Op 11 november 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die als pleegmoeder verantwoordelijk was voor de zorg van twee jonge kinderen. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van deze kinderen gedurende een periode van meer dan vier jaar, van 1 april 2008 tot en met 13 september 2012. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk pijn en letsel had toegebracht aan de kinderen door hen te slaan met verschillende voorwerpen, waaronder een riem, slipper, stok, pollepel en haar hand. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat haar handelen vanuit opvoedkundig oogpunt te rechtvaardigen was, en dat zij onder druk stond van culturele en religieuze overtuigingen. De rechten van de kinderen op bescherming tegen kindermishandeling, zoals vastgelegd in artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, werden zwaarder gewogen dan de rechten van de verdachte op vrijheid van cultuur en godsdienst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat zij onder psychische overmacht handelde, en dat haar langdurige en stelselmatige mishandeling van de kinderen niet te rechtvaardigen was. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De uitspraak benadrukte de ernst van de mishandeling en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de veiligheid van de kinderen in haar zorg.