ECLI:NL:RBROT:2013:6341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
DOR-12_00937
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en terugvordering van teveel verstrekte uitkering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 augustus 2013, wordt de herziening van een WAO-uitkering van eiseres besproken. Eiseres, die sinds 12 februari 2001 met psychische klachten ziek is, ontving een WAO-uitkering die in 2002 was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling in 2008, waarbij eiseres een onjuist beeld van haar gezondheidstoestand heeft opgeroepen, heeft de verweerder de uitkering met terugwerkende kracht herzien naar 15 tot 25% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelt dat de verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 14 februari 2008 onjuiste informatie heeft verstrekt, maar dat er onvoldoende bewijs is voor onjuiste informatie vóór deze datum. De rechtbank stelt dat het bestreden besluit, voor zover het de herziening van de uitkering over de periode van 11 februari 2002 tot 14 februari 2008 betreft, niet in stand kan blijven. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen, met een termijn van zes weken. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: DOR 12/937
tussenuitspraak van de meervoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 15 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiseres], te Zwijndrecht, eiseres,

gemachtigde: mr. K.U.J. Hopman,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: W. Evers.

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2002 heeft verweerder aan eiseres per einde wachttijd, 11 februari 2002, een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 29 december 2011 (het primaire besluit I) heeft verweerder de uitkering met ingang van 11 februari 2002 herzien en eiseres per deze datum een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 29 december 2011 (het primaire besluit II) heeft verweerder het dagloon vanaf 1 april 2012 vastgesteld op € 81,85. De over de periode van 11 februari 2002 tot en met 30 maart 2012 teveel betaalde uitkering, als gevolg van het onjuist vaststellen van het dagloon bij aanvang van de WAO-uitkering, wordt niet teruggevorderd.
Bij besluit van 19 januari 2012 (het primaire besluit III) heeft verweerder de over de periode van 11 februari 2002 tot en met 31 december 2011 teveel verstrekte uitkering tot een bedrag van € 132.807,80 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juli 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gericht tegen de primaire besluiten, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eiseres heeft zich per 12 februari 2001 met psychische klachten ziek gemeld voor haar werkzaamheden als schoonmaakster. In het kader van de einde wachttijdbeoordeling per 11 februari 2002 heeft de verzekeringsarts eiseres tijdens het spreekuur op 27 november 2001 gezien. Op basis van de rapportage heeft verweerder met het besluit van 8 februari 2002 aan eiseres per 11 februari 2002 een WAO-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2 Eiseres heeft vervolgens in het kader van het eerstejaars medisch herbeoordelingsonderzoek door middel van een door haar ingevulde vragenlijst, door verweerder ontvangen op 14 november 2002, verklaard dat haar medische toestand is verslechterd en dat zij (onder meer) psychotische en geestelijke klachten heeft. Eiseres blijft onveranderd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100%.
1.3 In het kader van een professionele herbeoordeling heeft eiseres op 30 juli 2004 schriftelijk (onder meer) verklaard dat haar klachten zijn toegenomen en dat zij helemaal overspannen is. Op basis van de dossierstukken heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres onveranderd volledig arbeidsongeschikt is.
1.4 Op 14 februari 2008 oordeelt de verzekeringsarts tijdens een medisch onderzoek in het kader van de cohort herbeoordelingen (OSB), dat eiseres zich tijdens het spreekuur, waar zij verschijnt onder begeleiding van haar neef, zo bizar en vreemd presenteert, dat nadere informatie zal worden opgevraagd bij de behandelend psychiater. Op basis van de ontvangen informatie van psychiater S. Gülsaçan (hierna: Gülsaçan) in combinatie met de (bizarre) manier waarop eiseres zich tijdens het onderzoek op 14 februari 2008 heeft gepresenteerd, acht de verzekeringsarts eiseres ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt.
1.5. Op 18 maart 2011 heeft [naam], inspecteur werkzaam bij de directie Handhaving-Uitvoering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: inspecteur), rapport uitgebracht van zijn bevindingen tijdens het huisbezoek aan de woning van eiseres van 18 maart 2011. Tevens is eiseres uitgenodigd voor een gesprek met de verzekeringsarts op 29 maart 2011. De aanleiding voor deze uitnodiging en het huisbezoek is gelegen in de signalen uit het opsporingsonderzoek onder de naam “Marque” dat op 15 juni 2009 is gestart. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de behandelend psychiater van eiseres mogelijk ondeugdelijke medische informatie heeft verstrekt over de medische toestand van uitkeringsgerechtigden. Deze aanwijzingen vormden voor verweerder reden om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres uit te voeren.
