ECLI:NL:RBROT:2013:8691

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
C/10/430643 / FT RK 13-605
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake faillissement en verificatievergadering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep op grond van de Faillissementswet door de schuldeisers, vennootschap en aandeelhouders tegen beslissingen van de rechter-commissaris tijdens de verificatievergadering. De rechtbank heeft op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan en de vennootschap en aandeelhouders ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de vennootschap en aandeelhouders geschaad worden indien de bepalingen uit de Faillissementswet betreffende verificatie door de curator niet worden nageleefd. De rechtbank vernietigt de beslissingen van de rechter-commissaris en bepaalt dat de verificatievergadering opnieuw moet worden gehouden. De zaak betreft de vennootschap TELE LOGISTICS B.V. en de aandeelhouders, die zich verzetten tegen de wijze waarop de curator de vorderingen heeft behandeld. De rechtbank stelt vast dat de curator niet correct heeft gehandeld door vorderingen op de lijst van voorlopig erkende crediteuren te plaatsen zonder dat deze door de schuldeisers zelf zijn ingediend. Dit heeft geleid tot een onjuiste vaststelling van de vorderingen en daarmee tot een mogelijke schade voor de vennootschap en aandeelhouders. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige en bindende verificatie van de vorderingen, waarbij de rechten van alle betrokken partijen gewaarborgd moeten zijn. De uitspraak van de rechtbank heeft als gevolg dat de curator de verificatie opnieuw moet uitvoeren, met inachtneming van de wettelijke voorschriften.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
Zaaknummer: C/10/430643 / FT RK 13-605
Beschikking van 31 oktober 2013 in hoger beroep op grond van artikel 67 Faillissementswet tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris d.d. 19 juli 2013 in na te melden faillissement.
Appellanten zijn:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant 1], statutair gevestigd te Bolnes,
2. a.
[appellant 2a], wonende te [woonplaats],
b.
[appellant 2b], wonende te [woonplaats],
c.
[appellant 2c], wonende te [woonplaats],
d.
[appellant 2d], wonende te [woonplaats],
e.
[appellant 2e], wonende te [woonplaats],
f.
[appellant 2f], wonende te [woonplaats],
g
. [appellant 2g], wonende te [woonplaats],
h.
[appellant 2h], wonende te [woonplaats],
i.
[appellant 2i], wonende te [woonplaats],
j.
[appellant 2j], wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TELE LOGISTICS B.V.,
statutair gevestigd te Tegelen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FABORY NEDERLAND B.V.,
statutair gevestigd te Tilburg,
appellanten,
advocaat mr. D.J.A. van den Berg.
Belanghebbende is:
Mr. R.J. VAN GALEN, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant 1],
advocaat mr. R.H.A.M. baron van Hövell tot Westerflier (hierna Van Hövell).
Appellanten worden hierna als volgt aangeduid:
Appellant sub 1 als “de vennootschap”,
Appellanten sub 2 als “de aandeelhouders”,
Appellanten sub 3 en 4 als “Tele en Fabory”, zulks tenzij anders is vermeld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het proces-verbaal van de verificatievergadering d.d. 19 juli 2013,
  • het hoger beroepschrift van appellanten d.d. 24 juli 2013 met producties,
  • het verweerschrift van de curator d.d. 11 september 2013 met producties,
  • de pleitnota van mr. D.J.A. van den Berg namens appellanten,
  • de pleitnota van mr. R.H.A.M. Baron van Hövell tot Westerflier namens de curator,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 13 september 2013.
1.2.
De uitspraak op het hoger beroep is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De vennootschap is op 10 maart 1987 failliet verklaard. Dit faillissement is op 17 september 2011 geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Er heeft een 100% uitkering aan de geverifieerde schuldeisers plaatsgevonden (hoofdsommen en rente tot datum faillissement).
2.2.
