betalingsverplichting ter zake van de managementfee op grond van de enkele stelling dat sprake is van wanprestatie.
6.48.4. Waar het de overige bedragen betreft overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat [eiser 2] ook op grond van het per februari 2010 geldende systeem aanspraak heeft op verkoopcommissie van - in ieder geval - 80% van de door [eiser 2] ten behoeve van [gedaagde 3] gegenereerde omzet. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk in hoeverre sprake zou zijn van niet afgedragen omzet. [gedaagde 3] dient hierover, met inachtneming van voornoemd uitgangspunt ter zake van het per februari 2010 geldende systeem, nadere duidelijkheid te verschaffen. Indien de gevorderde bedragen betrekking hebben op 100% van de omzet en aan [eiser 2] 80% dient toe te komen, wordt [gedaagde 3] verzocht haar vordering dienovereenkomstig cijfermatig aan te passen. In dat geval is tevens nadere informatie nodig - van beide partijen, dus door [eiser 2] (eventueel) bij antwoordconclusie - over hetgeen tussen partijen is besproken ter zake van de resterende 20% (zie hiervoor onder 6.13).
6.49. € 12.673,00 ter zake van de Nihon Binary-factuur
6.49.1. [gedaagde 3] heeft in dit kader aangevoerd dat [eiser 2] ten onrechte direct aan de klant van [gedaagde 3] heeft gefactureerd, waarmee hij omzet van de B.V. heeft omgeleid naar zijn persoonlijke holding.
6.49.2. Ook in dit kader heeft [eiser 2] aangevoerd dat [gedaagde 3] geen belang heeft bij haar vordering, omdat op grond van het per februari 2010 geldende systeem het gefactureerde bedrag als verkoopcommissie toekomt aan [eiser 2] en [gedaagde 3] feitelijk dus geen schade ondervindt.
6.49.3. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 6.48.4 is overwogen. Ook in dit kader heeft in rechte te gelden dat, indien sprake is van door [eiser 2] ten behoeve van [gedaagde 3] gegenereerde omzet, [eiser 2] op grond van het per februari 2010 geldende systeem aanspraak heeft op een verkoopcommissie van - in ieder geval - 80% van de omzet. [gedaagde 3] zal ook op dit punt nader dienen toe te lichten in hoeverre sprake is van niet afgedragen omzet en haar vordering eventueel cijfermatig dienen aan te passen.
6.50. € 4.000,00 ter zake van kosten voor het opstellen van de jaarrekeningen en de voorlopige liquidatieafrekening
6.50.1. [gedaagde 3] heeft gesteld dat zij voor het doen opstellen van de jaarrekeningen over 2009 en 2010 en voor het maken van de uiteindelijke (voorlopige) verdeling een bedrag van € 10.000,00 aan kosten heeft gemaakt. Van dat bedrag dient [eiser 2], conform haar aandeel in [gedaagde 3], 40% te betalen, aldus [gedaagde 3]
6.50.2. [gedaagde 3] heeft haar eis met het bedrag van € 4.000,00 vermeerderd in haar voorafgaand aan de comparitie van partijen aan de rechtbank toegezonden brief van 14 juni 2012. Ingevolge artikel 130 lid 1 Rv kan een vordering uitsluitend worden gewijzigd of vermeerderd bij conclusie of akte ter rolle. Nu dat hier niet het geval is, dient de rechtbank de gewijzigde vordering op dit punt verder buiten beschouwing te laten.
B. De vordering van [gedaagde 3] tot veroordeling van [eiser 2] tot betaling van een totaal bedrag van € 4.563,65 en USD 2.130.
6.51. [gedaagde 3] heeft haar vordering tot betaling door [eiser 2] van “alle overige niet door [eiser 2] aan [gedaagde 3] afgedragen omzet waarop [gedaagde 3] gerechtigd is” na eiswijziging gespecificeerd in de vorm van drie bedragen, die hierna afzonderlijk zullen worden besproken.