1.6 Blijkens de rapportage van de verzekeringsarts van 20 mei 2011 vertoont eiseres tijdens het spreekuur op 29 maart 2011 wederom zeer bizar gedrag. In verband hiermee is zij voor een psychiatrische expertise doorverwezen naar psychiater H. Kondakçi (hierna: Kondakçi). In zijn rapport van 14 november 2011 vermeldt Kondakçi dat eiseres heeft verklaard psychiater Gülsaçan niet te kennen. Ook psychiater Franssen, waar zij voorafgaande aan Gülsaçan onder behandeling zou hebben gestaan, heeft zij maar een paar keer gesproken. Het contact is via-via geregeld. Volgens de bevindingen van Kondakçi kon eiseres, eenmaal op haar bizarre en theatrale gedrag aangesproken, adequaat op gestelde vragen reageren. Kondakçi komt tot de conclusie dat er geen sprake is van een psychiatrische aandoening in enge zin. In het verleden is er vermoedelijk sprake geweest van een aanpassingsstoornis. Een psychotische stoornis is onwaarschijnlijk. Ook de diagnose van een schizo-affectieve stoornis wordt niet onderschreven.
1.7 Na ontvangst van deze expertise heeft de verzekeringsarts op 30 november 2011 een nieuwe FML opgesteld, die geldig is vanaf 11 februari 2002. Op basis van deze FML stelt de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 15 tot 25%.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder - op basis van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar & beroep van 26 juni 2012 en medische informatie, verkregen van behandelaar A. de Cuba (PsyQ) van 14 juni 2012 - overwogen dat eiseres, gelet op alle bekende feiten en omstandigheden, ten tijde van de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken van 27 november 2011 en 14 februari 2008 en in haar schriftelijke verklaringen van 3 november 2002 en 30 juli 2004 de verzekeringsarts door haar handelen en presentatie onjuist heeft geïnformeerd over haar medische situatie. Het door eiseres opgeroepen beeld (ondersteund door de toelichting van haar neef tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts en de informatie van psychiater Gülsaçan) heeft tot gevolg gehad dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 11 februari 2002 ten onrechte is vastgesteld op 80 tot 100%. Deze moet per 11 februari 2002 worden vastgesteld op 15 tot 25%. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een psychiatrische aandoening. Er worden alleen lichte beperkingen aangenomen in verband met de aanpassingsstoornis. Eiseres was niet om medische redenen buiten staat om de verzekeringsarts een volledig en juist beeld te geven van haar klachten en belemmering. Gelet op het voorgaande is eiseres de informatieplicht, neergelegd in artikel 80 van de WAO, niet of niet behoorlijk nagekomen.
Nu door haar toedoen ten onrechte uitkering is verstrekt, wordt deze met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte is verstrekt (11 februari 2002) ingetrokken. Niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan afgezien kan worden van intrekking met terugwerkende kracht.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres redelijkerwijs had kunnen weten dat zij ernstig rekening diende te houden met een dergelijke intrekking. Degene die een ziekte voorwendt kan weten, althans zou moeten weten, dat hij ten onrechte een arbeids-ongeschiktheidsuitkering ontvangt, dat de mogelijkheid bestaat dat zulks aan het licht komt en dat er een reële kans bestaat dat die uitkering vervolgens met terugwerkende kracht wordt ingetrokken.
De terugvordering van de over de periode 11 februari 2002 tot en met 31 december 2011 ten onrechte betaalde uitkering ten bedrage van € 132.807,80 bruto blijft hierdoor in stand.
Voorts heeft verweerder uitleg gegeven over de berekening van het per 1 april 2012 vastgestelde dagloon ad € 81,85.
3.
Eiseres betwist dat zij bij de verzekeringsarts een onjuist beeld van haar gezondheidssituatie heeft geschetst en daarmee onjuiste of onvolledige informatie aan verweerder heeft verstrekt. Daarbij komt dat de verzekeringsarts, ondanks het als “bizar” gekwalificeerde gedrag van eiseres, geen informatie heeft opgevraagd bij de curatieve sector. Nu het om een intrekking met terugwerkende kracht gaat, in welk geval er sprake is van een belastend besluit en de bewijslast dus bij verweerder ligt, had het voor de hand gelegen dat verweerder contact had opgenomen met de behandelend psychiater Franssen.
In dit verband verwijst eiseres naar de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
19 december 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BY7534. Eiseres is van mening dat er geen aanleiding is om haar uitkering met terugwerkende kracht tot einde wachttijd in te trekken. Evenmin kon het haar redelijkerwijs duidelijk zijn dat zij ten onrechte uitkering ontving. Hieruit volgt dat ook de terugvordering dient te vervallen.
Voorts heeft eiseres arbeidskundige bezwaren naar voren gebracht. Zij stelt dat haar opleidingsniveau onjuist is vastgesteld op niveau 2, dat verschillende van de geduide functies te oud zijn nu einde wachttijd in dit geval 10 februari 2002 was en dat ook ten aanzien van de dagloonvaststelling het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel geldt.