Bij beschikking van 20 juni 2012 heeft deze rechtbank de voormalige curator, mr. R.J. van Galen, benoemd tot vereffenaar van de vennootschap. Op grond van artikel 2:23a lid 4 BW heeft de vereffenaar de rechtbank verzocht wederom het faillissement van de vennootschap uit te spreken. Op 27 mei 2013 heeft deze rechtbank het faillissement opnieuw uitgesproken en is mr. Van Galen weer tot curator benoemd.
3. De beslissingen van de rechter-commissaris blijkens het proces-verbaal van de verificatievergadering
Uit het proces-verbaal van de verificatievergadering blijkt dat de rechter-commissaris de volgende beslissingen heeft genomen
(nummering rechtbank):
“De rechter-commissaris heropent de vergadering en deelt mee dat:
a.
a) de vorderingen van [aandeelhouder] niet tot de verificatie worden toegelaten;
b) de betwistingen namens de gefailleerde worden genoteerd. Het gaat om de vorderingen welke niet groen zijn. Die betwistingen leiden niet tot renvooiprocedures;
c) de betwisting gedaan door twee voorlopig erkende concurrente crediteuren (Tele en Fabory, toevoeging rechtbank) beschouwt de rechter-commissaris als misbruik van recht. Deze schuldeisers hebben nog geen € 110,00 samen te vorderen en hebben geen rechtens te respecteren belang bij de gedane betwisting. De rechter-commissaris constateert voorts dat de houding van deze twee schuldeisers wordt ingegeven om de gepretendeerde belangen van de aandeelhouders te behartigen. Het komt erop neer dat deze schuldeisers een bevoegdheid uitoefenen voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven;
d) alle op de lijst van voorlopig erkende concurrente schuldvorderingen worden overgebracht naar de lijst van definitief erkende schuldvorderingen;
e) de op de lijst van voorlopig betwiste schuldvorderingen voorkomende schuldvorderingen worden verwezen naar de rol van 4 september 2013.”

4.De gronden van het beroep

4.1.
Blijkens het beroepschrift luidt het verzoek van appellanten aan de rechtbank als volgt:
“Verzoekers Uw Rechtbank verzoeken om bij beschikking:
primair: te vernietigen de beschikking van de rechter-commissaris om
- de door de curator op de lijst van voorlopig erkende schuldvorderingen geplaatste vorderingen met uitzondering van de vorderingen van verzoekers sub 3 en 4 (Tele en Fabory, toevoeging rechtbank), toe te laten tot de verificatie,
- deze schuldvorderingen over te brengen op de lijst van definitief erkende schuldeisers,
subsidiair: te vernietigen de beschikkingen van de rechter-commissaris om de 25 schuldvorderingen uitdrukkelijk genoemd in alinea 32 hierboven niet te verwijzen naar de renvooiprocedure, en deze 25 schuldvorderingen alsnog ex artikel 122 Fw naar een renvooiprocedure te verwijzen.”
4.2.
De rechtbank stelt vast dat aldus geen beroep wordt ingesteld tegen de beslissingen van de rechter-commissaris onder a en e.
4.3.
Op de gronden van het beroep gaat de rechtbank hierna in.

5.Het verweer van de curator

5.1.
De curator concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van appellanten in het hoger beroep dan wel dat de rechtbank het beroep verwerpt.
5.2.
Op de argumenten in het verweerschrift gaat de rechtbank hieronder in.

6.De beoordeling

Verbetering van het proces-verbaal van de verificatievergadering

6.1.
Door mr. Van den Berg is bij brief van 8 september 2013 een verzoek gedaan tot verbetering van het proces-verbaal van de verificatievergadering. Bij beschikking d.d. heden heeft de rechtbank dit verzoek afgewezen.
De argumenten van appellanten
6.2.