6.52. € 3.689,00 ter zake van de Elisabeth’s Stichting
6.52.1. Na daartoe bij incidenteel vonnis te zijn veroordeeld, heeft [eiser 2] (onder meer) factuur 06/010 in het geding gebracht. Die factuur is gericht aan de Elisabeth’s Stichting, is gedateerd 23 maart 2010, betreft “Factuur [gedaagde 4] Laparoscopie hardware” en bedraagt € 3.689,00. Op de factuur is door [eiser 1] de toevoeging “Niet geleverd en ook niet betaald!” vermeld. [gedaagde 3] heeft aangevoerd dat [eiser 2] voor deze order een LAP-X heeft geleverd. Zij heeft een bankafschrift in het geding gebracht, waaruit blijkt dat op 19 april 2010 een bedrag van € 3.689,00 is betaald aan [eiser 2] door de Elisabeth’s Stichting, onder vermelding van factuurnummer 06/010.
6.52.2. [eiser 2] heeft ter zake van factuur 06/010 aanvankelijk aangevoerd dat de Elisabeth’s Stichting de factuur nimmer heeft betaald aan [eiser 2], zodat [gedaagde 3] feitelijk geen schade heeft en van niet afgedragen omzet geen sprake is. Later heeft [eiser 2] aangevoerd dat het factuurbedrag is terugbetaald aan het ziekenhuis, welk standpunt is onderbouwd met een e-mail van [C] van 15 juni 2010, waarin onder meer is vermeld: “De maatschap heeft het geld terug ontvangen. (…) Je kunt een afspraak maken met [D] voor het ophalen van de Epona.”.
6.52.3. De rechtbank gaat er, gelet op het voorgaande, vanuit dat factuur 06/010 betrekking heeft op de LAP-X die aan het Rijnstate Ziekenhuis te Arnhem is geleverd (zie hiervoor onder 2.22). De factuur van [eiser 2] is weliswaar geadresseerd aan de Elisabeth’s Stichting, maar de offerte is verzonden aan “Alysis - Rijnstate” en over de offerte, de factuur en de plaatsing van de simulator is gecorrespondeerd door voornoemde [D] en [C] van Alysis. De adresgegevens van enerzijds Alysis - Rijnstate en anderzijds de Elisabeth’s Stichting zijn bovendien gelijk.
6.52.4. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of de door [eiser 2] geleverde LAP-X ook daadwerkelijk door [eiser 2] is teruggenomen en of vervolgens alsnog een [gedaagde 4]-simulator door [gedaagde 3] is geleverd aan Alysis/Rijnstate/Elisabeth’s Stichting. Partijen wordt verzocht zich hierover nader uit te laten. De rechtbank merkt in dit kader op dat, hoewel eerder in dit vonnis is geoordeeld dat het verrichten van voorbereidende werkzaamheden niet zonder meer onrechtmatig hoeft te zijn (zie hiervoor onder 6.18), het leveren van een LAP-X in plaats van een [gedaagde 4]-simulator dat wel is. In de offerte en de factuur is verschillende keren het woord “[gedaagde 4]” genoemd en uit de door [gedaagde 3] in het geding gebrachte e-mail van [D] van 18 mei 2010 blijkt dat bij de klant ook daadwerkelijk verwarring is ontstaan. Het ziekenhuis ging er vanuit een [gedaagde 4]-simulator geleverd te hebben gekregen, maar na nader onderzoek naar aanleiding van de brief van [gedaagde 3] van 14 mei 2010 (zie hiervoor onder 2.23) bleek het te gaan om een LAP-X. Afhankelijk van de nader door partijen te stellen omstandigheden van het geval zou in dit geval dan ook sprake kunnen zijn van omzet waartoe [gedaagde 3] gerechtigd is.
6.53. € 874,65 ter zake van het Rijnstate Ziekenhuis
6.53.1. Factuur 07/010 betreft een factuur van [eiser 2] aan het Alysis - Rijnstate Leerhuis, is gedateerd 23 maart 2010, betreft “vervangen en installeren nieuwe videokaarten” en bedraagt € 874,65. Volgens [gedaagde 3] heeft [eiser 2] daarmee “buiten Delltatech om” gefactureerd.
