In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de herziening van een persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 augustus 2012, waarin het college het pgb voor de periode van 1 maart 2011 tot en met 10 november 2011 herzien en een bedrag van € 2343,81 teruggevorderd had. Het college stelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij de ontvangen hulp per bank had betaald, wat volgens de Beleidsregels 2011 vereist was. Eiseres voerde aan dat zij contante betalingen had gedaan en dat zij niet correct was gehoord tijdens de bezwaarprocedure.
De rechtbank oordeelde dat de eis van girale betaling niet was neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift, maar in beleidsregels, en dat deze beleidsregels niet als zodanig konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de herziening van het pgb niet kon worden gebaseerd op het enkele feit dat eiseres niet aan de eis van girale betaling voldeed. De rechtbank oordeelde verder dat het besluit van het college onvoldoende gemotiveerd was en dat eiseres niet op de juiste wijze was gehoord. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het griffierecht vergoed en werden de proceskosten toegewezen aan eiseres.