Appellanten betogen dat de beslissingen van de rechter-commissaris door de rechtbank vernietigd moeten worden. Zij voeren daartoe de volgende, kort en zakelijk weer te geven, vier gronden aan:
1. de vorderingen op de lijst der voorlopig erkende schuldvorderingen zijn niet door de schuldeisers zelf ingediend, hetgeen door artikel 110 Fw wel wordt voorgeschreven. De curator heeft deze vorderingen eigenhandig op de lijst geplaatst, nadat hij per brief aan de schuldeisers uit het eerste faillissement van de vennootschap kenbaar had gemaakt dat er sprake was van een batig saldo en dat deze schuldeisers nog aanspraak kunnen maken op de tijdens het faillissement ontstane rente over hun vorderingen. Geen van de crediteuren op de lijst, behoudens Tele en Fabory, hebben hun vorderingen ter verificatie ingediend;
2. een groot aantal crediteuren op de lijst van voorlopig erkende crediteuren bestaat niet meer of zijn niet meer te traceren. Het tijdsverloop tussen het ontstaan van de vorderingen en de verificatievergadering (ongeveer 25 jaar) is hier debet aan. De curator heeft tijdens de behandeling van het hoger beroep erkend dat voor een bedrag van circa € 100.000 geen uitbetaling aan definitief erkende crediteuren heeft plaatsgevonden en dat dit bedrag aan de Consignatiekas is betaald;
3. het bestaan van de rentevorderingen van de crediteuren, zoals die door de rechter-commissaris op de lijst van definitief erkende schuldeisers zijn geplaatst, wordt op inhoudelijke gronden betwist. Appellanten wijzen erop dat deze rentevorderingen zijn verjaard op 1 januari 1993, voorzover deze rente op grond van het oud-BW reeds correct was aangezegd, behoudens stuiting. De curator en appellanten zijn het erover eens dat van stuiting geen sprake is;
4. de hoogte van de rentevorderingen van de crediteuren, zoals die door de rechter-commissaris op de lijst van definitief erkende schuldeisers zijn geplaatst, wordt op inhoudelijke gronden betwist. De curator heeft aan de schuldeisers geschreven dat uit efficiencyoverwegingen aangesloten wordt bij de wettelijke rente en dat de eventueel geconvenieerde rente buiten beschouwing blijft. Appellanten stellen dat dit niet is toegestaan omdat daarmee er automatisch vanuit wordt gegaan dat de wettelijke rente loopt en dat is enkel het geval als die is aangezegd naar oud-BW.
6.3.
Deze gronden brengen met zich dat de beslissing van de rechter-commissaris als vermeld onder d. niet in stand kan blijven.
6.4.
Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke gronden van het beroep zal de rechtbank beoordelen in hoeverre appellanten hierin ontvankelijk zijn. Tele en Fabory hebben aangevoerd dat zij als ter verificatievergadering verschenen schuldeisers belang hebben bij een ordelijke afwikkeling van het faillissement. Tele en Fabory voeren verder aan dat hun betwistingen van de vorderingen van de overige crediteuren, zoals onder 1 tot en met 4 vermeld, de rechter-commissaris geen ruimte gaf voor een andere beslissing dan verwijzing naar de renvooiprocedure omdat artikel 122 Fw dit imperatief voorschrijft. Daaraan doet niet af dat tijdens de mondelinge behandeling van dit hoger beroep, met toestemming van de rechter-commissaris, hun vorderingen contant zijn voldaan. Ter zitting hebben Tele en Fabory beroep ingesteld tegen deze beslissing (de toestemming tot betaling van hun vorderingen door de curator) van de rechter-commissaris. Dit betekent dat de beslissing van de rechter-commissaris als vermeld onder c. niet in stand kan blijven.
6.5.
