ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2125

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
419096 / HA RK 13-125
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 19 februari 2013 een verzoek tot wraking van de wrakingskamer afgewezen. Het verzoek was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die gedetineerd was in een justitiële jeugdinrichting. De wrakingskamer had eerder op 7 februari 2013 een strafzaak tegen de verzoeker behandeld. De raadsman had op 15 februari 2013 een tweede verzoek tot wraking ingediend, omdat hij onjuistheden en onvolledigheden in het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013 had gesignaleerd. Hij verzocht de wrakingskamer om de aantekeningen van de griffier van die zitting aan het dossier toe te voegen of daarvan kennis te nemen. De wrakingskamer weigerde dit verzoek, omdat zij beschikte over het proces-verbaal van de zitting en er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de wrakingskamer niet onpartijdig was en dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was. De beslissing van de wrakingskamer was dus terecht en het verzoek tot wraking werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 19 februari 2013
Zaaknummer: 419096
Rekestnummer: HA RK 13-125
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
thans gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting [naam],
verzoeker,
advocaat mr. R.F. Nelisse,
strekkende tot wraking van mr. M.F.L.M. van der Grinten, mr. P.H. Veling, mr. P. Vrolijk, voorzitter van en rechters in de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam (hierna: de wrakingskamer).
1. Het procesverloop en de processtukken
1.1.
Ter zitting van 7 februari 2013 is door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank (hierna: de meervoudige strafkamer) behandeld de strafzaak tegen verzoeker.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft (de raadsman van) verzoeker een verzoek tot wraking van de rechters van de meervoudige strafkamer gedaan.
Verzoeker, de meervoudige strafkamer en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek door de wrakingskamer zou worden behandeld en zijn voor de zitting op 18 februari 2013 uitgenodigd.
Op 15 februari 2013 heeft (de raadsman van) verzoeker een tweede (grond voor een) verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer ingediend.
Gelet op het tweede wrakingsverzoek is de behandeling van het eerste wrakingsverzoek aangehouden en zijn beide verzoeken gezamenlijk op de zitting van de wrakingskamer van 19 februari 2013 behandeld.
Ter zitting van de wrakingskamer van 19 februari 2013 zijn verschenen: de raadsman mr. R.F. Nelisse, de vader van de verzoeker, de voorzitter van de meervoudige strafkamer mr. C.N. Melkert en de officier van justitie mr. J. Boender.
De raadsman van verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer een verzoek tot wraking van de wrakingskamer gedaan, aan de hand van een pleitnota die hij heeft overgelegd
1.2.
Verzoeker, de wrakingskamer en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop de onderhavige wrakingskamer (hierna: de tweede wrakingskamer) het wrakingsverzoek zou behandelen, 19 februari 2013 om 15.00 uur, en voor die zitting opgeroepen.
Op die zitting van de tweede wrakingskamer zijn verschenen: de raadsman mr. R.F. Nelisse, de vader van de verzoeker, de voorzitter van de wrakingskamer mr. M.F.L.M. van der Grinten en de officier van justitie mr. J. Boender.
De tweede wrakingskamer heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde pleitnota van de raadsman van verzoeker alsmede de toelichtingen bij de twee wrakingsverzoeken van respectievelijk 7 en 15 februari 2013.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De raadsman van verzoeker heeft het uitgewerkte en door de voorzitter en de griffier van de meervoudige strafkamer ondertekende proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013 ontvangen op 15 februari 2013 en wegens door hem gesignaleerde onjuistheden en onvolledigheden in dat proces-verbaal bij schrijven van 18 februari 2013 aan die voorzitter verzocht om verbetering van dat proces-verbaal. De raadsman van verzoeker heeft voorts op 15 februari 2013 en ter zitting van 19 februari 2013 aan de wrakingskamer verzocht om de aantekeningen van de griffier van de meervoudige strafkamer betreffende de zitting van 7 februari 2013 te (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel van die aantekeningen kennis te nemen. De wrakingskamer heeft, zonder eerst de voorzitter van de meervoudige strafkamer om een reactie te vragen, afwijzend beslist op dat verzoek van (de raadsman van) verzoeker.
Gelet op de door de raadsman van verzoeker gesignaleerde onjuistheden en onvolledigheden in het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013, is voor verzoeker onbegrijpelijk waarom de wrakingskamer de kernbron waaruit kan blijken of inderdaad sprake is van die onjuistheden en onvolledigheden, namelijk de zittingsaantekeningen van de griffier, niet aan het dossier wil toevoegen en geen kennis wil nemen van deze kernbron. Het is een kleine moeite voor de wrakingskamer om deze aantekeningen op te vragen en onderzoek te doen naar de betreffende verklaringen van de raadsman en die van de meervoudige strafkamer in die zittingsaantekeningen.
