ECLI:NL:RBROT:2013:9861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
ROT 13/5720
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van openbaarmaking boetebesluit door Autoriteit Consument & Markt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoekster om een voorlopige voorziening. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) van 2 september 2013, waarin ACM weigerde haar naam achterwege te laten in de openbaarmaking van een boetebesluit. Dit boetebesluit was genomen naar aanleiding van overtredingen van de Mededingingswet door de verzoekster, die betrokken zou zijn bij een kartel op executieveilingen van onroerende zaken. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om ACM te gebieden de openbaarmaking van het boetebesluit uit te stellen, totdat er een beslissing op haar bezwaar was genomen.

De voorzieningenrechter heeft op 29 oktober 2013 een zitting gehouden, waarbij de verzoekster en de gemachtigden van ACM aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, er in beginsel geen ruimte is om persoonlijke en zakelijke schade mee te nemen in de beoordeling van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de ACM een complexe inbreuk op de mededingingsregels heeft vastgesteld en dat de verzoekster betrokken was bij deze inbreuk. Echter, gezien de onzekerheid over de uitkomst van de bezwarenprocedure, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de openbaarmaking van het boetebesluit wordt geschorst tot twee weken na de beslissing van ACM op het bezwaar van de verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat ACM het door de verzoekster betaalde griffierecht van € 160 moet vergoeden, maar heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten, aangezien de verzoekster geen opgave van dergelijke kosten heeft gedaan. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 13/5720
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam] te [woonplaats], verzoekster,
en

Autoriteit Consument & Markt (ACM), verweerster,

gemachtigden: mr. L. Jörg en E. Meulman,
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

de Vereniging Consumentenbond (CB), te Den Haag,

gemachtigde: mr. G.P. Roth.