Wat betreft de vennootschap, zo wordt aangevoerd door appellanten, geldt dat artikel 126 Fw voorschrijft dat haar betwistingen niet kunnen leiden tot renvooiprocedures. De beslissing van de rechter-commissaris houdt in dat de vennootschap wel een belang heeft bij haar betwistingen maar dat door deze wettelijke bepaling haar betwisting geen werking heeft. Dit is in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM (bescherming recht van eigendom). Uit het proces-verbaal van de verificatievergadering volgt immers dat de vennootschap een schuld heeft van meer dan 2,2 miljoen euro aan tijdens faillissement opgebouwde renteclaims, hetgeen door de vennootschap op voormelde gronden sub 1 tot en met 4 gemotiveerd wordt betwist. Nu de Faillissementswet voorschrijft dat deze betwistingen niet leiden tot een renvooiprocedure is er dus geen procedure die voldoet aan artikel 6 EVRM waarin de vennootschap door een rechter kan worden gehoord en waarin door deze rechter wordt beslist. Dit betekent dat de beslissing van de rechter-commissaris onder b niet in stand kan blijven.
6.6.
Wat betreft de aandeelhouders, zo vervolgen appellanten, geldt dat deze op grond van de bepalingen van de Faillissementswet in het geheel geen positie hebben. Als verschaffers van risicodragend kapitaal zijn zij echter schuldeiser van de vennootschap en, indien de argumenten onder 1 tot en met 4 doel treffen, zijn zij gerechtigd tot een eventueel saldo dat niet aan de crediteuren behoeft te worden uitbetaald. In die zin kunnen zij eveneens aanspraak maken op de bescherming van artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM en gelden de ten aanzien van de vennootschap aangevoerde argumenten in dat kader ook voor hen, zodat ook om die reden de beslissing van de rechter-commissaris onder b. niet in stand kan blijven.
De verweren van de curator
6.7.
De verweren van de curator worden door de rechtbank verwerkt in haar motivering hierna.
Ontvankelijkheid van Tele en Fabory
6.8.
Wat betreft de ontvankelijkheid van Tele en Fabory overweegt de rechtbank het volgende. Vooropgesteld zij dat, anders dan de curator stelt, de weigering van de rechter-commissaris onder c van het proces-verbaal van de verificatievergadering wel is aan te merken als een beschikking in de zin van artikel 67 Fw. Het gaat ten aanzien van Tele en Fabory niet om een beslissing in de zin van artikel 127 lid 4 Fw, waarvan, zoals de curator op zich terecht stelt, geen hoger beroep mogelijk is. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat dus op zich zelf hoger beroep open.
6.9.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep is door de advocaat van de curator aan mr. Van den Berg contant het totaal bedrag van de vorderingen van Tele en Fabory voldaan. De curator wijst erop dat hierdoor weliswaar de paritas creditorum is doorbroken, maar dat deze betaling met toestemming van de rechter-commissaris geschiedt in het kader van een efficiënte afwikkeling van het faillissement.
6.10.
De rechtbank overweegt dat door deze betaling de vorderingen van Tele en Fabory zijn gedelgd. Zij zijn dus niet langer schuldeiser in het faillissement. Dit betekent dat zij geen belang hebben bij het hoger beroep en de door hen voorgestane verwijzing naar renvooiprocedures. Immers, de verwijzing naar de renvooiprocedure heeft als doel dat een schuldeiser de vorderingen van andere schuldeisers kan betwisten ten overstaan van een rechter, zodat wordt vastgesteld op welk bedrag zijn vordering in het faillissement uiteindelijk kan worden geverifieerd. Hieraan doet niet af dat de stelling van Tele en Fabory dat zij ondanks de volledige betaling van hun vorderingen belang hebben bij een ordelijke afwikkeling van het faillissement, zulks met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 25 juni 1999 (NJ 1999, 667). Die verwijzing gaat reeds niet op omdat Tele en Fabory geen crediteuren (meer) zijn. Bovendien, zo overweegt de rechtbank, is redelijkerwijs niet in te zien om welke reden twee voormalige schuldeisers die een totaal bedrag van slechts € 110,00 te vorderen hebben een dergelijk belang zouden hebben.
