4.Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO, voor zover hier van belang, trekt verweerder een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Verweerder hanteert bij toepassing van artikel 36a van de WAO een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230; de Beleidsregels).
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO, wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. In het vierde lid van dit artikel is - ten tijde van belang - bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaatsvindt met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels wordt, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels wordt bij samenloop van één of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
5.1De rechtbank dient te beoordelen of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door ten tijde van de verzekeringsgeneeskundige onderzoek op 27 november 2001 en 14 februari 2008 en in de schriftelijke verklaringen van 3 november 2002 en 30 juli 2004 een onjuist beeld van haar medische situatie te scheppen en of als gevolg daarvan eiseres ten onrechte teveel WAO-uitkering is toegekend. Hierbij is tevens van belang de vraag in hoeverre verweerder met volledige terugwerkende kracht per 11 februari 2002 de toekenningsbeschikking mocht herzien.
5.2Voorop staat dat het hier een belastend besluit betreft. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening van het recht op WAO-uitkering over te gaan.
6.1 De rechtbank overweegt ten aanzien van de periode van 11 februari 2002 tot 14 februari 2008 hiertoe het volgende.
6.2Eiseres is op 27 november 2001 op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen voor een beoordeling in het kader van de einde wachttijd. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat eiseres op het spreekuur is verschenen samen met een neef die als tolk optrad. Uit de anamnese blijkt dat eiseres ernstig depressief is geraakt en regelmatig bij psychiater Franssen komt. Eiseres gebruikt een forse hoeveelheid medicijnen, waaronder een antipsychoticum. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts dat eiseres op de bank zit en nergens heen wil. Ze wil op bed blijven en doet niets in het huishouden. Verder blijkt uit het onderzoek van de psyche dat eiseres de verzekeringsarts niet aankijkt, aan haar jas friemelt en schuifelt. Er is tijdens het spreekuur geen contact met eiseres mogelijk, waardoor het handelen en willen niet te beoordelen is. De verzekeringsarts heeft afgezien van het inwinnen van informatie bij de behandelend psychiater Franssen. De verzekeringsarts acht, gelet op het dagverhaal, het duidelijk dat eiseres niet tot zelfstandig functioneren in staat is.
6.2De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts op basis van eigen waarnemingen en de anamnese tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van langdurig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts heeft de verzekeringsarts in het gedrag en de presentatie van eiseres geen reden gevonden om de behandelend psychiater Franssen van eiseres te raadplegen.
6.3Voorts stelt de rechtbank vast dat in 2002 en in 2004 herbeoordelingen plaatsvinden, waarbij eiseres niet persoonlijk op het spreekuur is gezien. De rapportages, die ten grondslag liggen aan de voorzetting van de aan eiseres voorgezette WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 zijn tot stand gekomen op basis van de door eiseres ingediende vragenlijst. Eiseres heeft in de vragenlijsten aangegeven dat zij psychische en geestelijke klachten heeft. Zij lijdt onder meer aan een ernstige mate van overspannenheid, depressiviteit, en heeft geen zelfcontrole. Verweerder heeft in de door eiseres ingediende vragenlijsten geen grond gezien haar uit te nodigen voor een medisch onderzoek dan wel informatie op te vragen bij de behandelend psychiater.
6.4Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres bij de beoordeling in het kader van de einde wachttijd op 27 november 2001 en bij de herbeoordelingen in 2002 en 2004 onjuiste informatie over haar medische informatie heeft verstrekt. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat de verzekeringsarts slechts is afgegaan op eigen waarnemingen en de verzekeringsarts zich niet gebaseerd heeft op mogelijke onjuiste medische informatie van de behandelend psychiater van eiseres. Ook in de expertise van Kondakçi zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat eiseres zelf reeds vanaf 27 november 2001 onjuiste inlichtingen omtrent haar medische situatie heeft verstrekt.
