RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Eindhoven, eiser,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Strijbosch),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).
Bij besluit van 27 oktober 2011 (primair besluit I) heeft verweerder eiser medegedeeld dat zolang de beoordeling van zijn recht op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet is afgerond, de WAO-uitkering met ingang van 1 november 2011 niet wordt uitbetaald.
Bij besluit van 16 november 2011 (primair besluit II) heeft verweerder het toekenningsbesluit WAO van 28 september 2004 ingetrokken en bepaald dat eiser alsnog met ingang van 29 september 2004 geen recht heeft op een WAO-uitkering.
Bij besluit van 29 november 2011 (primair besluit III) heeft verweerder de over de periode van 29 september 2004 tot en met 30 november 2011 (lees: 31 oktober 2011) onverschuldigd betaalde WAO-uitkering ter hoogte van € 126.323,94 bruto van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gericht tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als inpakker voor 40 uur per week en is met ingang van 26 mei 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Op 1 oktober 2003 heeft eiser zich vanuit de WW ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van 28 september 2004 is eiser met ingang van 29 september 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3. In het overgelegde dossier valt het volgende op. Verweerders arts Venmans kan op grond van zijn waarnemingen tijdens een spreekuurbezoek op 23 augustus 2004, waar eiser volgens zijn notities “slapend” en “zwaar gedrogeerd” werd binnengebracht en niet aanspreekbaar was, geen uitspraak doen over de benutbare mogelijkheden. Hij wint daarom informatie in bij de behandelend psychiater B.J.M. Franssen, die eerder, op 3 november 2003 op grond van een heteroanamnese rapporteerde dat eiser depressief en snel geprikkeld was en dat hij vaak last had van stemmen. Ook zouden er zelfmoordneigingen zijn. Psychiater Franssen schrijft dat op dat moment de agressiviteit en destructieneiging groot zijn. Op 20 september 2004 ontvangt verweerder opnieuw informatie van behandelend psychiater Franssen. Als diagnose stelt deze nu dat sprake is van een overspanningsdepressie die verder gaat dan de gebruikelijke symptomen en praepsychotische en hysteriforme trekken gaat vertonen. Er werd een hoge dosering aan neuroleptica voorgeschreven, teneinde eiser rust te geven, omdat het thuis uit de hand liep en een opname afgewezen werd. Uit de beschikbare stukken blijkt niet dat de verkregen informatie is meegenomen in de besluitvorming. Bij besluit van 28 september 2004 is aan eiser een WAO-uitkering toegekend.
4. Naar aanleiding van het aangepast Schattingsbesluit heeft er eind 2008 (drie jaar na het toekenningsbesluit) een herbeoordeling plaatsgehad. Tijdens een spreekuurcontact op 15 september 2008 sprak eiser in het geheel niet en hij keek de verzekeringsarts niet aan. Volgens zijn begeleider zou hij erg stil zijn, afgewisseld met agressiviteit. Gedurende het onderzoek hield eiser de ogen steeds gesloten. Af en toe keek hij verdwaasd om zich heen. De verzekeringsarts noteert dat het geheel onecht aandoet. Stafverzekeringsarts H. Sistermans geeft in zijn rapportage van 13 november 2008 aan dat (herhaalde) verzoeken om informatie bij de behandelend psychiater S. Gülsaçan geen resultaat hebben opgeleverd. Een adequate uitspraak over de belastbaarheid is daardoor volgens hem niet te doen. Vanwege de tijd is (noodgedwongen) een onveranderde beslissing uitgegaan. Aangegeven wordt dat de casus zal worden aangemeld bij de psychiaters Van Laarhoven en Notten met het verzoek over te gaan tot de noodzakelijke acties om tot een diagnostische opname te komen. Bij besluit van 17 november 2008 werd eiser medegedeeld dat de WAO-uitkering onveranderd blijft. Een diagnostische opname heeft nadien niet plaatsgehad.