6.11.
Een en ander betekent dat ten tijde van het instellen van het beroep Tele en Fabory ontvankelijk waren, doch dat tijdens de behandeling van het beroep door de rechtbank het belang aan hun beroep is komen te ontvallen. Het beroep van Tele en Fabory wordt om die reden ongegrond verklaard.
6.12.
Ter zitting heeft mr. Van den Berg hoger beroep ingesteld van de beschikking van de rechter-commissaris strekkende tot het geven van toestemming aan de curator om aan Tele en Fabory te betalen. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van de verificatievergadering het volgende blijkt:
“De rechter-commissaris merkt op dat wanneer de curator nu de vorderingen van die twee schuldeisers (Tele en Fabory, rechtbank) betaalt, dan verleen ik die toestemming.”
Tegen deze beslissing van de rechter-commissaris hebben Tele en Fabory geen beroep ingesteld terwijl zij redelijkerwijs hebben moeten begrijpen dat de rechter-commissaris niet bedoelde dat deze toestemming zou vervallen als “nu” niet betaald zou worden. Dit betekent dan ook dat niet tijdig hoger beroep is ingesteld en dat Tele en Fabory in hun beroep, voorzover gericht tegen deze beslissing van de rechter-commissaris niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van de vennootschap en de aandeelhouders
6.13.
Blijkens het verweerschrift van de curator gaat hij ervan uit dat mr. Van den Berg op de verificatievergadering optrad namens[aandeelhouder] en niet namens de overige hiervoor onder 2 genoemde appellanten. De rechtbank stelt vast dat op het voorblad van het proces-verbaal van de verificatievergadering is opgenomen dat mr. Van den Berg is verschenen als raadsman van (onder anderen) [aandeelhouder],
“middellijk mede-aandeelhouder van gefailleerde”.Uit het voorblad blijkt niet dat mr. Van den Berg optrad namens de andere aandeelhouders. Blijkens pagina 2 van het proces-verbaal van de verificatievergadering is het volgende genoteerd:
“(…) Mr. Van den Berg verklaart op te treden namens gefailleerde en in opdracht van [aandeelhouder] en namens circa 70 percent van de aandeelhouders van gefailleerde (…)”.De rechtbank constateert aldus dat mr. Van den Berg ter verificatievergadering heeft opgetreden als advocaat namens de onder 2 genoemde appellanten, zijnde circa 70% van de aandeelhouders van de vennootschap. Daaraan doet niet af dat dit niet op het voorblad van het proces-verbaal van de verificatievergadering is aangetekend.
6.14.
De rechtbank moet onderzoeken of de vennootschap en de aandeelhouders ontvankelijk zijn in het hoger beroep tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris onder b. en d. op grond van artikel 67 Fw. Vooropgesteld wordt dat ingevolge vaste jurisprudentie (zie onder andere HR 15 maart 2013, NJ 2013, 173) het recht van hoger beroep toekomt aan twee categorieën belanghebbenden, te weten de belanghebbenden die worden aangemerkt als partij bij de beschikking (artikel 69 Fw) en degene tot wie de beschikking is gericht. De vennootschap behoort tot de eerste categorie en is op die grond in beginsel ontvankelijk. De vennootschap mag zich op grond van artikel 126 lid 1 Fw verzetten tegen de toelating van een vordering, hetgeen leidt tot aantekening van haar betwisting in het proces-verbaal van de verificatievergadering, maar niet tot verwijzing naar de renvooiprocedure. Dat werpt de vraag op of de vennootschap belang heeft bij het onderhavige hoger beroep. De aandeelhouders hebben op grond van de Faillissementswet geen positie. De curator bepleit dan ook dat de vennootschap en de aandeelhouders niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun beroep.
6.15.
