In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Gt Corp SP. Z.O.O. en Honda Motor Co. Ltd. Gt Corp, een Poolse distributeur, vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Honda was gelegd op 486 aggregaten, die zich in een container in Rotterdam bevonden. Honda had het beslag gelegd op basis van vermeende merkinbreuk, aangezien de aggregaten waren voorzien van stickers met het opschrift 'GX200', wat overeenkomt met de merknamen van Honda. Gt Corp stelde dat er geen sprake was van merkinbreuk en dat Honda onvoldoende belang had bij de opheffing van het beslag, mits de stickers werden verwijderd.
De rechtbank oordeelde dat Honda rechtsgeldig houdster was van de GX-merken en dat de ronde stickers op de aggregaten verwarring bij het publiek konden veroorzaken, wat merkinbreuk oplevert. De rechter benadrukte dat het belang van de beslaglegger, Honda, bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van Gt Corp bij opheffing. De rechtbank wees de vorderingen van Gt Corp af en oordeelde dat Honda voldoende aannemelijk had gemaakt dat de aggregaten als namaakgoederen konden worden gekwalificeerd. Gt Corp werd veroordeeld in de proceskosten, die door Honda waren gemaakt in het kader van deze procedure.
De uitspraak benadrukt de bescherming van merkrechten en de noodzaak voor bedrijven om zorgvuldig om te gaan met merknamen en -tekens, vooral in een markt waar namaakproducten een probleem vormen. De rechter concludeerde dat het verwijderen van de stickers niet voldoende zou zijn om de merkinbreuk te verhelpen, gezien de ernst van de inbreuk en de risico's die dit met zich meebrengt voor de merkhouder.