ECLI:NL:RBROT:2013:5925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
31 juli 2013
Zaaknummer
AWB-12_03364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en toekenning van dwangsom wegens niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiser had op 6 oktober 2011 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie met betrekking tot een administratieve sanctie die hem was opgelegd door de Officier van Justitie. Het verzoek omvatte 25 deelvragen, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek als één verzoek moest worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat het college niet tijdig had beslist op het verzoek, waardoor het recht op een dwangsom was ontstaan. Eiser had een dwangsom van € 1260,-- toegewezen gekregen, omdat de beslistermijn met 42 dagen was overschreden. Eiser was van mening dat er meerdere verzoeken waren en dat hij recht had op meerdere dwangsommen, maar de rechtbank oordeelde dat er slechts één verzoek was gedaan en dat het college terecht één dwangsom had toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 12/3364

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 augustus 2013 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. drs. J.J.O. Zandt,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. M.C. Rolle.

Procesverloop

Bij besluit van 1 februari 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een dwangsom toegekend van € 1260,--.
Bij besluit van 20 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 23 januari 2013 behandeld door mr. A. van Gijzen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Bij beslissing van 8 maart 2013 heeft de rechtbank het onderzoek heropend, omdat de behandelend rechter voor langere tijd is uitgevallen. De rechtbank heeft partijen toestemming gevraagd voor het doen van uitspraak door een andere rechter zonder dat een nadere zitting heeft plaatsgevonden. Eiser heeft hiervoor geen toestemming verleend.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 12 juli 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.J. van der Vlist.

Overwegingen

1.
Bij beschikking van 12 februari 2011 heeft de Officier van Justitie (OvJ) eiser een administratieve sanctie opgelegd van € 70,-- wegens overtreding van een verkeersvoorschrift op 16 januari 2011 (de overtreding). De OvJ heeft het door eiser hiertegen ingestelde beroep op 20 september 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft bij brief van 6 oktober 2011 bij verweerder verzocht om informatie op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Eiser heeft daarbij gevraagd om alle informatie en documenten die direct of indirect betrekking hebben op de beschikking van de OvJ en de daaraan ten grondslag liggende beweerdelijke overtreding. Hij heeft daarbij aangeven zijn 25 verzoeken in ieder geval te richten op nader omschreven punten, genummerd 1 tot en met 25. Bij brief van 7 oktober 2011 heeft verweerder de ontvangst van het verzoek aan eiser bevestigd en eiser meegedeeld dat zijn verzoek (intern) is doorgestuurd naar de dienst Stadstoezicht (Stadstoezicht). Bij brief van 7 november 2012 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
2.
Bij het primaire besluit heeft Stadstoezicht aan eiser eenmaal de maximale dwangsom ten bedrage van € 1260,-- toegekend, onder de overweging dat de beslistermijn, die liep tot 4 november 2011, met 42 dagen is overschreden en er sprake is van één Wob-verzoek bestaande uit vijfentwintig deelvragen. Op 8 maart 2012 heeft Stadstoezicht op het Wob-verzoek beslist. Stadstoezicht heeft daarbij antwoord gegeven op de gestelde vragen en waar mogelijk deze antwoorden van bijlagen voorzien. Zij heeft daarbij aangegeven dat vraag 11 is doorgezonden aan de OvJ en dat vraag 12 is doorgezonden aan de kantonrechter en dat aan beiden is verzocht de vraag rechtstreeks aan eiser te beantwoorden. Bij brieven van 23 maart 2012 heeft Stadstoezicht vraag 11 doorgezonden aan De Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) en heeft zij vraag 12 doorgezonden aan de sector kanton van de rechtbank.
3.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte slechts één dwangsom heeft toegekend. Daarmee heeft verweerder niet onderkend dat sprake was van 25 afzonderlijke verzoeken. Ter zitting 23 januari 2013 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn verzoek betrekking heeft op acht verschillende bestuurlijke aangelegenheden. Eiser is daarom van mening dat achtmaal de maximale dwangsom van € 1.260,-- verbeurd is geraakt. Ter zitting 12 juli 2013 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat sprake is van tien bestuurlijke aangelegenheden, dan wel in ieder geval drie, omdat de verzoeken 11 en 12 zijn doorgestuurd naar andere bestuursorganen. Eiser verzoekt de rechtbank vast te stellen dat verweerder in totaal 10 x € 1.260,-- aan dwangsommen heeft verbeurd of zoveel minder als de rechtbank in goede justitie meent dat redelijk is en te bepalen dat verweerder binnen zes weken na de uitspraak het totaalbedrag aan hem vergoedt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2012.
4.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van artikel 4, voor zover van belang, wordt een schriftelijk verzoek dat betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander overheidsorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Op grond van artikel 6, eerste lid, beslist het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk op het verzoek om informatie, doch uiterlijk binnen vier werken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
5.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:BZ7733), dat uit artikel 3, eerste lid, van de Wob volgt dat een verzoek om informatie over een bestuurlijke aangelegenheid betrekking kan hebben op meerdere documenten. De omstandigheid dat het verzoek van eiser strekt tot openbaarmaking van verschillende documenten, kan niet tot het oordeel leiden dat sprake is van meerdere verzoeken in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob. Er is sprake van een verzoek om informatie betreffende één bestuurlijke aangelegenheid, namelijk de administratieve sanctie die eiser is opgelegd wegens overtreding van een verkeersvoorschrift op 16 januari 2011. Dit verzoek is neergelegd in eisers brief van 6 oktober 2011. Die brief is gericht aan één bestuursorgaan. Er is geen grond voor het oordeel dat de brief van 6 oktober 2011 uit meer verzoeken in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob bestaat. De omstandigheid dat het betrokken bestuursorgaan bij de behandeling van het verzoek twee deelvragen heeft doorgestuurd naar andere bestuursorganen, doet hier niet aan af. Nu verweerder niet binnen 42 dagen na afloop van de wettelijke beslistermijn op het verzoek heeft beslist, heeft verweerder eenmaal de maximale dwangsom verbeurd, zoals ook is besloten.
6.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Schreuder, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.