In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever, een besloten vennootschap in de thuiszorg. De werknemer, eiseres, had een vordering ingesteld wegens kennelijk onredelijk ontslag na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst per 1 maart 2013. De werkgever had een reorganisatie doorgevoerd waarbij de functie van de werknemer, Medewerker Huishoudelijke Verzorging I, werd opgeheven en vervangen door een lager ingeschaalde functie, Huishoudelijke Hulp. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van haar ontslag en stelde dat de reorganisatie enkel was doorgevoerd om dezelfde werkzaamheden tegen lagere kosten door andere medewerkers te laten verrichten.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het inrichten van zijn onderneming en dat de reorganisatie gerechtvaardigd was op basis van de financiële situatie van de werkgever. De rechter concludeerde dat de werkgever in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie van eiseres te laten vervallen en haar een nieuwe functie aan te bieden. De kantonrechter verwierp het argument van eiseres dat de nieuwe functie in wezen dezelfde werkzaamheden omvatte als de oude functie, en stelde vast dat de signaleringsfunctie, die in de oude functie aanwezig was, in de nieuwe functie ontbrak.
Eiseres had ook recht op wachtgeld conform de CAO, omdat de kantonrechter oordeelde dat van haar niet gevergd kon worden dat zij de nieuwe functie accepteerde, gezien het aanzienlijke salarisverschil en de negatieve adviezen van de Ondernemingsraad en vakbond. De vordering van eiseres tot herstel van haar dienstverband werd afgewezen, maar de kantonrechter kende haar wel het recht op wachtgeld toe vanaf 1 maart 2013 tot en met 3 mei 2016. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.