5. De eerstvolgende actie in het dossier is een brief waarin eiser wordt uitgenodigd voor een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 9 mei 2011. Deze brief is op 2 mei 2011 door een inspecteur van het Uwv aan eiser op zijn huisadres overhandigd. De inspecteur rapporteert dat eiser tegenover hem totaal geen agressief of normafwijkend gedrag vertoonde. Eiser vertoonde het normale gedrag van iemand die de Nederlandse taal niet begrijpt of verstaat. Eiser werd aan de deur geroepen door zijn dochter. Hij stelde zich voor en schudde de inspecteur de hand. Hij zag er netjes en verzorgd uit. In de uitnodigingsbrief staat vermeld dat verweerder de gezondheidstoestand van eiser opnieuw wil beoordelen, omdat verweerder aanwijzingen heeft dat de belastbaarheid eerder op verkeerde gronden kan zijn ingeschat.
6. Tijdens het spreekuurbezoek op 9 mei 2011 was eiser, opnieuw, niet aanspreekbaar. Eiser leek te slapen tijdens het spreekuurcontact. Verzekeringsarts W. Blok moest het doen met een heteroanamnese, die hij verkreeg via eisers zoon. Deze vertelde de verzekeringsarts onder meer dat zijn vader meestal stil is, maar dat hij ook geregeld erg agressief wordt. Nadat verzekeringsarts Blok eiser op 9 mei 2011 had gezien, heeft hij een psychiatrische expertise aangevraagd. De geraadpleegde psychiater G.C. Zwartjes geeft in zijn rapport van 14 juli 2011 aan dat door slaperigheid van eiser een onderzoek niet mogelijk is. Het is daardoor ook niet mogelijk een diagnose te stellen. Een slaperigheid (of, in de woorden van de psychiater, somnolentie) zoals eiser die tijdens het onderzoek vertoonde, past volgens psychiater Zwartjes niet bij een psychose of depressie. De slaperigheid wordt volgens de psychiater veroorzaakt door het gebruik van medicijnen. Psychiater Zwartjes haalt het verslag van verweerders inspecteur aan en vermeldt dat het opvallend is dat deze eiser tijdens het huisbezoek op 2 mei 2011 helderder aantrof, terwijl in alle in het dossier beschikbare onderzoeksverslagen hetzelfde, atypische beeld wordt geschetst van een man die slaperig en niet of nauwelijks aanspreekbaar is. Volgens de psychiater is het daarom niet uitgesloten dat (al dan niet ter ondersteuning van simulatie) extra medicatie is genomen vóór het onderzoeksgesprek. Om een goed oordeel te kunnen vormen van een eventueel bestaande psychopathologie, van de therapeutische mogelijkheden en de psychische belastbaarheid van eiser zou eiser medicatievrij moeten zijn. Indien dit in thuissituatie te veel gevaren oplevert, dan is opname ter observatie te overwegen.
7. Verzekeringsarts Blok doet vervolgens een aanvraag voor een klinische observatie van eiser door een psychiater. Eiser is vervolgens van 29 augustus 2011 tot en met 2 september 2011 opgenomen geweest op de afdeling psychiatrie van het Sint Elisabeth ziekenhuis te Tilburg. Tijdens deze opname is alle medicatie gestopt. In de loop van de dagen bleek dat eiser beter ging functioneren. Psychiater Notten concludeert in zijn rapport naar aanleiding van deze opname (rapport van 24 oktober 2011) dat bij eiser in psychiatrische zin geen beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid van toepassing zijn. Bij hem zijn geen psychotische verschijnselen waargenomen. Ook de rapporterend verpleegkundigen zien gedurende de opname van vijf dagen geen kenmerken van een psychose of angst. Eiser neemt deel aan het geboden dagprogramma, hij gaat onder de douche en meldt zich uit zichzelf op tijd voor het avondeten. Eiser maakt veel contact met medepatiënten en doet mee aan hun activiteiten. Zo helpt hij bij het doen van de afwas en speelt hij tafeltennis. Eén maal noteert een verpleegkundige gezien te hebben dat eiser grote lol had en hartelijk zat te lachen met medepatiënten om een film die hij zag op tv. Op het moment dat de verpleegkundige de kamer betrad, verstrakte eisers gezicht en toonde hij geen emotie meer. De psychiater stelt dat er bij eiser sprake is van een duidelijke discrepantie in presentatie wanneer hij zich onbespied waant en tussen de patiënten verkeert, dan wel wanneer hij gezien wordt door een van de leden van het behandelteam. Psychiater Notten geeft desgevraagd aan dat het aannemelijk is dat de klachten ook in 2004 door eiser geaggraveerd werden. Ter onderbouwing van deze conclusie wijst psychiater Notten er onder meer op dat verzekeringsarts Venmans ook in 2004 al vragen had bij de voorgeschreven combinatie van medicijnen, terwijl tevens genoteerd werd dat eiser tijdens het onderzoek door de verzekeringsarts een gedrogeerde indruk maakte.
