2.De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
achtergrond
2.1
Voor 1988 bestond het Loodswezen uit het Rijksloodwezen, ressorterend onder het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, en de Havenloodsdienst van de gemeente Rotterdam. De loodsen van het Loodswezen dienden, en dienen nog steeds, op grond van de Registerverordening ingeschreven te zijn in een register (hierna: de registerloodsen). Van de registerloodsen, die allen ambtenaar waren, was het pensioen ondergebracht bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
2.2
Op 1 september 1988 is het Loodswezen verzelfstandigd; toen is een beroepspensioenfonds opgericht (BPL). Deelname aan dat pensioenfonds werd voor registerloodsen bij wet verplicht gesteld.
2.3
Eisers zijn (voormalig) registerloodsen. Zij zijn allen voor 1 september 1988 in dienst getreden bij het Loodswezen en hadden ten tijde van die indiensttreding nog niet de leeftijd van 30 jaar bereikt. Zij hadden voor 1 september 1988 pensioen opgebouwd bij het ABP.
2.4
De op 1 september 1988 door registerloodsen bij het ABP opgebouwde pensioenen zijn bij de onder 2.3 bedoelde verzelfstandiging overgedragen aan het BPL. Voor elders opgebouwde pensioenen gold dat niet, die aanspraken werden niet overgedragen.
De pensioenstatuten en 30+regelingen
2.5
Het pensioenreglement 1988 (in 2007 omgedoopt in pensioenstatuut) van het BPL d.d. 18 augustus 1988, hierna ook: Pensioenstatuut 1988, luidde voor zover van belang als volgt:
“(…)
Aanspraken
Artikel 3
1.Dit Pensioenstatuut is een combinatie van een uitkeringsregeling en een premieregeling.
2. De stichting verleent met inachtneming van het overige in dit Pensioenstatuut bepaalde, de volgende aanspraken:
a. functioneel leeftijdspensioen aan alle deelnemers;
b. ouderdomspensioen aan alle deelnemers;
(…)
OuderdomspensioenArtikel 7 (inmiddels omgenummerd in 8, opm rb)
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen is voor elk deelnemersjaar als bedoeld in dit Pensioenstatuut gelijk aan 1,5% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag.
3. Het totale jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt ten hoogste 45% van de laatstelijk vastgestelde pensioengrondslag.
4. Het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de pensioenaanspraken van deelnemers, die in het genot zijn van het functioneel leeftijds-pensioen (FLP)
(…)
Onvoorziene gevallen
Artikel 24 (inmiddels omgenummerd in 31, opm rb)
In een incidenteel geval, niet van algemene aard zijnde, waarin dit Pensioenstatuut niet voorziet of de redelijkheid en billijkheid afwijking van dit Pensioenstatuut vordert, beslist het bestuur, zo nodig in overleg met de verzekeraar en/of de Algemene Raad van de N.L.C. (…)”.
De N.L.C. is de Nederlandse Loodsen Coöperatie (NLC); de NLC is wettelijk gelijkgesteld aan een beroepspensioenvereniging.
2.6
Voor 2004 kende het Pensioenstatuut 1988 een bepaling aangaande deelnemersjaren; deze luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
DEELNEMERSJAREN
Artikel 3
1. Onder deelnemersjaren worden verstaan alle jaren, gelegen tussen de datum, waarop betrokkene deelnemer in de zin van dit reglement is geworden, en zijn pensioendatum, met dien verstande, dat de jaren tussen de FLP-datum en de pensioendatum slechts voor 50% meetellen.
2. De deelnemersjaren worden in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld. (…)”
2.7
Een brief van het bestuur d.d. 5 juni 2002 ( hierna ook: de 30+regeling 2002) aan onder meer een aantal eisers luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Onderwerp: Besluit bestuur inzake 30 jaar problematiek
(…)
In onze regeling wordt de maximale pensioenopbouw geacht plaats te vinden tijdens een reguliere loodsenloopbaan van 30 tot 55 jaar. Tezamen met een halve pensioenopbouw tot de 65-jarige leeftijd leidt dit tot de bekende 30 deelnemersjaren. Op grond daarvan is door diverse deelnemers gesteld dat de duur van de premiebetaling dan óók beperkt zou moeten zijn tot 30 jaar. Dit klinkt wel logisch, maar zo simpel is het niet. Waarom zou de duur van de premiebetaling langer moeten zijn dan de periode van de pensioenopbouw? Het antwoord is: omdat er aanzienlijke verschillen zijn tussen de regelingen vóór en na 1 september 1988!