6.53.2. [eiser 2] heeft aangevoerd dat de factuur niet ziet op de werkzaamheden die [gedaagde 3] dan wel de [gedaagde 4]-simulator betreffen. [gedaagde 3] lijdt dan ook geen schade, aldus [eiser 2].
6.53.3. In het door [eiser 2] overgelegde e-mailbericht van [C] van 15 juni 2010 (zie hiervoor onder 6.52.2) is voorts onder meer het volgende vermeld: “Vwb de grafische kaarten: momenteel zijn we aan het onderzoeken of we die kaarten idd nodig hadden en of het de juiste zijn. Sowieso gaf je aan dat je er 2 ipv 3 had geleverd, toch? Als het klopt ga ik mij er voor inzetten dat je dat geld alsnog gestort krijgt.”. Het is de rechtbank niet duidelijk in hoeverre de levering van de videokaarten samenhangt met de levering van de LAP-X door [eiser 2]. Partijen wordt verzocht daarover nadere informatie te verstrekken. Indien de videokaarten dezelfde order betreffen als de levering van de LAP-X, heeft hetzelfde te gelden als hiervoor onder 6.52.4 is overwogen.
6.54. USD 2.130 ter zake van het MOSI Museum
6.54.1. Ter zake van factuur 16/010, die is gedateerd 12 juli 2010, maakt [gedaagde 3] aanspraak op betaling door [eiser 2] van een bedrag van USD 2.130, welk bedrag volgens [gedaagde 3] buiten [gedaagde 3] om is gefactureerd door [eiser 2].
6.54.2. [eiser 2] heeft weersproken dat de factuur betaald is aan [eiser 2]. [gedaagde 3] heeft geen schade en de vordering dient op dit punt te worden afgewezen, aldus [eiser 2].
6.54.3. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is namens [eiser 2] aangevoerd dat factuur 16/010 ziet op levering van een gratis “replacement part”, die viel onder de garantie. In de factuur zouden dan ook uitsluitend de kosten voor shipping (USD 30) zijn gefactureerd. De factuur zou volgens [eiser 2] door de contactpersoon in de Verenigde Staten - buiten [eiser 2] om - zijn aangepast tot een bedrag van USD 2.130. De rechtbank behoeft in dit kader nadere informatie van [eiser 2] over de vraag waar de factuur betrekking op heeft. Gaat het om de levering van een [gedaagde 4]-simulator? [eiser 2] dient voorts nader te onderbouwen - bijvoorbeeld aan de hand van een verklaring van de genoemde contactpersoon - dat het in de factuur genoemde bedrag van USD 2.130 niet door de klant aan haar is betaald.
C. De vordering van [gedaagde ] en/of [gedaagde 1] en [gedaagde 6] en/of [gedaagde 2] tot veroordeling van [eisers] tot betaling van het liquidatiesaldo van € 14.223,35 van zowel de v.o.f. als [gedaagde 3]
6.55. Ter onderbouwing van de vordering op dit punt is aangevoerd dat, in het kader van de voorgestelde ontbinding van [gedaagde 3], ter vergadering van 25 augustus 2011 door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een door accountantsbureau Countus opgestelde slotafrekening is gepresenteerd, waarbij is uitgegaan van zowel vereffening van de v.o.f. als van liquidatie van de B.V. De eindafrekening is opgemaakt onder voorbehoud van de door [gedaagden] in de onderhavige procedure ingestelde vorderingen. Onder dat voorbehoud komt de eindafrekening erop neer dat [eiser 2] in ieder geval nog € 14.223,35 verschuldigd is aan [gedaagde ] (€ 10.384,45) respectievelijk aan [gedaagde 2] Holding (€ 3.838,89). In de eindafrekening is tevens een opeisbare lening aan [eiser 2] van € 5.000,00 verwerkt, evenals de aflossing door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van het bankkrediet van de v.o.f. dat door [gedaagde 3] was overgenomen.