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2013 (het bestreden besluit) heeft ACM het verzoek van verzoekster om haar naam genoemd in het besluit van 7 januari 2013 waarbij aan verzoekster een bestuurlijke boete is opgelegd (hierna: boetebesluit) niet openbaar te maken niet gehonoreerd. Tevens heeft ACM besloten tot - kort gezegd - openbaarmaking op 12 september 2013 van een openbare versie van het boetebesluit. Bij deze openbare versie van het besluit zal zowel de naam van verzoekster als het boetebedrag openbaar worden gemaakt.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende ACM te gebieden openbaarmaking van het boetebesluit achterwege te laten. Met het indienen van het verzoek is de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
ACM heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken bij brief van 8 oktober 2013 aan de voorzieningenrechter gezonden. ACM heeft aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 93, tweede lid, van de Mededingingswet (Mw) en de door verzoekster overgelegde (vertrouwelijke) bedrijfs-en fabricagegegevens en die gegevens die, in geval van verstrekking aan de CB, zouden kunnen leiden tot een onevenredige benadeling van de in deze procedure betrokken verzoekster dan wel van derden, uit te sluiten van terinzagelegging aan de CB. Op basis hiervan heeft ACM een aparte set stukken ten behoeve van de CB ingediend, welke door de rechtbank zijn doorgezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2013. Verzoekster is verschenen. ACM heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Voor de CB is verschenen haar gemachtigde, bijgestaan door mr. J.T. Peters.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Uitspraak van 1 augustus 2013 van de voorzieningenrechter
2.
Het boetebesluit van verzoekster is één van een aantal boetebesluiten voor ondernemingen/handelaren die actief zijn (geweest) op executieveilingen van onroerende zaken in Nederland (boetebesluiten executieveiling) die ACM heeft genomen. De voorzieningenrechter heeft op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van een andere onderneming/handelaar, waarbij ook was verzocht ACM te gebieden om openbaarmaking van het boetebesluit executieveiling achterwege te laten.
3.
De voorzieningenrechter volstaat te verwijzen naar deze uitspraak (ECLI:NL:RBROT:2013:5927) voor het ook in de onderhavige zaak relevante toetsingskader verzoek (punten 2 tot en met 5), beschrijving van de executieveiling (punten 8 tot en met 12) en de verweten gedragingen (punten 13 tot en met 20) en het juridisch kader één enkele inbreuk (punten 21 tot en met 25).
4.
Gelet op het toetsingskader van onderhavig verzoek is er in beginsel geen ruimte om (de door verzoekster gestelde) persoonlijke en zakelijke schade mee te nemen in de beoordeling van onderhavig verzoek. De voorzieningenrechter zal hierna de rechtmatigheid van het boetebesluit beoordelen.
Grondslag boetebesluit
5.
ACM stelt in het boetebesluit dat een verband van handelaren een complex van gedragingen heeft vertoond voorafgaand, tijdens en na de afloop van executieveilingen. Tezamen vormen deze gedragingen volgens ACM één afspraak die gold binnen een verband van handelaren met het gemeenschappelijk doel om door samenspanning de prijs van een woning op de executieveiling zo laag mogelijk te houden. Volgens ACM heeft deze afspraak een mededingingsbeperkende strekking. ACM is van oordeel dat sprake is van een één enkele complexe inbreuk.
6.
Volgens ACM is verzoekster betrokken bij de afspraak en daarom heeft ACM bij het boetebesluit verzoekster een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 6 van de Mw.
7.
Op grond van artikel 6 van de Mw zijn verboden overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
Deelname verzoeker aan één enkele inbreuk
8.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de inzetfase een volstrekt legitieme vorm van risico-spreiding vormt die niets van doen heeft met kartelvorming of enige andere mededingingsrechtelijke inbreuk. De voorzieningenrechter overweegt dat - wat daar verder ook van zij - verzoekster hiermee miskent dat haar deelname aan een één enkele inbreuk wordt verweten. Deze inbreuk bestaat - kort gezegd - uit het vermeld staan op de inzetlijst na de inzetfase en het meedoen in de afmijnfase en naveiling. Zoals blijkt uit de uitspraak van 1 augustus 2013 beschouwt ACM het vermeld staan op de inzetlijst op zichzelf niet als een inbreuk op het kartelverbod en zijn alleen die handelaren die op de inzetlijst staan vermeld en ten minste aan één naveiling hebben meegedaan, beboet wegens overtreding van het kartelverbod. Of er al dan niet sprake is geweest van - zoals verzoekster dat noemt - vals spel, het ten onrechte namen van handelaren op de inzetlijst plaatsen - laat de voorzieningenrechter dan ook in het midden.
9.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster ter zitting heeft gesteld dat haar naam wel op de inzetlijsten heeft gestaan, maar dat zij altijd vrijelijk kon afmijnen en dat ook heeft gedaan wanneer zij dat wilde. Als zij had afgemijnd, dan was het voor haar klaar. Zij herkent niet het door ACM geschetste systeem dat zij, nadat zij had afgemijnd, aan andere handelaren de gelegenheid zou moeten geven mee te kopen als deze dat wilden. Zij stelt alleen mee te hebben gedaan aan een naveiling als het pand ‘slag liep’ en zij met meerdere handelaren aan het pand ‘vastzat’. De naveiling diende dan om te bepalen wie uiteindelijk het pand kreeg. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster hiermee betwist dat zij actief deelnam aan het systeem zoals dat is neergelegd in het boetebesluit. Verzoekster gaat uit van een ander feitencomplex dan ACM. Gelet hierop is ook (nog) niet (voldoende) aannemelijk dat verzoekster zich ervan bewust was dat zij bezig was met een plan en niet alleen met een ad hoc handeling. ACM dient in de bezwaarfase de juistheid van verzoeksters stellingen te onderzoeken. Indien ACM niet in staat blijkt om deze stellingen te ontkrachten, dient ACM vervolgens de vraag te beantwoorden in hoeverre de gedragingen van verzoekster strijd opleveren met artikel 6 van de Mw. Nu de uitkomst van de bezwarenprocedure in dit geval onzeker is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de voorziening toe te wijzen in die zin dat het besluit tot openbaarmaking wordt geschorst tot en met twee weken nadat ACM op het bezwaar heeft beslist.
10.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat ACM aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11.
Voor veroordeling van ACM tot vergoeding van door verzoekster gemaakte proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Verzoekster heeft ook geen opgave van dergelijke kosten gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin dat het besluit tot openbaarmaking wordt geschorst tot en met twee weken nadat ACM op het bezwaar van verzoekster heeft beslist,
- bepaalt dat ACM aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 160 vergoedt,
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.