De rechtbank overweegt dat de Faillissementswet een regeling biedt voor de indiening en verificatie van vorderingen door schuldeisers. Indien - kort gezegd - voldaan wordt aan deze voorschriften worden de vorderingen van de schuldeisers vastgesteld (al dan niet na het voeren van renvooiprocedures) en volgt uitkering aan hen. Als er actief overblijft dan komt dat ten goede aan de vennootschap, die dit vervolgens, met inachtneming van de wet en de statuten, aan de aandeelhouders uitkeert. Op deze wijze wordt door het verificatieproces als voorgeschreven in de Faillissementswet uiteindelijk feitelijk het aan de vennootschap (en dus aan de aandeelhouders) toekomende bedrag vastgesteld.
6.16.
De vennootschap en de aandeelhouders wijzen erop dat de curator de bepalingen van de Faillissementswet omtrent de verificatie van de renteclaims opgebouwd tijdens de looptijd van het eerste faillissement niet heeft nageleefd en dat de rechter-commissaris dit blijkens zijn bestreden beslissingen onder b, maar met name d, heeft goedgekeurd. Hierdoor worden renteclaims ten onrechte gehonoreerd, waardoor het aan de vennootschap en dus aan de aandeelhouders toekomende bedrag aanzienlijk wordt verminderd dan wel tot nul wordt gereduceerd.
6.17.
De rechtbank oordeelt dat de aandeelhouders in redelijkheid, gelet op de hiervoor beschreven problematiek, het recht hebben beroep in te stellen tegen de onderhavige beschikkingen van de rechter-commissaris. Op deze wijze wordt de rechtbank in staat gesteld te onderzoeken of hun rechten door de vermeende schending van de bepalingen van de Faillissementswet door de curator mogelijk worden geschaad. Om dezelfde reden is de rechtbank van oordeel dat de vennootschap wel degelijk belang heeft bij het onderhavige beroep. Indien de vennootschap en aandeelhouders geen mogelijkheid zouden hebben hoger beroep in te stellen tegen de beslissingen van de rechter-commissaris, zouden zij geen effectieve rechtsbescherming hebben, omdat zij geen enkele andere rechtsingang hebben op grond van de Faillissementswet. Aldus zijn de vennootschap en de aandeelhouders ontvankelijk in hun beroep.
Gronden van het beroep
6.18.
Het is de rechtbank gebleken dat de curator de crediteuren uit het eerste faillissement heeft aangeschreven ten behoeve van de afwikkeling van het onderhavige faillissement. Bij deze brief is een circulaire gevoegd. In deze circulaire wordt onder andere het volgende vermeld:
“(…) Uitgangspunt bij deze verificatie is dat rentevorderingen die in het eerste faillissement niet geverifieerd konden worden slechts hebben de concurrente crediteuren die daarop uitdrukkelijk op grond van artikel 1286, lid 3 BW (oud) aanspraak hebben gemaakt en/of in hun toepasselijke Algemene Voorwaarden rente hebben bedongen. Het gaat in casu om rechtsposities van vóór 1 januari 1992, waarop de regels van het oude BW toepasselijk zijn. Het aantal gevallen waarin op grond van artikel 1286 lid 3 BW (oud) aanspraak is gemaakt op rente, is beperkt. Veel groter echter is het aantal crediteuren dat volgens het voorlopig oordeel van de curator aanspraak mag maken op vergoeding van rente op grond van toepasselijk verklaarde Algemene Voorwaarden. In die Algemene Voorwaarden wordt (doorgaans) rente geclaimd vanaf het moment van wanbetaling. In sommige gevallen zal deze rente overeen komen met de wettelijke interesten. In andere gevallen wordt misschien echter aanspraak gemaakt op een hogere rente. In principe zal precies uitgezocht dienen te worden welk percentage in individuele gevallen van toepassing is. Uit efficiencyoverwegingen stelt de curator de concurrente crediteuren die hun Algemene Voorwaarden toepasselijk hebben verklaard voor genoegen te nemen met de wettelijke interesten.
