ECLI:NL:RBROT:2013:9176

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
435824 / HA RK 13-944
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 november 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker in een ondertoezichtstellingsprocedure. De wraking was gericht tegen mr. M.J.M. Marseille, die als rechter optrad in de zaak. De verzoeker had de wraking ingediend na een zitting op 9 oktober 2013, waar de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige dochter van verzoeker had behandeld. Tijdens deze zitting was ook de juridische ouder van de minderjarige, [naam belanghebbende], aanwezig, wat verzoeker als problematisch beschouwde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de rechter op juiste wijze [naam belanghebbende] als belanghebbende had aangemerkt, aangezien deze nog steeds de juridische vader was van de minderjarige. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, omdat verzoeker niet alle relevante feiten en omstandigheden tijdig had gepresenteerd. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 18 november 2013
Zaaknummer: 435824
Rekestnummer: HA RK 13-944
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
domicilie kiezende ten kantore van De Brouwer Advocaten te Rotterdam,
Oranjeboomstraat 237,
verzoeker,
advocaat mr. R.W. de Gruijl,
strekkende tot wraking van
mr. M.J.M. Marseille, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team jeugd (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 9 oktober 2013 is door de rechter behandeld het verzoekschrift van de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam (hierna: de Raad) met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige biologische dochter van verzoeker, genaamd [naam kind] (hierna: de minderjarige).
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hiervoor omschreven zaak, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 9 oktober 2013.
Verzoeker, de advocaat van verzoeker, alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en zij heeft bij e-mailbericht van
18 oktober 2013, gericht aan de algemeen secretaris van de wrakingskamer, haar zienswijze gegeven.
Ter zitting van 4 november 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, is de advocaat van verzoeker verschenen. Voorts is verschenen E. Donkervoort van de Raad voor de Kinderbescherming.
De advocaat van verzoeker heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en het verweer daartegen

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aangevoerd hetgeen is opgenomen in de schriftelijke pleitaantekeningen van de raadsman van 4 november 2013. Van deze schriftelijke pleitaantekeningen is een kopie aan deze beslissing gehecht en de inhoud ervan wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd. Onder meer is aangevoerd dat op 3 oktober 2013 ter zitting is behandeld het verzoek van verzoeker om de erkenning van de minderjarige door de heer [naam belanghebbende] ongedaan te maken en dat dit verzoek inmiddels is toegewezen zodat [naam belanghebbende] niet meer de juridische ouder van de minderjarige is.
2.2
E. Donkervoort heeft desgevraagd medegedeeld dat een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heeft uitgewezen dat er sprake is van relatieherstel tussen de heer [naam belanghebbende] en de moeder van de minderjarige en dat [naam belanghebbende] dus wel in beeld was. Donkervoort heeft voorts medegedeeld dat [naam belanghebbende] op 9 oktober 2013 de juridische ouder van de minderjarige was zodat het in de optiek van de Raad voor de Kinderbescherming logisch was dat [naam belanghebbende] op 9 oktober 2013 ter zitting aanwezig was.
2.3
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.

3.De beoordeling

Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor zodanig oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de namens verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4
Het volgende is komen vast te staan:
- op 3 oktober 2013 is ter zitting behandeld het verzoek van verzoeker om de erkenning van de minderjarige door [naam belanghebbende] ongedaan te maken;
- op 9 oktober 2013 diende op de zitting van de rechter de behandeling van het verzoekschrift van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige;
- bij die behandeling was onder meer aanwezig [naam belanghebbende];
- tijdens die behandeling heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van [naam belanghebbende];
- hierop heeft de rechter beslist [naam belanghebbende] aan te merken als belanghebbende, nu deze [naam belanghebbende] op dat moment de juridische ouder van de minderjarige was;
- vervolgens heeft verzoeker de rechter gewraakt.
3.5
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing.
Dat kan anders zijn indien een omstreden beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6
Wat betreft de beslissing van de rechter om [naam belanghebbende] aan te merken als belanghebbende, geldt dat daaraan onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen kunnen worden ontleend voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koesterde, althans dat bij verzoeker dienaangaande ontstane vrees objectief gerechtvaardigd was. Immers, nu nog niet was beslist op het verzoek van verzoeker om de erkenning van de minderjarige door [naam belanghebbende] ongedaan te maken, gold [naam belanghebbende] ten tijde van de zitting op 9 oktober 2013 nog steeds als de juridische vader van de minderjarige en partner van haar moeder, terwijl hij tevens ‘family life’ had met de minderjarige, zodat hij mede gelet op het bepaalde in artikel 2.3. van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht als belanghebbende dient te worden aangemerkt. De beslissing van de rechter om [naam belanghebbende] aan te merken als belanghebbende, is dan ook geen grond voor wraking.
3.7Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het op de weg van verzoeker en zijn advocaat had gelegen om, indien gewenst, in afwachting van de uitspraak op het verzoek om de erkenning van de minderjarige door [naam belanghebbende] ongedaan te maken, voorafgaand aan danwel op de zitting van 9 oktober 2013 te verzoeken om aanhouding van de behandeling van het verzoekschrift van de Raad met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige.
3.8
De stelling van verzoeker ter zitting dat de rechter de behandeling van de zaak op de zitting van 9 oktober 2013 had behoren aan te houden, omdat gebleken was dat Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid niet was opgeroepen, vormt evenmin grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Die reden heeft verzoeker immers niet aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, terwijl geen aanleiding bestaat om die grond “alsnog mee te nemen in het wrakingsverzoek”, zoals verzoeker ter zitting heeft verzocht. Ingevolge artikel 37 Rv moet de partij die om wraking verzoekt alle feiten en omstandigheden die naar haar mening het wrakingsverzoek rechtvaardigen, tegelijk voordragen.
3.9
De wraking is ongegrond. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

wijst afhet verzoek tot wraking van mr. M.J.M. Marseille.
Deze beslissing is gegeven op 18 november 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter,
mr. E.D. Rentema en mr. L.A.C. van Nifterick, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. S.A. Commandeur, griffier.
Verzonden op:
aan:
- de rechter mr. M.J.M. Marseille
- de advocaat mr. R.W. de Gruijl