Verzoeker leidt uit deze weigering van de wrakingskamer en het gemak waarmee deze is gedaan af dat bij de wrakingskamer een belangenafweging is gemaakt tussen het belang van verzoeker als verdachte in de strafzaak en dat van de voorzitter van de meervoudige strafkamer die zich ongemakkelijk zal voelen indien de zittingsaantekeningen alsnog aan het dossier worden toegevoegd of indien de wrakingskamer daarvan zou kennis nemen. Verzoeker vreest dat de wrakingskamer aan het belang van de voorzitter van de meervoudige strafkamer de doorslag is gegeven in plaats van aan het belang van verzoeker als verdachte in een strafzaak.
Ook daarom vreest verzoeker enige vooringenomenheid of enig gebrek aan onpartijdigheid, omdat de wrakingskamer niet eerst aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer een reactie op het verzoek heeft gevraagd.
Daarnaast wijst verzoeker op de omstandigheid dat de officier van justitie ter zitting van de wrakingskamer van 19 februari 2013 niet wilde bevestigen wat de raadsman op de zitting van 7 februari 2013 had gezegd met betrekking tot de nova.
Indien de wrakingskamer onder die omstandigheden uitgaat van het opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013, dan wordt aan verzoeker geen recht gedaan.
2.2
De voorzitter van en de rechters in de wrakingskamer hebben niet in de wraking berust.
De voorzitter heeft namens de gehele wrakingskamer de feitelijke grondslag van het verzoek tot wraking bestreden en heeft voorts te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De voorzitter heeft verklaard dat het wellicht verstandiger was geweest indien hij de voorzitter van de meervoudige strafkamer eerst om een reactie zou hebben gevraagd met betrekking tot de verzoeken betreffende de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 februari 2013, maar dat zou voor de beslissing van de wrakingskamer niet hebben uitgemaakt. De wrakingskamer had al op 18 februari 2013 beslist dat en waarom zij niet bereid was om de griffiersaantekeningen bij het dossier te voegen of daarvan kennis te nemen. Ter zitting van 19 februari 2013 is die beslissing herhaald. Die beslissing kan geen grond opleveren voor subjectieve noch objectieve (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. De omstandigheid dat een rechterlijke beslissing in de ogen van een procespartij onbegrijpelijk dan wel onjuist is levert op zichzelf geen grond voor wraking op.
Voorts verklaarde de voorzitter dat geen van de leden van de wrakingskamer een band heeft met een of meer van de leden van de meervoudige strafkamer en dat de door (de raadsman van) verzoeker gesuggereerde belangenafweging niet heeft plaatsgevonden.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich zwaarwegende aanwijzingen voordoen voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert of dat sprake is van enig gebrek aan onpartijdigheid, althans dat de bij deze procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de wrakingskamer - subjectief - vooringenomen of niet-onpartijdig was. Verzoeker heeft dat ook niet gesteld en bij het onderzoek ter terechtzitting is geen houvast voor zodanig oordeel gevonden.
3.3
3.3.1.
Te onderzoeken staat vervolgens de vraag of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de wrakingskamer jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat bij de wrakingskamer sprake is van enig gebrek aan onpartijdigheid, - objectief - gerechtvaardigd is.
3.3.2.
Voor de beantwoording daarvan stelt de tweede wrakingskamer de navolgende feiten - waarover verzoeker en de wrakingskamer het klaarblijkelijk eens zijn - vast.
De wrakingskamer had kennis genomen van de volgende stukken:
- het dossier in de strafzaak tegen verzoeker;
- het uitgewerkte en door de voorzitter en de griffier van de meervoudige kamer ondertekende proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013;
- de schriftelijke toelichtingen van de raadsman van verzoeker op de wrakingsverzoeken.
De raadsman van verzoeker heeft het uitgewerkte en door de voorzitter en de griffier van de meervoudige kamer ondertekende proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013 ontvangen op 15 februari 2013 en bij schrijven van 18 februari 2013 aan die voorzitter verzocht om verbetering van dat proces-verbaal.
De raadsman van verzoeker heeft op 15 februari 2013 en ter zitting van 19 februari 2013 aan de wrakingskamer verzocht om de aantekeningen van de griffier van de meervoudige kamer betreffende de zitting van 7 februari 2013 te (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel van die aantekeningen kennis te nemen. De wrakingskamer heeft afwijzend beslist op dat verzoek van (de raadsman van) verzoeker.
3.3.3.