In een afzonderlijk schrijven zal ondergetekende de verificatievergadering aankondigen en zullen de crediteuren van BSM opgeroepen worden hun vordering bij hem in te dienen. In de gevallen waarin aanspraak op rente is gemaakt op grond van artikel 1286, lid 3 BW (oud) of de crediteur zijn Algemene Voorwaarden van toepassing heeft verklaard, zal in dat schrijven het betreffende bedrag vermeld staan dat op de lijst van voorlopig erkende crediteuren vermeld staat. Bij de plaatsing is de curator uitgegaan van de aanvaarding van zijn bovenbedoelde voorstel. De crediteuren die niet akkoord gaan met dit voorstel en menen meer te vorderen te hebben zullen hun vordering moeten indienen en gemotiveerd aangeven dat zij recht hebben op een hoger bedrag, met bijvoeging van justificatoire bescheiden. (…)”
6.19.
De curator meldt in zijn verweerschrift dat in totaal 112 crediteuren door hem op de lijst der voorlopig erkende crediteuren zijn geplaatst, zonder dat zij zich actief bij hem hebben gemeld, met inachtneming van de uit de circulaire blijkende werkwijze. Van de groep van 112 crediteuren maken 53 crediteuren deel uit, waarvan niet kon worden vastgesteld of zij de rente hadden aangezegd of dat die in de algemene voorwaarden was bedongen. Zij zijn uitgenodigd alsnog aan te tonen dat de rente in de algemene voorwaarden was overeengekomen of aangezegd. Er resteerden vervolgens 3 crediteuren voor een bedrag van € 845.515,29 en daarop ziet de niet bestreden beslissing van de rechter-commissaris als vermeld onder e.
6.20.
Door de vennootschap en de aandeelhouders wordt aangevoerd, zie hiervoor onder 6.16., dat door deze wijze van verificatie gehandeld is in strijd met de bepalingen van de Faillissementswet. Als deze bepalingen door de curator wel in acht zouden zijn genomen dan zou het eventueel tegoed van de vennootschap (en dus uiteindelijk dat van de aandeelhouders) naar behoren zijn vastgesteld. Door deze wijze van aanpak worden de belangen van vennootschap en aandeelhouders dus geschonden.
6.21.
De rechtbank overweegt dat door de curator is gehandeld in strijd met artikel 110 Fw. Daarin is bepaald dat de indiening der schuldvorderingen geschiedt bij de curator door overlegging van (kort gezegd) schriftelijke bescheiden. De rechtbank stelt voorop dat begrijpelijk is dat de curator uit praktische overwegingen de hem uit het eerste faillissement bekende crediteuren aanschrijft. Dat betekent echter niet dat als crediteuren hun vorderingen niet “indienen” en zelfs in het geheel niet reageren, het de curator vrij staat hen toch op de lijst der voorlopig erkende crediteuren te plaatsen. Uit de circulaire en uit de stellingen van de curator volgt dat de curator zelf de renteclaims op de lijst der voorlopig erkende crediteuren heeft geplaatst zonder dat de crediteuren deze actief hebben ingediend. Verder is de rechtbank gebleken dat een bedrag van € 100.000,00 in het eerste faillissement niet kon worden uitgekeerd omdat er geen betaaladres door de curator kon worden achterhaald. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat enkele van de door de curator eigenhandig op de lijst geplaatste crediteuren hebben opgehouden te bestaan zodat aan hen niet kan worden uitbetaald. Verder stellen vennootschap en aandeelhouders dat de renteclaims, indien de rente al is geconvenieerd dan wel aangezegd, in elk geval zijn verjaard. Deze argumenten, die de rechtbank in het kader van dit hoger beroep thans niet inhoudelijk kan en behoeft te beoordelen, zouden in het verificatieproces aan de orde zijn gekomen, indien de schuldeisers de vorderingen zelf hadden ingediend bij de curator. De curator had dan per schuldeiser kunnen beoordelen of en in hoeverre de vordering terecht is ingediend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het de taak van de curator is om deze vorderingen inhoudelijk te beoordelen om, in de eerste plaats, ervoor te zorgen dat iedere schuldeiser krijgt waar hij recht op heeft. Deze verificatie kan inhouden dat als schuldeiser A geen recht op rente heeft, schuldeiser B per saldo een hoger bedrag krijgt uitgekeerd. In de tweede plaats, zoals hiervoor aangehaald, wordt door deze handelwijze zorgvuldig en bindend vastgesteld welk bedrag voor de vennootschap en uiteindelijk voor de aandeelhouders resteert.
