4.De meest verstrekkende beroepsgrond van eiseres houdt in dat verweerder bij de verantwoording van het pgb voor huishoudelijke hulp per 1 maart 2012 ten onrechte uitsluitend (bewijzen van) girale betaling accepteert en bij gebreke van dergelijke bewijzen het pgb ten onrechte zonder nader onderzoek of nadere motivering herziet op de grond dat het pgb niet correct is verantwoord.
De rechtbank zal deze beroepsgrond eerst bespreken. Daartoe moet eerst worden bezien wat de grondslag is voor het besluit tot wijzing ten nadele (lees: herziening) van het pgb van eiseres wegens niet correcte verantwoording van het pgb.
5.1.Verweerder heeft het pgb ten nadele van eiseres gewijzigd onder verwijzing naar artikel 19 van de Verordening. De rechtbank volgt niet verweerders betoog dat de grondslag voor de herziening in dit geval kan worden gevonden in het eerste lid, aanhef en onder a, van deze bepaling. Op grond van dit artikellid kan de verstrekking van een pgb ten nadele van de persoon worden gewijzigd indien een persoon niet meer voldoet aan de voorwaarden of verplichtingen die bij of krachtens de wet of beschikking met betrekking tot de verstrekte voorziening zijn verbonden.
5.2.Met het vereiste van een voorwaarde of verplichting “bij of krachtens de wet” wordt naar heersende opvatting gedoeld op een voorwaarde of verplichting, neergelegd in een algemeen verbindend voorschrift. De voorwaarde of verplichting waarom het hier gaat, te weten verantwoording door middel van (bewijzen van) girale betaling -hierna kortheidshalve aangeduid als het vereiste van girale betaling-, is neergelegd in de Beleidsregels 2011. Beleidsregels zijn echter geen algemene voorschriften. Zoals in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, is omschreven, is een beleidsregel een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
5.3.De Beleidsregels 2011, die door de directeur van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij besluit van 13 september 2010 zijn vastgesteld, worden aangeduid als ‘Beleidsregels’ en in de kop van het besluit wordt, onder meer, verwezen naar artikel 1:3, vierde lid, van de Awb en niet naar artikel 6, vijfde lid, van de Verordening. Gelet daarop, merkt ook de rechtbank de Beleidsregels 2011 aan als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb en niet als algemeen verbindende voorschriften, dan wel nadere regels als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de Verordening. Voor zover de rechtbank in de uitspraken van 20 september 2012, zaaknummers AWB 12/1138 en 12/1139, anders heeft geoordeeld, komt de rechtbank van haar oordeel terug. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd dat met de Beleidsregels 2011 ook is beoogd beleidsregels vast te stellen in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de hem in artikel 6, vijfde lid, van de Verordening toekomende bevoegdheid nadere regels te stellen omtrent de hoogte, betaling en verantwoording van het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming. Dergelijke nadere regels, bij besluit van het college vastgesteld, zouden wel zijn aan te merken als algemeen verbindende voorschriften.
5.4.Uit het voorgaande volgt dat de grondslag voor het besluit tot herziening van het pgb niet kan worden gevonden in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, nu het vereiste van girale betaling geen bij of krachtens de wet opgelegde voorwaarde of verplichting is.
5.5.Van een verplichting bij of krachtens een beschikking, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Verweerder is op grond van artikel 5, vijfde lid, van de Verordening op zichzelf bevoegd aan de verlening van een voorziening in de vorm van een pgb voorwaarden te verbinden die hij doelmatig acht in verband met een adequaat gebruik en verantwoording ervan. Van deze bevoegdheid heeft hij in zijn toekenningsbesluiten van het pgb aan eiseres echter geen gebruik gemaakt waar het het vereiste van girale betaling betreft. Bij brief van 28 januari 2011 heeft verweerder aan eiseres het verantwoordingsformulier 2010 toegezonden en haar gewaarschuwd dat voor de verantwoording 2011 alleen nog maar bewijs van betaling per bank zou worden geaccepteerd. Nog daargelaten dat eiseres heeft betwist dat zij deze brief heeft ontvangen terwijl verweerder de verzending ervan niet aannemelijk heeft kunnen maken, geldt dat de in deze brief opgenomen mededeling omtrent het vereiste van girale betaling niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde in de zin van genoemd artikel. Deze voorwaarde is immers niet tijdig, bij het hier aan de orde zijn toekenningsbesluit van 20 mei 2010, maar pas later opgelegd.
5.6.Uit het voorgaande volgt dat de herziening van het pgb van eiseres niet kan worden gebaseerd op artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a van de Verordening.
6.1.De rechtbank volgt wel verweerders subsidiaire betoog dat artikel 19, derde lid, van de Verordening in dit geval als grondslag kan worden gehanteerd voor de herziening van het pgb. Op grond van dat artikellid kan het college een besluit tot verstrekking van een pgb ten nadele van de persoon wijzigen als blijkt dat de tegemoetkoming (lees: het pgb) niet of niet volledig is aangewend voor het doel waarvoor deze (dit) is verstrekt.
6.2.Bij de beoordeling of betrokkene het pgb heeft aangewend voor het doel waarvoor dat is verstrekt, heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid. Verweerder kan de wijze waarop hij hiermee in de praktijk omgaat bij de uitleg van de verantwoordingsplicht en het vaststellen van de feiten met het oog daarop, nader uitwerken in beleidsregels.
Toepassing van deze beleidsregels moet evenwel steeds geschieden in het licht van de in artikel 19, derde lid, van de Verordening voorgeschreven toets of blijkt dat het pgb niet (volledig) is aangewend voor het doel waarvoor dit is verstrekt.
Voor zover met de Beleidsregels 2011 is beoogd elke wijze van verantwoording uit te sluiten, met uitzondering van de verantwoording door (bewijs van) girale betaling, zonder dat de mogelijkheid wordt opengelaten dat op andere wijze van de correcte verantwoording blijkt, strookt toepassing daarvan niet met de Verordening.