7.1Ten aanzien van de periode vanaf 14 februari 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
7.2Op 14 februari 2008 is eiseres in het kader van een herbeoordeling op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. De verzekeringsarts vond de presentatie van eiseres tijdens het spreekuur bizar en vreemd. Er is sprake van oprispingen en kokhalzen. Eiseres is onrustig en geeft geen antwoorden op de vragen van de verzekeringsarts. Op grond hiervan is informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van eiseres, Gülsaçan. Deze heeft bij brief van 25 april 2008 onder meer het volgende medegedeeld: “Patiënt is al vanaf 2002 bekend onder medisch-psychiatrisch diagnostiek en behandeling. Inmiddels al bijna 5 jaren verder achten wij de patiënte nog steeds verkeren in de vergelijkbare psychosociale stressoren waarbij de diagnostiek verschoven is van een combinatie diagnostiek depressieve stoornis met psychotische kenmerken en of psychotische stoornis NAO stoornis, gelet op de aanhoudende psychotische symptomatologie waarbij klachten en kenmerken van depressieve stemmingsstoornis.” (…)
“Gelet op het chronische en progressieve beloop tot op heden van het ziektebeeld, en gelet op de ongunstige psychosociale factoren en persoonlijke beperkingen valt aan te nemen dat het gaat om een therapie resistente aandoening, prognostisch eveneens ongunstig.”
Mede op basis van deze medische informatie heeft de verzekeringsarts in zijn rapportage van 2 juni 2008 geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en dat eiseres lijdt aan een ernstig psychiatrisch ziektebeeld.
Ook tijdens het heronderzoek van de verzekeringsarts in mei 2011 vertoont eiseres bizar gedrag, en kan de verzekeringsarts geen contact met haar krijgen.
7.3Uit de expertise van Kondakçi blijkt dat met eiseres wel contact kan worden verkregen en dat zij antwoord geeft op de aan haar gestelde vragen. Voorts blijkt uit de expertise dat eiseres heeft verklaard psychiater Gülsaçan niet gesproken dan wel ontmoet te hebben. Eiseres stelt alleen een Nederlandse psychiater jaren geleden enkele keren te hebben gesproken. Iemand uit Zwijndrecht zou in overleg met haar man dat contact georganiseerd hebben. Nadien werd de medicatie herhaald. Voorts blijkt uit de evengenoemde expertise dat het denkbaar is dat eiseres destijds depressieve klachten heeft ontwikkeld in het kader van bijvoorbeeld een aanpassingsstoornis, of zelfs een depressieve stoornis, door de verwikkelingen in haar leven. Er is, gelet op de conclusie van Kondakçi, geen sprake van een psychiatrische aandoening in engere zin. Een psychotische stoornis is onwaarschijnlijk en de diagnose schizo-affectieve stoornis kan niet worden onderschreven. Het eerder gepresenteerde atypische en ogenschijnlijk “mutistische” gedrag beschouwt Kondakçi niet als een manifeste of expressie van een psychiatrische aandoening.
7.4De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 14 februari 2008, de datum waarbij een herbeoordeling plaatsvond van haar recht op een WAO-uitkering, door haar presentatie en verstrekte inlichtingen een onjuist beeld heeft opgeroepen dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt over haar gezondheidstoestand. Immers de verzekeringsarts, die eiseres op 14 februari 2008 heeft gezien, is als gevolg van een door psychiater Gülsaçan gestelde onjuiste diagnose ervan uitgegaan eiseres niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres, zoals zij aan Kondakçi heeft verteld, psychiater Gülsaçan nooit heeft ontmoet.
Verweerder heeft zich in zoverre dan ook mogen baseren op de rapportage van de verzekeringsarts van 29 maart 2011 en 30 november 2011 en van de verzekeringsarts bezwaar & beroep van 26 juni 2012. Hierbij is rekening gehouden met de informatie van de huidige behandelaars van eiseres. De bij brief van 13 juni 2013 overlegde nieuwe medische informatie van de behandelaar van eiseres biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitkering van eiseres voor zover dat de periode vanaf 14 februari 2008 betreft, met terugwerkende kracht mogen herzien.