8. Verzekeringsarts Blok heeft eiser na de diagnostische opname nog eens gezien tijdens het spreekuur op 7 november 2011. Bij die gelegenheid maakte eiser, opnieuw, een sterk gedrogeerde indruk. Eiser reageerde niet op vragen. In zijn rapport van 7 november 2011 concludeert de verzekeringsarts dat er thans bij eiser geen psychiatrische stoornis aanwezig is die hem belet arbeid te verrichten. Omdat eiser per de datum einde wachttijd op 29 september 2004 dezelfde klachten en belemmeringen presenteerde en psychiater Notten het aannemelijk acht dat eiser ook in 2004 zijn klachten aggraveerde, is de conclusie van de verzekeringsarts dat er ook op 29 september 2004 geen sprake was van een psychiatrische stoornis. Eiser was daarom per genoemde datum niet ongeschikt voor de maatgevende arbeid van inpakker. Met de thans geclaimde rugklachten wordt geen rekening gehouden, omdat hier nooit eerder melding van is gemaakt.
9. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser het Uwv tijdens een bezoek aan het loket op 5 november 2003 en tijdens de voornoemde verzekeringsgeneeskundige onderzoeken door zijn handelen en presentatie (en het aangegeven medicijnengebruik) onjuist heeft geïnformeerd over zijn medische situatie. Als gevolg hiervan is de arbeidsongeschiktheid van eiser per 29 september 2004 ten onrechte vastgesteld op 80 tot 100%. Uit recent onderzoek is immers gebleken dat eiser per 29 september 2004 niet arbeidsongeschikt was en dat er geen psychiatrische stoornis is/was die hem belet/belette arbeid te verrichten. Eiser is daarom de informatieplicht als bedoeld in artikel 80 van de WAO niet of niet behoorlijk nagekomen. Nu door toedoen van eiser ten onrechte uitkering is verstrekt, vindt intrekking van de WAO-uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering ten onrechte is verstrekt, te weten 29 september 2004. De onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 29 september 2004 tot en met 31 oktober 2011 wordt van eiser teruggevorderd. Verweerder stelt dat niet is gebleken van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij zich op grond van de voornoemde stukken op het standpunt stelt dat eiser geen psychiatrische stoornis heeft en dat hij een dergelijke stoornis ook nooit heeft gehad. Volgens verweerder is er steeds sprake geweest van simulatie. Eiser wordt daarom alsnog, sinds 29 september 2004, niet arbeidsongeschikt geacht.
10. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij ontkent in het verleden onjuiste dan wel onvolledige informatie te hebben verstrekt of onjuist dan wel onvolledig inzicht te hebben gegeven in zijn gezondheidstoestand waardoor hij ten onrechte een WAO-uitkering toegekend zou hebben gekregen. Het is eiser duidelijk dat alle dossiers waarin de naam van dr. Gülsaçan voorkomt voor verweerder verdacht zijn. Eiser verwijst in deze zaak naar de rapportage van psychiater B.J.M. Franssen van 3 november 2003. Daarnaast geeft eiser aan nog steeds onder psychiatrische behandeling te zijn. Eiser verzoekt om benoeming van een onafhankelijke psychiater ter rapportering en advisering aan de rechtbank.