Wat zijn dan die verschillen tussen de ABP- en de BPL-regeling?
De pensioenopbouw voor één deelnemersjaar in onze BPL-regeling is aanzienlijk hoger dan die volgens de tot 1 september 1988 geldende ABP-regeling. Daardoor gelden voor onze deelnemers hogere pensioenen dan de ABP-pensioenen, zowel voor de deelnemerstijd vóór 1 september 1988 als na die datum. Voor deze hogere opbouw ná 1 september 1988 wordt echter ook een hogere premie betaald dan bij het ABP het geval zou zijn geweest Maar voor de jaren tot 1 september 1988 gelden wél hogere pensioenen, maar géén hogere premie! Anders gezegd: voor die hogere pensioenen is tot 1988 een relatief lage premie betaald. En juist daarom kan de premiebetaling niet na 30 deelnemersjaren beëindigd worden.
(…)
Een definitieve oplossing van de als onrechtvaardig aangemerkte behandeling van met name ABP-deelnemers met méér dan 30 deelnemersjaren kan gerealiseerd worden door aan te sluiten bij grondgedachte van de BPL-regeling: het opgebouwde pensioen vóór 30 jaar wordt als een extraatje bovenop het BPL-pensioen gezien. Het bestuur heeft daarom gekozen voor een fictie dat alle ABP-deelnemersjaren vóór de 30ste verjaardag géén ambtelijke diensttijd is maar diensttijd bij de Koopvaardij. (…) Omdat onmogelijk rekening gehouden kan worden met allerlei individuele factoren, is door onze actuaris een model ontwikkeld waarmee op eenvoudige wijze zo'n extra pensioen kan worden vastgesteld. Dit model is opgenomen in de bijlage bij deze brief. Op basis van dit model zal met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 aan alle deelnemers en gewezen deelnemers met méér dan 30 deelnemerjaren een extra pensioen worden toegekend. Het gaat dan om méér dan 400 personen, en de kosten bedragen ruwweg E 3.750.000,—.
(…)
Samenvatting
De door een aantal personen als onrechtvaardig ervaren behandeling van deelnemers met meer dan 30 deelnemersjaren staat los van de duur van de premiebetaling. Wel krijgen deelnemers met dienstjaren bij (een) andere werkgever(s) een extra pensioen dat deelnemers met uitsluitend ABP-jaren niet krijgen. Deze ongelijkheid heeft het bestuur nu weggenomen door alle deelnemers met méér dan 30 deelnemersjaren voor elk extra jaar alsnog extra pensioen toe te kennen als ware men deelnemer aan de BPL-regeling. Wij zijn er van overtuigd hiermee niet alleen een praktisch uitvoerbare, maar ook een royale en voor iedereen acceptabele oplossing te hebben gevonden. Daarom gaan we er vanuit dat hiermee alle discussie over de "30 jaar problematiek" definitief tot een einde komt.
Deze brief is ter informatie. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Slechts de individuele toekenningsopgave is bepalend voor de hoogte van de aanspraken.
(…)”
Deze regeling gold voor alle deelnemers met meer dan dertig te bereiken deelnemersjaren, die per 1 september 1988 deelnemer in het BPL waren en daaraan voorafgaand deelnemer in het ABP. Dit besluit is niet aan de leden van de NLC voorgelegd.
2.8
Aan (een aantal) eisers is in 2002 een toekenningsopgave per brief gezonden.
2.9
Het (pensioenreglement 2004, later omgedoopt in) pensioenstatuut van 2004 (hierna: Pensioenstatuut 2004) luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Artikel 6
Het levenslange ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt. (…)
2. Het overbruggingspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gepensioneerde de 65-jarige leeftijd bereikt, dan wel waarin hij eerder overlijdt.
3. Het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen is voor elk deelnemersjaar als bedoeld in artikel 3 van dit Pensioenstatuut gelijk aan 2% van de voor het desbetreffend kalenderjaar vastgestelde pensioengrondslag.