Bij brief van 13 juni 2013 heeft eiseres nog nadere medische informatie ingebracht.
4.
Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAO, voor zover hier van belang, trekt verweerder een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
Verweerder hanteert bij toepassing van artikel 36a van de WAO een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230; de Beleidsregels).
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO, wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 36a onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd. In het vierde lid van dit artikel is - ten tijde van belang - bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaatsvindt met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Beleidsregels wordt, indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Beleidsregels wordt bij samenloop van één of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
5.1
De rechtbank dient te beoordelen of eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door ten tijde van de verzekeringsgeneeskundige onderzoek op 27 november 2001 en 14 februari 2008 en in de schriftelijke verklaringen van 3 november 2002 en 30 juli 2004 een onjuist beeld van haar medische situatie te scheppen en of als gevolg daarvan eiseres ten onrechte teveel WAO-uitkering is toegekend. Hierbij is tevens van belang de vraag in hoeverre verweerder met volledige terugwerkende kracht per 11 februari 2002 de toekenningsbeschikking mocht herzien.
5.2
Voorop staat dat het hier een belastend besluit betreft. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot herziening van het recht op WAO-uitkering over te gaan.
6.1 De rechtbank overweegt ten aanzien van de periode van 11 februari 2002 tot 14 februari 2008 hiertoe het volgende.
6.2
Eiseres is op 27 november 2001 op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen voor een beoordeling in het kader van de einde wachttijd. Uit het rapport van de verzekeringsarts blijkt dat eiseres op het spreekuur is verschenen samen met een neef die als tolk optrad. Uit de anamnese blijkt dat eiseres ernstig depressief is geraakt en regelmatig bij psychiater Franssen komt. Eiseres gebruikt een forse hoeveelheid medicijnen, waaronder een antipsychoticum. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts dat eiseres op de bank zit en nergens heen wil. Ze wil op bed blijven en doet niets in het huishouden. Verder blijkt uit het onderzoek van de psyche dat eiseres de verzekeringsarts niet aankijkt, aan haar jas friemelt en schuifelt. Er is tijdens het spreekuur geen contact met eiseres mogelijk, waardoor het handelen en willen niet te beoordelen is. De verzekeringsarts heeft afgezien van het inwinnen van informatie bij de behandelend psychiater Franssen. De verzekeringsarts acht, gelet op het dagverhaal, het duidelijk dat eiseres niet tot zelfstandig functioneren in staat is.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts op basis van eigen waarnemingen en de anamnese tot de conclusie is gekomen dat er sprake is van langdurig onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren. Voorts heeft de verzekeringsarts in het gedrag en de presentatie van eiseres geen reden gevonden om de behandelend psychiater Franssen van eiseres te raadplegen.
6.3
Voorts stelt de rechtbank vast dat in 2002 en in 2004 herbeoordelingen plaatsvinden, waarbij eiseres niet persoonlijk op het spreekuur is gezien. De rapportages, die ten grondslag liggen aan de voorzetting van de aan eiseres voorgezette WAO-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100 zijn tot stand gekomen op basis van de door eiseres ingediende vragenlijst. Eiseres heeft in de vragenlijsten aangegeven dat zij psychische en geestelijke klachten heeft. Zij lijdt onder meer aan een ernstige mate van overspannenheid, depressiviteit, en heeft geen zelfcontrole. Verweerder heeft in de door eiseres ingediende vragenlijsten geen grond gezien haar uit te nodigen voor een medisch onderzoek dan wel informatie op te vragen bij de behandelend psychiater.
6.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres bij de beoordeling in het kader van de einde wachttijd op 27 november 2001 en bij de herbeoordelingen in 2002 en 2004 onjuiste informatie over haar medische informatie heeft verstrekt. Hierbij neemt de rechtbank onder meer in aanmerking dat de verzekeringsarts slechts is afgegaan op eigen waarnemingen en de verzekeringsarts zich niet gebaseerd heeft op mogelijke onjuiste medische informatie van de behandelend psychiater van eiseres. Ook in de expertise van Kondakçi zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat eiseres zelf reeds vanaf 27 november 2001 onjuiste inlichtingen omtrent haar medische situatie heeft verstrekt.
7.1
Ten aanzien van de periode vanaf 14 februari 2008 overweegt de rechtbank het volgende.