11. De rechtbank overweegt als volgt
12. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser, na de afgifte van het primair besluit II van 16 november 2011, waarbij het toekenningsbesluit WAO van 28 september 2004 alsnog werd ingetrokken, geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van verweerders primair besluit I van 27 oktober 2011. Bij dit besluit werd immers bepaald dat, in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar het recht op uitkering, eisers WAO-uitkering met ingang van 1 november 2011 niet zou worden uitbetaald. Ten tijde van het nemen van primair besluit II was het bedoelde onderzoek afgerond. Op grond van de resultaten van het onderzoek werd bepaald dat eiser alsnog, ingaande 29 september 2004, geen recht had op een WAO-uitkering. Verweerder had het bezwaar van eiser gericht tegen het primair besluit I daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
13. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het beroep van eiser, op andere dan de door eiser aangevoerde gronden, gegrond moet worden verklaard voor zover eisers bezwaar, gericht tegen verweerders primair besluit I ongegrond is verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. De rechtbank ziet voorts aanleiding op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak te voorzien. Doende wat verweerder had moeten doen, zal zij eisers bezwaar gericht tegen het primair besluit I alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
14. Ten aanzien van de intrekking van het toekenningsbesluit WAO van 28 september 2004, waarmee feitelijk de WAO-uitkering van eiser met volledig terugwerkende kracht per 29 september 2004 wordt ingetrokken, overweegt de rechtbank als volgt.
15. Op grond van artikel 36a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WAO, voor zover in dit geding van belang, trekt het Uwv een beschikking tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 80 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering of ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
16. Verweerder hanteert bij toepassing van artikel 36a van de WAO een beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230; hierna: de Beleidsregels).
17. In artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels is bepaald dat indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, intrekking of herziening van de uitkering plaatsvindt met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels wordt, indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser in ieder geval per 2 mei 2011 en per de datum van de klinische observatie, die aanving op 29 augustus 2011, niet arbeidsongeschikt was. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er per 2 mei 2011 geen beperkingen (meer) bestaan ten opzichte van het verrichten van arbeid. De gevolgen van het feit dat eiser tijdens de twee laatste verzekeringsgeneeskundige onderzoeken, die plaatshadden op 9 mei 2011 en op 7 november 2011, niet aanspreekbaar was, waardoor eventueel wel bestaande beperkingen (bijvoorbeeld als gevolg van de door eiser tevens gemelde rugklachten) niet konden worden vastgesteld, dienen voor zijn rekening en risico te blijven. De rechtbank gaat er daarbij, net als verweerder, van uit dat eiser zichzelf ofwel bewust en verwijtbaar in een toestand heeft gebracht waarin hij niet in staat was aan het onderzoek mee te werken of dat hij bewust en verwijtbaar medewerking geweigerd heeft. De rechtbank hecht doorslaggevend belang aan het rapport van verweerders inspecteur H. Janssen van 3 mei 2011 en aan de beide expertiseverslagen van de psychiaters Zwartjes en Notten. Uit al deze stukken komt voldoende gedocumenteerd en beargumenteerd het beeld naar voren van een man die weinig of niets mankeert en die de aanwezigheid van een (zeer) ernstige (psychiatrische of lichamelijke) ziekte voorwendt. De rechtbank verwijst allereerst naar de observaties en de beoordeling van de psychiater Zwartjes, die stelt dat de slaperigheid die hij bij eiser ziet veroorzaakt kan zijn door een organisch lijden. Het bestaan van een dergelijk organisch lijden is volgens hem echter uitgesloten, gelet op het feit dat de slaperigheid, kennelijk, niet altijd aanwezig is. Inspecteur Janssen trof eiser immers helder en goed aanspreekbaar aan. De rechtbank merkt op dat ook tijdens de klinische observatie is gebleken dat eiser een aantal dagen lang in staat was op een normale en effectieve wijze in contact te treden met zijn medepatiënten. Eiser zorgde al die tijd goed voor zichzelf: hij nam deel aan het dagprogramma, ging onder de douche, verkleedde zich voor het naar bed gaan en hij verscheen op tijd voor het eten. Eiser vertoonde ook verder in alle opzichten een volstrekt normaal gedrag. Hij keek tv. Genoteerd wordt dat eiser een aantal malen hielp met de afwas en dat hij tafeltennis speelde. Eiser toonde gedurende de vijf dagen dat de opname duurde geen tekenen van angst. Eisers bewering dat hij iedere dag een Imam met een witte baard ziet die hem probeert te verwurgen wordt door psychiater Notten niet als een psychotisch verschijnsel aangemerkt.