4. Het jaarlijkse overbruggingspensioen is voor elk deelnemersjaar als bedoeld in artikel 3 van dit Pensioenstatuut gelijk aan 0,7% van de voor het desbetreffende kalenderjaar vastgestelde pensioengrondslag.
(…)
Vervroegde pensioendatum
Artikel 8 (inmiddels omgenummerd in 7, opm. rb)
De deelnemer kan kiezen voor een vervroegde pensioendatum.
2. Indien en voorzover vervroeging van de pensioendatum plaatsvindt, zal er - met
inachtneming van artikel 18a lid 6 Wet op de loonbelasting 1964 - een herrekening
plaatsvinden van het pensioen ten opzichte van de pensioendatum, met inachtneming van
algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
Later is hieraan een lid toegevoegd, dat voor zover thans van belang luidt:
“3. De deelnemer, die op 31 maart 2004 aanspraken heeft uit de pensioenregeling 1988, kan vanaf 1 juli 2008 tot 1 januari 2009 op de vervroegde pensioendatum kiezen voor hetzelfde levenslange ouderdomspensioen, met ingang van de 1e dag van de maand, volgende op de maand waarin hij of zij 65 jaar wordt, in combinatie met een 70% partnerpensioen, dat voor de deelnemer zou hebben gegolden, indien hij of zij deelnemer zou zijn gebleven aan het pensioenreglement 1988. De voor inkoop van dit pensioen benodigde koopsom wordt in mindering gebracht op de op de vervroegde pensioendatum aanwezige actuariële pensioenvoorziening. De resterende actuariële waarde wordt aangewend voor een tijdelijk pensioen, ingaande de vervroegde pensioendatum en eindigend op de 1e dag van de maand, volgende op de maand waarin hij of zij 60 jaar wordt, alsmede een tijdelijk pensioen vanaf deze datum en eindigend op de datum dat genoemd levenslang ouderdomspensioen aanvangt, waarbij deze tijdelijke pensioenen vóór en ná 60 jaar in een verhouding staan van 80:70.(…)”
Art. 31 van het Pensioenstatuut 2004 is gelijk aan art. 31 van het Pensioenstatuut 1988 zoals dat thans, na wijziging/vernummering, luidt.
2.1
De Overgangsregeling met toelichting behorende bij het Pensioenstatuut 2004 van 30 maart 2004 luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Extra pensioenen uit pensioenreglement 1988
Artikel 36
De overeenkomstig dit reglement vastgestelde pensioenen worden verhoogd met de extra pensioenen, die per 31 maart 2004 voor de deelnemer zijn vastgesteld in het kader van de overeengekomen inbreng van zijn of haar bij de stichting reeds aanwezige pensioenkapitaal in deze pensioenregeling. Dit aanwezige pensioenkapitaal is inclusief het op 31 maart 2004 voor de deelnemer gereserveerde bedrag voor de kapitalisering van het functioneel leeftijdspensioen, het zogenaamde geoormerkte FLP-kapitaal. De hoogte van deze pensioenen is vastgelegd in de overdrachtsovereenkomst d.d. 31 maart 2004 tussen de deelnemer en de stichting en wordt vastgesteld door de actuaris van de stichting en (anders dan bedoeld in artikel 32ba van de Pensioen- en spaarfondsenwet), uitgaande van het beginsel van individuele actuariële gelijkwaardigheid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 37.
Toelichting:
Bestuursbesluit inzake vervroegde pensionering Zie: artikel 7, lid 5 van het Pensioenreglement 2004
Toelichting
(…) In artikel 7 zijn de (fiscale) regels) opgenomen die pensionering vóór de 60-jarige leeftijd mogelijk maken. Bewust is afgezien van een minimumleeftijd, zoals bijvoorbeeld de FLP-leeftijd van 55 jaar. In principe is het dus ook mogelijk te kiezen voor pensioeningang op 53- of 54-jarige leeftijd. Wel is het zo, dat het pensioen in dat geval niet alleen lager wordt door de vervroeging zelf, maar ook door het feit dat geen premie meer betaald wordt tussen de vervroegde pensioendatum en de pensioendatum.
Bij vervroegde pensioeningang wordt uitgegaan van actuariële gelijkwaardigheid, zodat de waarde van het pensioenpakket voor en na omzetting hetzelfde blijft. (….) Omdat evenwel uit de praktijk blijkt dat de uitvoeringskosten toenemen naarmate er meer keuzemogelijkheden worden geboden, heeft het bestuur gemeend het aantal opties de eerstkomende jaren beperkt te moeten houden.