6.56. [eisers] hebben de juistheid van de voorlopige eindafrekening weersproken.
Zij hebben aangevoerd dat de eindafrekening onvoldoende onderbouwd is en dat de stakingsbalans incompleet is. Ook hebben zij aangevoerd niet betrokken te zijn geweest bij de samenstelling ervan. Voor wat betreft de aanzuivering van het negatieve banksaldo van de v.o.f. ontbreekt een controlemogelijkheid. Denkbeeldig is volgens [eisers] dat het saldo is aangevuld met vermogen van de v.o.f. en/of [gedaagde 3] De lening van [gedaagde 3] aan [eiser 2] van € 5.000,00 is niet opeisbaar, aldus [eisers]
6.57. Zoals ook hiervoor onder 6.19 is overwogen, kan de rechtbank - gelet op de betwisting daarvan door [eisers] - in rechte niet uitgaan van de in opdracht van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgestelde voorlopige slotafrekening. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor onder 6.19 en 6.20 is overwogen ter zake van de door een onafhankelijke registeraccountant op te stellen eindafrekening van zowel de v.o.f. als van [gedaagde 3]
6.58. Bij het opstellen van de eindafrekening door de registeraccountant zal de aflossing van het negatieve banksaldo van de v.o.f. dienen te worden meegenomen. De rechtbank heeft daarover thans onvoldoende informatie om enig oordeel te kunnen geven en acht het, gelet op het door de registeraccountant te verrichten onderzoek, niet opportuun in deze procedure nadere informatie te vergaren op dit punt.
6.59. Wel kan de rechtbank reeds nu oordelen dat de gestelde lening van € 5.000,00 in de eindafrekening dient te worden meegenomen. Op het door [gedaagden] overgelegde rekeningafschrift van [gedaagde 3] is bij de betreffende betaling van [gedaagde 3] aan [eiser 2] van € 5.000,00 op 2 maart 2010 vermeld dat de lening wordt terugbetaald “na betaling Japan”. [gedaagden] hebben niet (voldoende gemotiveerd) weersproken gesteld dat daarmee bedoeld is betaling ter zake van de Nihon Binary factuur (zie hiervoor onder 6.49) en dat betaling van die factuur aan [eiser 2] ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In dat licht bezien is de enkele stelling van [eiser 2], dat de lening niet opeisbaar is, onvoldoende.
D. De vordering van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tot veroordeling van [eisers] tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet
6.60. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben aan hun vordering op dit punt ten grondslag gelegd dat [eisers] de klantencontacten van [gedaagde 3] hebben beschadigd. Zij hebben onder valse voorwendselen getracht via Epona Medical B.V. de LAP-X te ver[gedaagde 2]ten als [gedaagde 4]-simulator en daarbij klanten van [gedaagde 3] afgeschrikt. De omzet van [gedaagde 3] en van [gedaagde 4] is daardoor lager dan zij had kunnen zijn, zodat sprake is van winstderving. De winstderving is tevens het gevolg van de hoge kosten die [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben moeten maken om de onrechtmatige acties van [eisers] het hoofd te bieden. Reeds op 15 april 2010 is een persbericht over de LAP-X verschenen (zie hiervoor onder 2.20), waaruit kan worden afgeleid dat [eisers] met de ontwikkeling daarvan al veel langer bezig waren dan zij thans doen geloven, aldus [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
6.61. [eiser 2] heeft daartegen aangevoerd dat hij, conform de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken, eerst eind maart/begin april 2010 (en niet eerder) is gestart met het opzetten van Epona Medical B.V. om zodoende, zoals overeengekomen, een nieuwe simulator te kunnen ontwikkelen. Door de handelwijze van [gedaagden] en door het ontslag van [eiser 2] als bestuurder van [gedaagde 3] dienden [eisers] hun belangen veilig te stellen. De LAP-X is volgens [eisers] niet te vergelijken met de [gedaagde 4]-simulator, nu deze op geheel andere software draait. Alleen de eerste (en enige) ruwe versie van de LAP-X, die medio mei 2010 is verkocht aan het Alysis Ziekenhuis, vertoont enigszins gelijkenissen met de [gedaagde 4]-simulator. Dat was echter in overeenstemming met de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken. De LAP-X is nadien her- en doorontwikkeld, aldus [eisers]