19. Eiser heeft de in het expertiseverslag van psychiater Notten beschreven observaties van zijn gedrag niet bestreden. Pas bij een confrontatie met onderdelen van het verslag ter zitting van de rechtbank bracht eiser naar voren dat hij in het ziekenhuis niet heeft afgewassen en dat hij geen tafeltennis heeft gespeeld. De rechtbank passeert deze ontkenningen van eiser. Het had op eisers weg gelegen een - gemotiveerde - betwisting van passages in het verslag meteen na kennisname van dat verslag te melden aan verweerder of aan de opsteller van het verslag, psychiater Notten. Nu eiser een en ander pas in een zo laat stadium naar voren heeft gebracht, hecht de rechtbank meer belang aan de, volstrekt heldere, notities van verpleegkundigen dan aan eisers ontkenning. De rechtbank merkt in dit verband op dat de verpleegkundigen er, anders dan eiser, geen belang bij hebben onwaarheden te verkondigen.
20. In al hetgeen verder door eiser is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de hiervoor in rechtsoverweging 18 omschreven aannames van verweerder. De door eiser overgelegde informatie van zijn behandelend psychiater
F. Kaya van 17 mei 2012 dateert van na de data die hier in geding zijn. Psychiater Kaya vermeldt dat eiser op hem een gesedeerde indruk maakte. Niet duidelijk is vervolgens waarop hij zijn conclusie baseert dat eiser zou lijden aan een depressieve stoornis. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Wolff-van der Ven geeft in haar beschouwing aan dat hoewel de huidige behandelaar wel uitgaat van het bestaan van een onderliggende psychiatrische stoornis, zij deze informatie in het licht van de uitkomsten van het expertiseonderzoek en de diagnostische opname onvoldoende overtuigend acht. Het gegeven dat eiser bij zijn behandelaar een gesedeerde indruk maakt, sterkt volgens haar de bevindingen bij eerdere onderzoeken dat, voorafgaand aan een onderzoek, de voorgeschreven medicatie wordt ingenomen. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de gegevens met betrekking tot het functioneren van eiser die zijn verzameld tijdens de klinische observatie blijkt voldoende duidelijk dat sprake is van simulatie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het instellen van een onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
21. Ten aanzien van de intrekking van de WAO-uitkering van eiser met volledig terugwerkende kracht vanaf 29 september 2004 oordeelt de rechtbank echter anders. Dit onderdeel van verweerders besluit betreft een voor eiser belastend besluit. Dit brengt met zich dat het aan verweerder is om de nodige kennis te vergaren over relevante feiten en omstandigheden en dat op verweerder de bewijslast rust ten aanzien van de beantwoording van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden om tot intrekking van het recht op WAO-uitkering over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende grond is om tot intrekking van de WAO-uitkering met volledig terugwerkende kracht over te gaan. Volgens oordeel van de rechtbank kan op grond van de nu voorliggende stukken niet worden vastgesteld dat de uitkering steeds ten onrechte is verleend. Er zijn wel (sterke) vermoedens dat eiser ook in 2004 al simuleerde, maar verweerder onderbouwt zijn besluit onvoldoende. Ter onderbouwing van zijn besluit heeft verweerder ter zitting verwezen naar het expertiseverslag van psychiater Notten. Verweerder combineert diens conclusies met alle overige in het dossier beschikbare gegevens, waaronder de (oude) verzekeringsgeneeskundige rapportages. Aan verweerder moet worden toegegeven dat bij lezing van het dossier, waarvan met name de verschillende - hierboven deels geciteerde - verzekeringsgeneeskundige rapportages, het verslag van inspecteur Janssen, die eiser thuis bezocht, en de beschrijvingen van eisers gedrag tijdens de klinische observatie, duidelijke tegenstrijdigheden opvallen in eisers optreden, presentatie