Als basisvariant kan de deelnemer, die op 31 maart 2004 aanspraken heeft uit de pensioenregeling 1988, kiezen voor het zelfde levenslange ouderdomspensioen vanaf 65 jaar met bijbehorend 70% nabestaandenpensioen,dat voor hem of haar zou hebben gegolden, indien hij of zij deelnemer zou zijn gebleven aan het pensioenreglement 1988.
De waarde van dit pensioen wordt in mindering gebracht op de totale actuariële waarde van zijn pensioen op de door hem gekozen vervroegde pensioendatum. De resterende waarde wordt aangewend voor een tijdelijk pensioen, ingaande de vervroegde pensioendatum en eindigend op le 65-jarige leeftijd.
2.11
Een besluit van het bestuur d.d. 3 juni 2004 getiteld Bestuursbesluit inzake vervroegde pensionering ( hierna ook: de 30+regeling 2004) luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Besluit
1. Vervroegde pensionering is mogelijk op elke eerste dag van een kalendermaand.
2. De deelnemer, die op 31 maart 2004 aanspraken heeft uit de pensioenregeling 1988, kan op de vervroegde pensioendatum kiezen voor het zelfde levenslange ouderdomspensioen, ingaande de maand, volgende op de maand waarin hij of zij 65 jaar wordt, in combinatie met een 70% nabestaandenpensioen, dat voor de deelnemer zou hebben gegolden indien hij of zij deelnemer zou zijn gebleven aan het pensioenreglement 1988. De voor inkoop van dit pensioen benodigde koopsom wordt in mindering gebracht op de op de vervroegde pensioendatum aanwezige actuariële pensioenvoorziening. De resterende actuariële waarde wordt aangewend voor een tijdelijk pensioen, ingaande de vervroegde pensioendatum en eindigend op de datum dat genoemd levenslange ouderdomspensioen aanvangt.
3. De deelnemer, die niet heeft gekozen voor de mogelijkheid volgens punt 2, krijgt op de vervroegde pensioendatum, ter compensatie van de pas op 65-jarige leeftijd ingaande AOW-uitkering en de hogere belasting- c.q. premieheffing, een vast overbruggingspensioen toegekend tot de 65-jarige leeftijd .Ongeacht de burgerlijke staat bedraagt dit vaste overbruggingspensioen 20% van de geldende pensioengrondslag (2005: €21.994,-- bruto per jaar). Dit pensioen wordt uiterlijk uitgekeerd tot de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
4. De op de vervroegde pensioendatum van een deelnemer aanwezige actuariële pensioen-voorziening wordt, na aftrek van de koopsom voor het volgens punt 3. toegekende vaste overbruggingspensioen, omgezet in een levenslang gelijkblijvend ouderdomspensioen, in combinatie met een levenslang nabestaandenpensioen ter grootte van 70% van dat vervroegd ingaande ouderdomspensioen.
5. In plaats van het in punt 4. bedoelde gelijkblijvende ouderdomspensioen kan de deelnemer ook kiezen voor een tijdelijk hoger ouderdomspensioen.
6. Bij de vaststelling van de hoogte van de pensioenuitkering voor en na 65 jaar wordt uitsluitend uitgegaan van (de waarde van) het volgens punt 4. vastgestelde (gelijkblijvende) ouderdomspensioen. De variatie in deze pensioenhoogte heeft dus geen consequenties voor de bestaande aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van de deelnemer.
7. Bij de hoog-laag constructie geldt een vaste verhouding van 100:75. Andere verhoudingen zijn vooralsnog niet toegestaan.
8. De hogere uitkering volgens punt 7. geldt tot uiterlijk de eerste dag van de maand, volgende op de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt. Vanaf dat moment geldt de lagere uitkering. (…)”
Dit besluit is niet aan de (Algemene Raad/leden van de) NLC voorgelegd.
