2.1
Ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
De raadsman van verzoeker heeft het uitgewerkte en door de voorzitter en de griffier van de meervoudige strafkamer ondertekende proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013 ontvangen op 15 februari 2013 en wegens door hem gesignaleerde onjuistheden en onvolledigheden in dat proces-verbaal bij schrijven van 18 februari 2013 aan die voorzitter verzocht om verbetering van dat proces-verbaal. De raadsman van verzoeker heeft voorts op 15 februari 2013 en ter zitting van 19 februari 2013 aan de wrakingskamer verzocht om de aantekeningen van de griffier van de meervoudige strafkamer betreffende de zitting van 7 februari 2013 te (doen) toevoegen aan het dossier, dan wel van die aantekeningen kennis te nemen. De wrakingskamer heeft, zonder eerst de voorzitter van de meervoudige strafkamer om een reactie te vragen, afwijzend beslist op dat verzoek van (de raadsman van) verzoeker.
Gelet op de door de raadsman van verzoeker gesignaleerde onjuistheden en onvolledigheden in het proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013, is voor verzoeker onbegrijpelijk waarom de wrakingskamer de kernbron waaruit kan blijken of inderdaad sprake is van die onjuistheden en onvolledigheden, namelijk de zittingsaantekeningen van de griffier, niet aan het dossier wil toevoegen en geen kennis wil nemen van deze kernbron. Het is een kleine moeite voor de wrakingskamer om deze aantekeningen op te vragen en onderzoek te doen naar de betreffende verklaringen van de raadsman en die van de meervoudige strafkamer in die zittingsaantekeningen.
Verzoeker leidt uit deze weigering van de wrakingskamer en het gemak waarmee deze is gedaan af dat bij de wrakingskamer een belangenafweging is gemaakt tussen het belang van verzoeker als verdachte in de strafzaak en dat van de voorzitter van de meervoudige strafkamer die zich ongemakkelijk zal voelen indien de zittingsaantekeningen alsnog aan het dossier worden toegevoegd of indien de wrakingskamer daarvan zou kennis nemen. Verzoeker vreest dat de wrakingskamer aan het belang van de voorzitter van de meervoudige strafkamer de doorslag is gegeven in plaats van aan het belang van verzoeker als verdachte in een strafzaak.
Ook daarom vreest verzoeker enige vooringenomenheid of enig gebrek aan onpartijdigheid, omdat de wrakingskamer niet eerst aan de voorzitter van de meervoudige strafkamer een reactie op het verzoek heeft gevraagd.
Daarnaast wijst verzoeker op de omstandigheid dat de officier van justitie ter zitting van de wrakingskamer van 19 februari 2013 niet wilde bevestigen wat de raadsman op de zitting van 7 februari 2013 had gezegd met betrekking tot de nova.
Indien de wrakingskamer onder die omstandigheden uitgaat van het opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 7 februari 2013, dan wordt aan verzoeker geen recht gedaan.