en aanspreekbaarheid. Dat is echter onvoldoende voor de conclusie dat eiser al van aanvang af niet ziek en dus ook niet arbeidsongeschikt was. Tijdens eerdere onderzoeken immers hebben verzekeringsartsen regelmatig twijfels gehad en geuit. Toch concludeerden ze steeds tot volledige arbeidsongeschiktheid. Verweerder zal, wil hij de uitkering met volledig terugwerkende kracht in kunnen trekken, zorgvuldiger en uitgebreider onderzoek moeten verrichten en zijn besluit uitgebreider moeten motiveren. Er zullen - bijvoorbeeld via een verklaring van de huisarts van eiser of andere direct betrokkenen - concrete aanknopingspunten moeten worden aangewezen in het verleden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat eiser ook toen al “normaal” functioneerde en niet psychotisch of agressief was. Het enkele vermoeden dat de situatie destijds hetzelfde was als nu is niet voldoende om over te gaan tot intrekking van de WAO-uitkering van eiser met volledig terugwerkende kracht.
22. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is voor zover het betreft de periode vanaf 2 mei 2011. Op grond van de overgelegde stukken bestond er voldoende grond de uitkering van eiser alsnog vanaf die datum in te trekken, omdat eiser niet arbeidsongeschikt was en zijn ziek-zijn simuleerde. Vaststaat dan ook dat vanaf 2 mei 2011 door toedoen van eiser ten onrechte uitkering is verstrekt, zodat verweerder op grond van het door hem gevoerde beleid bevoegd was hetgeen over de periode van 2 mei 2011 tot en met 31 oktober 2011 aan eiser is betaald van hem terug te vorderen. Ten aanzien van de periode van 29 september 2004 tot en met 1 mei 2011 slaagt het beroep van eiser. Het beroep zal in zoverre gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal vernietigd worden voor zover het op deze periode betrekking heeft. De rechtbank zal verweerder opdragen naar aanleiding van de bezwaren van eiser een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
23. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak één of meer beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiser niet wil berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat hij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instelt. Als hij dit nalaat, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgrond of -gronden.
24. Enkel ter informatie van eiser en ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen merkt de rechtbank verder nog op dat de mogelijkheid bestaat dat verweerder, na een nader onderzoek, opnieuw besluit tot intrekking van de WAO-uitkering van eiser met (volledige) terugwerkende kracht.
25. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
26. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
27. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 42,00 dient te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond voor zover verweerder eisers bezwaar gericht tegen het primair besluit I ongegrond heeft verklaard en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart eisers bezwaar gericht tegen primair besluit I niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep tevens gegrond voor zover verweerder eisers bezwaren tegen zijn besluit de WAO-uitkering van eiser alsnog van 29 september 2004 tot en met 1 mei 2011 in te trekken en hetgeen over deze periode aan eiser is betaald van hem terug te vorderen ongegrond heeft verklaard en vernietigt ook dat deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met betrekking tot het recht op uitkering over de genoemde periode en met betrekking tot het bedrag van de terugvordering een nieuw besluit te nemen op eisers bezwaren, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 874,00;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem gestorte griffierecht ten bedrage van € 42,00 dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van
drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.