Op zich zelf rechtvaardigt de weigering van de wrakingskamer om de aantekeningen van de griffier van de meervoudige strafkamer van de zitting van 7 februari 2013 aan het dossier toe te (doen) voegen of van die aantekeningen kennis te nemen die vrees niet. Voor de wrakingskamer bestond in beginsel geen noodzaak om van die aantekeningen kennis te nemen voor de beoordeling van de beide (gronden voor) wrakingsverzoeken, omdat de wrakingskamer beschikte over de in 3.3.2 genoemde stukken waaronder het uitgewerkt en ondertekend proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van 7 februari 2013 en omdat verzoeker door tussenkomst van zijn raadsman al op 18 februari 2013 een verzoek had gedaan aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer om het proces-verbaal te verbeteren en op dat verzoek nog niet is beslist. De wrakingskamer kon de beide (gronden voor de) wrakingsverzoeken van 7 februari en 15 februari 2013 op basis van de voorliggende stukken en hetgeen ter zitting van de wrakingskamer te berde zou worden gebracht onderzoeken en beoordelen.
Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheid aangevoerd op grond waarvan de wrakingskamer, hangende de beslissing op het verzoek tot verbetering van het proces-verbaal, kennis behoorde te nemen van de aantekeningen van de zitting van 7 februari 2013.
3.3.4.
Omdat het verzoek tot verbetering al aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer was gedaan, kan de door verzoeker gesuggereerde belangenafweging bij de wrakingskamer geen rol hebben gespeeld. Indien al juist zou zijn dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer zich ongemakkelijk zou voelen bij het verzoek tot verbetering van het proces-verbaal, dan was dat gevoel al ontstaan door het indienen van dat verzoek en kon een later oordeel van de wrakingskamer over kennisneming van de zittingsaantekeningen daarin geen verandering brengen. Daarom kan dat mogelijke ongemak van de voorzitter van de meervoudige strafkamer voor de wrakingskamer geen af te wegen belang hebben gevormd.
3.3.5.
Uit de weigering om de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 februari 2013 te (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel van die aantekeningen kennis te nemen op zich zelf, kan dus niet een objectief gerechtvaardigde schijn van enige vooringenomenheid of enig gebrek aan onpartijdigheid worden afgeleid.
3.3.6.
Verzoeker heeft voorts als grond voor de wraking aangevoerd dat de wrakingskamer de voorzitter van de meervoudige strafkamer niet om een reactie heeft gevraagd over het (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel kennis nemen van de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 februari 2013.
Gelet op hetgeen onder 3.3.3 en 3.3.4 is overwogen, bestond er voor de wrakingskamer geen (bijzondere) aanleiding om die reactie te vragen. Uit de omstandigheid dat de wrakingskamer aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer niet om een reactie heeft gevraagd valt dan ook geen objectief gerechtvaardigde schijn van enige vooringenomenheid of enig gebrek aan onpartijdigheid af te leiden.
Evenmin valt uit de enkele omstandigheid dat een rechter van wie wraking wordt verzocht niet het woord voert op de zitting van de wrakingskamer objectief gerechtvaardigde schijn van enige vooringenomenheid of enig gebrek aan onpartijdigheid van de wrakingskamer af te leiden.
3.3.7.
Voor zover verzoeker betoogt dat hij uit het gemak waarmee de wrakingskamer heeft geweigerd om de aantekeningen van de zitting van 7 februari 2013 te (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel van die aantekeningen kennis te nemen, objectieve schijn van vooringenomenheid of gebrek aan onpartijdigheid afleidt, overweegt de tweede wrakingskamer het volgende.
De tweede wrakingskamer begrijpt uit deze klacht dat verzoeker de wrakingskamer verwijt dat zij met (te) weinig overwegingen is gekomen tot haar weigering om van de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 februari 2013 kennis te nemen.
Nu - naast de in 3.3.3, 3.3.4 en 3.3.6 behandelde onderdelen - geen bijzonder belang bij kennisneming door de wrakingskamer van de aantekeningen van de griffier van de zitting van 7 februari 2013 is aangevoerd of gebleken, behoefde de wrakingskamer van die zittingsaantekeningen geen kennis te nemen en kon zij met weinig omhaal van woorden tot die weigering beslissen. Daarom kan uit de enkele omstandigheid dat de wrakingskamer weinig woorden heeft besteed aan haar weigering geen objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid of niet-onpartijdigheid worden afgeleid.
3.3.8.
Op het vorenstaande stuit het wrakingsverzoek af.
4. De beslissing
De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. M.F.L.M. van der Grinten, mr. P.H. Veling en mr. P. Vrolijk.
Deze beslissing is gegeven op 19 februari 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter, mr. L.A.C. van Nifterick en mr. W.P. Sprenger, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.