ECLI:NL:RBROT:2013:9857
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inzake openbaarmaking boetebesluit door de Autoriteit Consument & Markt
Op 12 december 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, wiens naam was genoemd in een boetebesluit van de Autoriteit Consument & Markt (ACM), een voorlopige voorziening vroeg om de openbaarmaking van zijn naam in dat besluit tegen te houden. Het bestreden besluit, dat op 2 september 2013 was genomen, weigerde het verzoek van de verzoeker om zijn naam niet openbaar te maken. De ACM had besloten om op 12 september 2013 een openbare versie van het boetebesluit te publiceren, waarin zowel de naam van de verzoeker als het opgelegde boetebedrag openbaar zou worden gemaakt. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de openbaarmaking zou worden opgeschort totdat er een uitspraak was gedaan.
Tijdens de zitting op 29 oktober 2013 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de ACM geen recht had om zijn naam openbaar te maken, omdat hij niet betrokken was bij de vermeende mededingingsbeperkende afspraken die in het boetebesluit werden genoemd. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen het toetsingskader uiteengezet, waarbij hij benadrukte dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit voorlopig werd beoordeeld en niet bindend was voor de uiteindelijke beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker betrokken was bij een systeem van gedragingen dat door de ACM als een inbreuk op de Mededingingswet werd gekwalificeerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker zich schuldig had gemaakt aan de door de ACM beschreven inbreuk en dat er geen aanleiding was om de openbaarmaking van het boetebesluit te voorkomen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, en concludeerde dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 december 2013.