2.12
Een brief d.d. 3 juni 2004 aan (een aantal) eisers bevat voor elk van hen specifieke gegevens, doch ook passages die ten aanzien van elk van hen gelijk zijn; laatst bedoeld deel luidt voor zover thans van belang als volgt:
“(…)
Medio 2002 hebben wij onze deelnemers geïnformeerd over de extra pensioenen die per 1 januari 2002 zijn toegekend. Deze extra pensioenen zijn toegekend aan deelnemers met meer dan 30 deelnemersjaren. Bij de uitwerking is het aantal jaren in eerste instantie beperkt tot de deelnemersjaren aan de ABP-regeling tot 1 september 1988. Voor personen, die op of na 1 september 1988 registerloods bij het Loodswezen zijn geworden, en op dat moment de leeftijd van 30 jaar nog niet bereikt hadden, hebben wel meer dan 30 BPL-deelnemersjaren, maar die jaren zijn niet gehonoreerd met extra pensioen uit de 30-jaarregeling. Wij kunnen u meedelen dat het bestuur alsnog besloten heeft de 30-jaarregeling uit te breiden tot alle deelnemersjaren boven de 30.
Uw aantal deelnemersjaren boven de 30 bedraagt volgens onze deelnemersadministratie (…) De aan u toegekende (verhoging van de) pensioenen uit de 30 jaarregeling bedragen derhalve (exclusief de 3% toeslag per 1 januari 2004:
Tijdelijk ouderdomspensioen van 60 tot 65 jaar (…)
Levenslang ouderdomspensioen vanaf 60 jaar (…)
Volledigheidshalve wijzen wij u er op dat bovengenoemde extra pensioenen reeds vermeld zijn in de overdrachtsovereenkomst d.d. 28 mei 2004 inzake uw overgang naar de BPL-regeling. (…)”
2.13
Een overdrachtsovereenkomst die in 2004 aan (een aantal) eisers is voorgelegd en die zij, elk voor zich, hebben ondertekend (de overeenkomst waarnaar verwezen wordt in de onder 2.12 geciteerde brief), bevat, naast op elk van hen afzonderlijk toegesneden passages, ook een algemene, steeds gelijke passage; deze laatste passage luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
Overdrachtsovereenkomst d.d. 31 maart 2004
ondergetekenden,
(…) de deelnemer (…), en
Stichting Beroepspensioenfonds Loodsen, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: het BPL,
In aanmerking nemende,
dat BPL vanaf 1 april 2004 een nieuwe pensioenregeling uitvoert, die is vastgelegd in het pensioenreglement 2004 van BPL;
dat vanaf 1 april 2004 naast dit pensioenreglement 2004 ook de bijbehorende overgangsregeling van toepassing is voor de deelnemer;
dat het reglement 2004 met bijbehorende overgangsregeling op 30 maart 2004 is goedgekeurd door de ledenvergadering van de Nederlandse loodsencorporatie;
dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de overgangsregeling een inbreng zal plaatsvinden van zowel het voor de deelnemer per 31 maart 2004 bij het BPL reeds aanwezige pensioenkapitaal als het per deze datum voor de deelnemer geldende aandeel in het geoormerkte FLP-kapitaal;
dat tevens is bepaald dat de actuaris van het BPL de voor deze inbreng toe te kennen extra pensioenen zal vaststellen op basis van individuele actuariële gelijkwaardigheid;
dat in artikel 36 van de overgangsregeling voorts is bepaald dat de hoogte van de extra pensioenen in een overdrachtsovereenkomst zal worden vastgelegd;
komen als volgt overeen:
Het BPL kent per 1 april 2004 voor de som van de in punt 2. bedoelde inbrengwaarde en het in punt 3. bedoelde aandeel in het geoormerkte FLP-kapitaal extra pensioenen toe aan de deelnemer overeenkomende met de door de actuaris van het fonds, (…) op basis van individuele actuariële gelijkwaardigheid vastgestelde pensioenbedragen. Deze pensioenbedragen zijn vastgelegd in een door de actuaris aan het BPL gericht schrijven d.d. 24 mei 2004.