6.22.
Aan een en ander doen de efficiencyoverwegingen die de curator aanhaalt niet af. Vanzelfsprekend kunnen deze overwegingen van belang zijn om tot een efficiëntere afwikkeling van het verificatieproces te geraken. Zie voor een voorbeeld HR 1 maart 2013 (JOR 2013,190) inzake [X]. Van belang is echter dat een dergelijke efficiënte aanpak er niet toe mag leiden dat belangen van vennootschap en aandeelhouders kunnen worden geschaad omdat er feitelijk geen inhoudelijke verificatie plaatsvindt.
6.23.
De rechtbank kan thans niet uitsluiten dat de belangen van de vennootschap en aandeelhouders zijn geschaad door de onderhavige wijze van verificatie door de curator. Wel stelt de rechtbank vast dat naleving van de Faillissementswet door de curator waarborgt dat deze belangen worden beschermd. Dat daartoe mogelijk een groot aantal renvooiprocedures moeten worden gevoerd is een uitvloeisel van correcte wetstoepassing en daar kunnen efficiencyoverwegingen niet aan in de weg staan.
6.24.
Dit betekent dat de rechtbank oordeelt dat het beroep van de vennootschap en de aandeelhouders tegen beslissingen b en d doel treft. Deze beslissingen worden dan ook door de rechtbank vernietigd. Deze beslissing brengt met zich dat het primair verzochte door de rechtbank dient te worden toegewezen.
6.25.
De curator voert nog aan dat de rechter-commissaris blijkens het proces-verbaal van de verificatievergadering niet naar aanleiding van een expliciet door de vennootschap en de aandeelhouders gemaakt bezwaar heeft beslist dat de voorlopig erkende schuldvorderingen worden toegelaten tot de verificatie en dat dus ten onrechte daartegen beroep wordt ingesteld. De rechtbank verwerpt die stelling nu uit de in het proces-verbaal weergegeven stellingen van mr. Van den Berg volgt dat de schuldeisers hun vorderingen hadden moeten indienen bij gebreke waarvan deze vorderingen niet verifieerbaar zijn.
6.26.
De vernietiging van de beslissingen b en d betekent dat de verificatie opnieuw moet worden gedaan. Daarbij dient te worden gehandeld conform het bepaalde in artikel 108 Fw zoals in de beslissing is vermeld.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
verklaart het beroep van Tele en Fabory tegen de beslissing van de rechter-commissaris onder c ongegrond,
7.2.
verklaart Tele en Fabory niet-ontvankelijk in hun beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris om de curator toestemming te verlenen hun vorderingen integraal te voldoen,
7.3.
op het beroep van de vennootschap en de aandeelhouders:
7.4.
vernietigt de beslissingen van de rechter-commissaris onder b. en d.,
7.5.
bepaalt dat de rechter-commissaris uiterlijk binnen 14 dagen nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan de dag zal bepalen waarop uiterlijk de schuldvorderingen ingediend moeten worden en dag, uur en plaats zal vaststellen waarop de verificatievergadering wordt gehouden,
7.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.J. van Rijen, mr. F. Damsteegt-Molier en mr. T. Boesman en is gegeven ter openbare terechtzitting.
1354/2148/2309