6.62. Zoals hiervoor onder 6.18 is overwogen, acht de rechtbank het voorstelbaar dat zowel [eiser 1] als [gedaagde 1] zich voorbereid hebben op het einde van hun samenwerking. In die zin is van belang dat het verrichten van voorbereidende werkzaamheden niet zonder meer onrechtmatig hoeft te zijn. Dat wordt echter anders, indien daarbij de belangen van de medeaandeelhouder(s) en/of van [gedaagde 3] zijn veronachtzaamd. Zoals hiervoor onder 6.52.4 is overwogen, gaat het leveren van een LAP-X in plaats van een [gedaagde 4]-simulator te ver en dient die gedraging als onrechtmatig te worden aangemerkt. De daardoor geleden schade dient te worden vergoed. In 6.52.4 heeft de rechtbank partijen om nadere informatie gevraagd over de vraag of de door [eiser 2] aan het Rijnstate Ziekenhuis geleverde LAP-X ook daadwerkelijk door [eiser 2] is teruggenomen en of vervolgens alsnog een [gedaagde 4]-simulator door [gedaagde 3] is geleverd. Daarbij is overwogen dat, afhankelijk van de nader door partijen te stellen omstandigheden van het geval, in dit geval sprake zou kunnen zijn van omzet waartoe [gedaagde 3] gerechtigd is. Het is de rechtbank niet duidelijk of [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zich op het standpunt stellen dat ter zake van de onderhavige gebeurtenis - naast mogelijke omzetschade - ook andere schade is geleden. Als dat het geval is, dienen zij ter zake een nadere onderbouwing te verschaffen.
6.63. Op 14 mei 2010 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de klanten van [gedaagde 3] aangeschreven (zie hiervoor onder 2.23). In die brief is onder meer vermeld: “De heer [eiser 1] probeert momenteel onder de naam van Epona Medical B.V. een product die identiek is aan de [gedaagde 4] simulator op de [gedaagde 2]t te brengen. Hiermee wordt inbreuk gemaakt op de patent- en auteursrechten behorende bij de [gedaagde 4] simulator en haar software. [gedaagde 3] onderneemt op dit moment juridische stappen hiertegen.”. Naar aanleiding van deze brief heeft het Alysis Rijnstate Ziekenhuis zich tot [gedaagde 3] gewend (zie hiervoor onder 6.52.4). Dat [eiser 2] ook aan andere klanten een LAP-X in plaats van een [gedaagde 4]-simulator heeft geleverd en/of dat, naast het Alysis Rijnstate Ziekenhuis, ook andere klanten van [gedaagde 3] zijn afgeschrikt en/of verward, is niet gemotiveerd gesteld door [gedaagde 3] en [gedaagde 4] en evenmin gebleken. Dat geldt temeer, daar Epona Software Productions B.V. bij faxbericht van 18 mei 2010 heeft toegezegd dat de LAP-X niet in de huidige vorm op de [gedaagde 2]t zou worden gebracht of aangeboden. Dat overigens schade zou zijn geleden, is dan ook onvoldoende gesteld. Dat geldt temeer, daar het [eiser 1] conform de op of omstreeks 1 maart 2010 afspraken vrijstond om - met inachtneming van die afspraken - verder te gaan met de ontwikkeling van een eigen simulator. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat onvoldoende gebleken is dat [eisers] al in een veel eerder stadium bezig waren met ontwikkeling van de LAP-X. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] onderbouwen hun stelling op dit punt met verwijzing naar het persbericht van 15 april 2010, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Niet in geschil is dat de eerste versie van de LAP-X teveel leek op de [gedaagde 4]-simulator, waarmee onaannemelijk is dat in de ontwikkeling daarvan veel tijd gestoken is. De stellingen van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] ter zake van gemaakte kosten om de acties van [eisers] het hoofd te bieden zijn onvoldoende onderbouwd.
