In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Ralf Ernst Peter de Koning, in zijn hoedanigheid als curator van de gefailleerde vennootschap M.B. Garant B.V., en [gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie]. De curator vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat de gedaagde zijn taak als indirect bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement van Garant zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat er andere oorzaken voor het faillissement waren, en dat hij aansprakelijk was voor het boedeltekort op grond van artikel 2:248 BW.
De procedure begon met een incidenteel vonnis van 27 februari 2013, waarin een conservatoir beslag op onroerende zaken werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Garant, opgericht op 23 januari 2008, haar activiteiten heeft gestaakt en op 18 januari 2011 in staat van faillissement is verklaard. De curator heeft de gedaagde aansprakelijk gesteld voor het tekort in het faillissement, omdat hij niet had voldaan aan de boekhoudplicht en publicatieplicht.
De rechtbank concludeerde dat de onbehoorlijke taakvervulling van de gedaagde een belangrijke oorzaak van het faillissement was. De gedaagde had niet voldoende bewijs geleverd dat andere factoren, zoals de economische recessie, een rol hadden gespeeld. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een voorschot van €100.000,00 en de kosten van het geding, en heeft de vorderingen van de curator in conventie toegewezen. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat deze afhankelijk was van de afwijzing van de vordering in conventie.