7.2
Op 14 februari 2008 is eiseres in het kader van een herbeoordeling op het spreekuur van de verzekeringsarts geweest. De verzekeringsarts vond de presentatie van eiseres tijdens het spreekuur bizar en vreemd. Er is sprake van oprispingen en kokhalzen. Eiseres is onrustig en geeft geen antwoorden op de vragen van de verzekeringsarts. Op grond hiervan is informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van eiseres, Gülsaçan. Deze heeft bij brief van 25 april 2008 onder meer het volgende medegedeeld: “Patiënt is al vanaf 2002 bekend onder medisch-psychiatrisch diagnostiek en behandeling. Inmiddels al bijna 5 jaren verder achten wij de patiënte nog steeds verkeren in de vergelijkbare psychosociale stressoren waarbij de diagnostiek verschoven is van een combinatie diagnostiek depressieve stoornis met psychotische kenmerken en of psychotische stoornis NAO stoornis, gelet op de aanhoudende psychotische symptomatologie waarbij klachten en kenmerken van depressieve stemmingsstoornis.” (…)
“Gelet op het chronische en progressieve beloop tot op heden van het ziektebeeld, en gelet op de ongunstige psychosociale factoren en persoonlijke beperkingen valt aan te nemen dat het gaat om een therapie resistente aandoening, prognostisch eveneens ongunstig.”
Mede op basis van deze medische informatie heeft de verzekeringsarts in zijn rapportage van 2 juni 2008 geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden en dat eiseres lijdt aan een ernstig psychiatrisch ziektebeeld.
Ook tijdens het heronderzoek van de verzekeringsarts in mei 2011 vertoont eiseres bizar gedrag, en kan de verzekeringsarts geen contact met haar krijgen.
7.3
Uit de expertise van Kondakçi blijkt dat met eiseres wel contact kan worden verkregen en dat zij antwoord geeft op de aan haar gestelde vragen. Voorts blijkt uit de expertise dat eiseres heeft verklaard psychiater Gülsaçan niet gesproken dan wel ontmoet te hebben. Eiseres stelt alleen een Nederlandse psychiater jaren geleden enkele keren te hebben gesproken. Iemand uit Zwijndrecht zou in overleg met haar man dat contact georganiseerd hebben. Nadien werd de medicatie herhaald. Voorts blijkt uit de evengenoemde expertise dat het denkbaar is dat eiseres destijds depressieve klachten heeft ontwikkeld in het kader van bijvoorbeeld een aanpassingsstoornis, of zelfs een depressieve stoornis, door de verwikkelingen in haar leven. Er is, gelet op de conclusie van Kondakçi, geen sprake van een psychiatrische aandoening in engere zin. Een psychotische stoornis is onwaarschijnlijk en de diagnose schizo-affectieve stoornis kan niet worden onderschreven. Het eerder gepresenteerde atypische en ogenschijnlijk “mutistische” gedrag beschouwt Kondakçi niet als een manifeste of expressie van een psychiatrische aandoening.
7.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 14 februari 2008, de datum waarbij een herbeoordeling plaatsvond van haar recht op een WAO-uitkering, door haar presentatie en verstrekte inlichtingen een onjuist beeld heeft opgeroepen dan wel onjuiste informatie heeft verstrekt over haar gezondheidstoestand. Immers de verzekeringsarts, die eiseres op 14 februari 2008 heeft gezien, is als gevolg van een door psychiater Gülsaçan gestelde onjuiste diagnose ervan uitgegaan eiseres niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat eiseres, zoals zij aan Kondakçi heeft verteld, psychiater Gülsaçan nooit heeft ontmoet.
Verweerder heeft zich in zoverre dan ook mogen baseren op de rapportage van de verzekeringsarts van 29 maart 2011 en 30 november 2011 en van de verzekeringsarts bezwaar & beroep van 26 juni 2012. Hierbij is rekening gehouden met de informatie van de huidige behandelaars van eiseres. De bij brief van 13 juni 2013 overlegde nieuwe medische informatie van de behandelaar van eiseres biedt evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de uitkering van eiseres voor zover dat de periode vanaf 14 februari 2008 betreft, met terugwerkende kracht mogen herzien.
8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de herziening over de periode van 11 februari 2002 tot 14 februari 2008 niet in stand kan blijven. Hetzelfde geldt voor zover dat ziet op de terugvordering over deze periode.
9.
Voor zover eiseres ter zitting heeft gesteld dat ten aanzien van de nieuwe berekening van het dagloon een overgangsperiode had moeten worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat deze beroepsgrond te laat naar voren is gebracht, en derhalve vanwege strijd met de goede procesorde buiten verdere bespreking moet worden gelaten. Overigens heeft verweerder geen terugwerkende kracht toegepast op de terugvordering van teveel ontvangen uitkering op basis van deze herberekening.
10.1
Zoals hiervoor is overwogen kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan met een nieuwe beslissing op bezwaar, tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 14 februari 2008 bepalen en het terug te vorderen bedrag aanpassen aan de periode en aan het eventuele gewijzigde arbeidsongeschiktheidspercentage. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10.2
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
10.3
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak,
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. J. Bergen en
mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.