6.64. [gedaagde 3] en [gedaagde 4] hebben verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Nu de rechtbank in de onderhavige procedure nader onderzoek zal doen naar de schadeomvang en er bij eindvonnis een schadevergoeding - indien toewijsbaar - kan worden begroot, is verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig.
E. De voorwaardelijke vordering van [gedaagden] tot veroordeling van [eiser 2] tot betaling van een goodwillvergoeding
6.65. [gedaagden] hebben aangevoerd dat het bestand van potentiële Amerikaanse en Japanse klanten door [eiser 1] is meegenomen. In het geval er een goodwillvergoeding over het klantenbestand moet worden bepaald, zal die waardering er volgens [gedaagden] op uitkomen dat [eiser 1] een bedrag aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigd is en niet andersom.
6.66. [eiser 2] heeft weersproken Amerikaanse of Japanse klanten van [gedaagde 3] te hebben meegenomen of benaderd. Zij heeft aangevoerd dat de internationale [gedaagde 2]t, conform de op of omstreeks 1 maart 2010 gemaakte afspraken, bovendien vrij was. Ook heeft [eiser 2] aangevoerd dat de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd is.
6.67. Nu nog onduidelijk is of de voorwaarde zal intreden, houdt de rechtbank iedere beslissing op dit punt aan.
F. De gevorderde veroordeling van [eiser 1] tot teruggave van de serverdrive
6.68. [gedaagden] hebben aangevoerd dat [eiser 1] op of omstreeks 9 maart 2010 de serverdrive van [gedaagde 3] heeft verwijderd van het kantoor van [gedaagde 3] Zij hebben teruggave van de serverdrive gevorderd.
6.69. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen, die is gehouden op 29 juni 2012, heeft [eiser 1] toegezegd de serverdrive binnen een week te zullen retourneren. [gedaagden] worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of daaraan uitvoering is gegeven en, als dat het geval is, hun vordering op dit punt in te trekken.
In conventie en in reconventie
6.70. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor een conclusie aan de zijde van [eisers] over de hiervoor onder 6.27.4, 6.28.4, 6.40, 6.44, 6.52.4, 6.53.3 en 6.54.3 bedoelde punten en voor een conclusie aan de zijde van [gedaagden] over de hiervoor onder 6.27.4, 6.40, 6.48.4, 6.49.3, 6.52.4, 6.53.3, 6.62 en 6.69 bedoelde punten.
6.71. Beide partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de conclusie van de wederpartij.
6.72. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6.73. De rechtbank geeft partijen in overweging om, gelet op de investering in tijd, geld en moeite die met de verdere procedure gemoeid zal zijn, bij elkaar te rade te gaan om te trachten een minnelijke oplossing van het geschil te bewerkstelligen met inachtneming van hetgeen in dit vonnis is overwogen. Indien alle partijen dat wensen en verzoeken, zal de rechtbank een schikkingscomparitie gelasten in de zin van artikel 87 Rv.
in conventie en in reconventie
7.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 maart 2013 voor het nemen van een conclusie aan de zijde van beide partijen:
- [eisers] over hetgeen hiervoor onder 6.27.4, 6.28.4, 6.40, 6.44, 6.52.4, 6.53.3 en 6.54.3 is vermeld;
- [gedaagden] over hetgeen hiervoor onder 6.27.4, 6.40, 6.48.4, 6.49.3, 6.52.4, 6.53.3, 6.62 en 6.69 is vermeld;
7.2. bepaalt dat beide partijen vervolgens zullen kunnen reageren op de conclusie van de wederpartij;
7.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
1977/1354