ECLI:NL:RBROT:2013:5964

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
2 augustus 2013
Zaaknummer
ROT 12/4695
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in het geschil tussen verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het besluit van 24 september 2012, waarin haar bezwaar tegen een eerder besluit van 19 juni 2012 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 7 mei 2013 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven nader onderzoek te verrichten. Op 16 mei 2013 heeft verweerder alsnog besloten om verzoekster een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toe te kennen voor de periode van 3 mei 2012 tot 13 juni 2012. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat verweerder op goede gronden heeft besloten om de uitkering pas per 13 juni 2012 toe te kennen, omdat verzoekster pas vanaf die datum feitelijk woonachtig was in de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het verzoek om proceskostenveroordeling niet voor inwilliging in aanmerking komt. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat de tegemoetkoming van verweerder op basis van coulance niet kan worden tegengeworpen in het kader van de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/4695
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2013 als bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[verzoekster], te[woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. H. Solstad,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder.
gemachtigde: mr. S. van Boxel.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 19 juni 2012 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. A. Jongejan, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te verrichten.
Bij brief van 16 mei 2013 heeft verweerder de rechtbank bericht dat alsnog is besloten aan verzoekster over de periode 3 mei 2012 tot 13 juni 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) toe te kennen.
Bij faxbericht van 12 juni 2013 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Overwegingen

1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij besluit van 16 mei 2013 alsnog een Wwb-uitkering over de periode 3 mei 2012 tot 13 juni 2012 heeft toegekend en dat verzoekster om die reden het beroep heeft ingetrokken.
2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een
proceskostenveroordeling dient te worden afgewezen, nu zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar op juiste gronden zijn genomen, maar dat enkel uit coulance alsnog over de periode 3 mei 2012 tot 13 juni 2012 een Wwb-uitkering aan verzoekster is toegekend.
3.
Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
4.
In zijn uitspraak van 28 augustus 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007: BB3311) heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) overwogen dat een verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb als regel dient te worden ingewilligd op grond van het enkele feit dat het bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Een uitzondering kan slechts worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Het onverplicht en bij wege van coulance tegemoetkomen levert in beginsel geen bijzondere omstandigheid op. De Raad heeft hierbij verwezen naar zijn uitspraak van 16 mei 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006: AX6776).
In laatstgenoemde uitspraak is weer verwezen naar de uitspraak van de Raad van 7 juli 2005 (ECLI:NL:CRVB:2005: AT9764). Uit deze uitspraak volgt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf.
5.
In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden die leiden tot de conclusie dat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder op goede gronden heeft besloten aan verzoekster niet per 3 mei maar pas per 13 juni 2012 een uitkering te verstrekken, nu zij pas vanaf die laatste datum feitelijk woonachtig is in [woonplaats].
Uit de stukken blijkt dat verzoekster vóór 3 mei 2012 feitelijk woonachtig is geweest in [woonplaats], ook al heeft zij zich al per 3 mei 2012 bij de gemeentelijke basisadministratie van deze gemeente laten uitschrijven. Tegen de beëindiging van de bijstandsuitkering in verband met die uitschrijving, heeft verzoekster geen rechtsmiddelen aangewend.
Ter zitting heeft de rechtbank de gemachtigde verweerder gevraagd of zij bereid zou zijn om in overleg met de gemeente [woonplaats] te bezien of in onderling overleg een oplossing kon worden gevonden voor bijstand aan verzoekster gedurende de periode van 3 mei tot 13 juni 2012, nu verzoekster in die periode onbetwist bijstandsbehoeftig is geweest maar- deels door haar premature uitschrijving uit de gba door eigen toedoen- geen uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft hierop onderzoek gedaan en vervolgens uit coulance besloten verzoekster alsnog per 3 mei 2012 een uitkering te verstrekken.
Naar het oordeel van de rechtbank mag deze tegemoetkoming van verweerder, die geheel onverplicht is geschied en heeft bijgedragen aan een voor verzoekster bevredigende oplossing, verweerder niet worden tegengeworpen in het kader van een verzoek om vergoeding van de proceskosten. Een andere uitkomst zou afbreuk kunnen doen aan verweerders bereidwilligheid om nog langer mee te werken aan dergelijke verzoeken van de rechtbank en om in verband daarmee uit coulance de wederpartij tegemoet te komen, terwijl een dergelijke proceshouding juist aanbevelingswaardig is in het kader van streven naar een definitieve oplossing van het geschil.
6.
Het verzoek om toepassing van artikel 8:75a van de Awb wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Coenraads, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.