(volgen een aantal getallen met omschrijving, opm rb)
4. De door het BPL aan de deelnemer toe te kennen extra pensioenen voor de in punt 2. vermelde inbrengwaarde (exclusief de per 1 januari 2004 toegekende voorwaardelijke toeslag van 3%) en het in punt 3 vermelde aandeel in geoormerkte FLP-kapitaal bedragen volgens het in punt 1 bedoelde schrijven d.d. 24 mei 2004 van de actuaris:
- levenslang jaarlijks ouderdomspensioen, ingaande op 1 april 2019 € (…),
5. De pensioenaanspraken uit de per 1 januari 2002 door het BPL getroffen 30-jaarregeling blijven onverminderd gelden. Deze pensioenen bedragen per 1 april 2004 (exclusief de per 1 januari 2004 toegekende voorwaardelijke toeslag van 3%):
- levenslang jaarlijks ouderdomspensioen, ingaande op 1 april 2019 € (…)
6. Op de in de punten 4. en 5: vermelde pensioenen zijn de bepalingen van het pensioen-reglement 2004 onverminderd van toepassing, Ook de per 1 januari 2004 door het BPL toegekende voorwaardelijke toeslag van 34 geldt voor zowel de desbetreffende in punt 4. als punt 5. vermelde pensioenen,
7. De deelnemer verklaart akkoord te gaan met de inbreng van de in de punten 2. en 3. vermelde bedragen in de vanaf 1 april 2004 voor hem .geldende pensioenregeling 2004 van het BPL in ruil voor de in punt 4. vermelde extra pensioenen. (…)”
2.14
Sedert 2007 is aan het Pensioenstatuut 1988 een overgangsbepaling toegevoegd (aanvankelijk genummerd 26), die als volgt luidt:
“Overgangsbepaling
Artikel 33
1.Voor diegenen, voor wie de deelneming aan de stichting is aangevangen op de overgangsdatum als bedoeld in artikel 63 van de Loodsenwet, wordt het overeenkomstig dit Pensioenstatuut vastgestelde aantal deelnemersjaren verhoogd met het aantal jaren tot
bedoelde overgangsdatum, waarover zij pensioenaanspraken hadden jegens het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.
De totale deelnemersjaren worden in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld, waarbij een gedeelte van een maand van 16 dagen of meer voor een volle maand wordt gerekend en een gedeelte van een maand van 15 dagen of minder wordt verwaarloosd.
2. Indien het totaal aantal deelnemersjaren groter is dan 30 jaar, wordt het in artikel 8, lid 2 genoemde percentage van 1,5 vervangen door het percentage, dat gevonden wordt door het maximale ouderdomspensioen van 45% te delen door dit totaal aantal deelnemersjaren. (…)”
2.15
Voorstellen tot wijziging van het Pensioenstatuut 1988 en het Pensioenstatuut 2004 moeten worden voorgelegd aan en goedgekeurd door de Algemene Raad/ledenvergadering van de NLC.
2.16
Een brief van de manager pensioenen 25 maart 2008 aan [eiser 27] eiser sub 27, houdt voor zover thans van belang in: “(…)
Wij hebben uw brief van 5 maart 2008 in goede orde ontvangen. U verzoekt deze brief te beschouwen als formele klacht (…)
Wij kunnen uw klacht niet honoreren en wel om de volgende feiten en overwegingen:
(…)
Uw fonds heeft een klachten en geschillenregeling. Op grond daarvan kunt u, inden u zich niet kunt verenigen met vorenstaande reactie, uw brief laten behandelen door het bestuur van BPL. (…)”
Onderaan de brief is een antwoordstrookje opgenomen, waarop kan worden ingevuld of eisers sub 27 zijn klacht wel of niet in het bestuur behandeld wenst te zien. Dit is niet (ingevuld) geretourneerd.
2.17
Per 1 juli 2008 zijn alle functioneel leeftijdpensioen(FLP)aanspraken van actieve registerloodsen afgefinancierd, zodat de resterende rechten op FLP zijn komen te vervallen.
2.18
Op 9 december 2008 is door het bestuur van de stichting een besluit vastgesteld uitsluitend geldend voor personen die op 1 april 2004 deelnemers zijn geworden in het reglement 2004 en die op 31 maart 2004 aanspraken hebben uit het pensioenreglement 1988, dat voor zover thans van belang als volgt luidt: “(…)
Extra pensioenen uit pensioenreglement 1988
Artikel 40
De overeenkomstig dit Pensioenstatuut en het pensioenreglement 2004 vastgestelde pensioenen worden verhoogd met de extra pensioenen, die per 31 maart 2004 voor de deelnemer zijn vastgesteld in het kader van de overeengekomen inbreng van zijn of haar bij de stichting reeds aanwezige pensioenkapitaal in het pensioenreglement 2004. Dit aanwezige pensioenkapitaal is inclusief het op 31 maart 2004 voor de deelnemer gereserveerde bedrag voor de kapitalisering van het functioneel leeftijdspensioen, het zogenaamde geoormerkte FLP-kapitaal. De hoogte van deze pensioenen is vastgelegd in de overdrachtsovereenkomst d.d. 31 maart 2004 tussen de deelnemer en de stichting en wordt vastgesteld door de actuaris van de stichting en (anders dan bedoeld in artikel 32ba van de Pensioen- en spaarfondsenwet), uitgaande van het beginsel van individuele actuariële gelijkwaardigheid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 41.
Artikel 41
Voor elke deelnemer, voor wie de deelneming aan het pensioenreglement 2004 is aangevangen op 1 april 2004, wordt ongeacht de keuze van de feitelijke pensioenleeftijd, per de pensioenrekendatum een tijdelijk ouderdomspensioen vastgesteld met inachtneming van het hierna bepaalde:
• allereerst wordt de waarde vastgesteld van de aanspraken op ouderdoms-, (aanvullend) weduwe- c.q. weduwnaars- of partnerpensioen, die op de pensioenrekendatum zouden hebben -gegolden voor de deelnemer indien hij of zij deelnemer zou zijn gebleven aan het pensioenreglement 1988;
2. vervolgens wordt de waarde vastgesteld van de op grond van dit Pensioenstatuut en het pensioenreglement 2004 opgebouwde pensioenaanspraken, met inbegrip van de extra pensioenen als bedoeld in artikel 40 van dit reglement;
3. voor het verschil van de waarde zoals bepaald onder 2 en 1, wordt een direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen vastgesteld ingaande op de pensioenrekendatum en uiterlijk eindigende op de eerste dag van de maand, volgende op de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 65 jaar wordt.
Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op diegene, waarbij het deelnemerschap op of ná 1 juli 2008 is beëindigd. (…)
Inwerkingtreding
Artikel 43
Deze overgangsregeling treedt in werking op 1 juni 2007 en werkt terug tot 1 januari 2007 en vervangt de bij het pensioenreglement 2004 behorende overgangsregeling. (…)”
2.19
Een brief d.d. 12 maart 2009 aan [eiser 1] (eiser sub 1) naar aanleiding van deze affinanciering en met betrekking tot de wijziging van het Pensioenstatuut 2004 ten gevolge van het besluit d.d. 9 december 2008 luidt voor zover van belang als volgt:
“(…) Het Loodswezen heeft de aanspraken op Functioneel Leeftijdspensioen (…) per 1 juli 2008 volledig afgefinancierd. De daarvoor totaal verschuldigde koopsom ter hoogte van circa 40 miljoen Euro is door BPL ontvangen. Deze koopsom wordt door BPL omgezet in extra pensioenaanspraken op grond van het Pensioenstatuut 2004 (…)
Deze extra pensioenaanspraken komen in de plaats van het FLP. Uw recht c.q. aanspraak op FLP- komt dan ook te vervallen. Zie hiervoor bijgaande brief van de Algemene Raad van de NLC van 28 juli 2008.
(…) Het te bereiken pensioen op 55-jarige leeftijd, zoals vermeld onder "Te bereiken pensioen" op blz. 1 van uw Uniform pensioenoverzicht (UPO) 2008, zijn door bedoelde inkoop toegenomen en bedragen met ingang van 1 juli 2008:
(…) De aanspraken bij overlijden vóór uw 55-jarige leeftijd, zoals vermeld op blz. 2 van uw UPO 2008 nemen eveneens toe en bedragen met ingang van 1 juli 2008:
(…)
De hoogte van de bedragen bij uw overlijden tussen uw 55- en 65-jarige leeftijd en ná uw 65-jarige leeftijd, zoals vermeld op blz. 2 van uw UPO 2008 en zoals genoemd in de bijlage bij uw UPO 2008 (keuzemogelijkheden vervroegde pensionering) wijzigt niet. (…)”
Aan andere eisers zijn brieven met gelijke tekst op de geciteerde punten gezonden.
2.2
Het Pensioenfonds verkeert momenteel in onderdekking, in die zin dat het niet voldoet aan de eisen ten aanzien van het minimaal vereiste eigen vermogen.