ECLI:NL:RBROT:2013:10794

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
2104108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake fictieve weigering om te beslissen op administratief beroep door de kantonrechter te Rotterdam

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 30 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de fictieve weigering van de officier van justitie om te beslissen op administratieve beroepen van betrokkenen, voornamelijk autoverhuurbedrijven. De betrokkenen hadden beroep aangetekend tegen opgelegde administratiekosten van € 6,- en € 7,-, en stelden dat de mededeling in de initiële beschikkingen onjuist was, omdat het Hof Leeuwarden had geoordeeld dat ook tegen administratiekosten beroep kon worden ingesteld. De gemachtigde, mr. M.F. van Immerseel, voerde aan dat de officier van justitie niet tijdig had beslist op de beroepen, wat leidde tot de conclusie dat de beroepen gegrond waren wegens niet-tijdig beslissen.

De kantonrechter heeft de procedure behandeld op een openbare zitting op 13 november 2013, waarbij zowel de gemachtigde als een vertegenwoordiger van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) aanwezig waren. De kantonrechter oordeelde dat de officier van justitie in alle zaken wel degelijk beslissingen had genomen, hoewel de gemachtigde dit betwistte. De rechter concludeerde dat de brieven van de officier van justitie, die als beslissingen waren gekwalificeerd, voldoende informatie bevatten om de betrokkenen te informeren over de status van hun beroepen.

De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoeken van de betrokkenen om de officier van justitie op te dragen te beslissen op de administratieve beroepschriften niet-ontvankelijk zijn. Ook het verzoek tot vaststelling van een dwangsom werd afgewezen, evenals de verzoeken om proceskostenvergoeding. De rechter benadrukte dat de betrokkenen geen belang meer hadden bij hun verzoeken, aangezien de beslissingen al waren genomen en aan de gemachtigde waren verzonden. De uitspraak bevestigde de noodzaak voor voortvarendheid in de behandeling van administratieve beroepen en de verantwoordelijkheden van zowel de betrokkenen als de autoriteiten in deze procedures.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummers zoals vermeld op de aangehechte bijlage
CJIB-nummers zoals vermeld op de aangehechte bijlage
uitspraak: 30 december 2013
beslissing van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, ex artikel 13 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaken van:
de betrokkenen, van wie de gegevens vermeld zijn in de CJIB-nummers
gemachtigde: mr. M.F. van Immerseel
adres: H.J.E. Wenckebachweg 53 M
postcode en woonplaats: 1096 AK Amsterdam

1.Het verloop van de procedure

Voor de individuele sanctiegegevens wordt verwezen naar de CJIB-nummers als hierboven weergegeven.
In alle gevallen is namens de betrokkenen, veelal autoverhuurbedrijven, alsnog beroep aangetekend tegen de opgelegde administratiekosten van € 6,- respectievelijk € 7,-. Daarbij is namens betrokkenen gesteld dat de mededeling in de initiële beschikkingen dat alleen tegen de opgelegde administratieve sanctie administratief beroep kan worden ingesteld niet juist is, nu het Hof Leeuwarden in het arrest van 15 juni 2012 (NL:GHLEE:2012:BW8480) heeft beslist dat ook tegen de administratiekosten een rechtsmiddel kan worden aangewend. Na bedoelde uitspraak van het Hof hebben betrokkenen zich in alle zaken op het standpunt gesteld dat de administratiekosten onbevoegd zijn opgelegd, waarbij is aangevoerd dat de wetgever vergeten is om deze bevoegdheid te attribueren, dan wel dat de hoogte van die administratiekosten buitensporig is. Bovendien is door betrokkenen - overigens in zeer algemene bewoordingen - de gedraging als zodanig betwist.
Namens betrokkenen is in alle gevallen gesteld dat de officier van justitie op die beroepen niet tijdig heeft beslist en om die reden heeft de gemachtigde geconcludeerd tot gegrondheid van de beroepen wegens niet tijdig beslissen op het administratieve beroep.
Namens betrokkenen is verzocht de officier van justitie op te dragen, onder last van een dwangsom van 100 euro per dag, per administratief beroep, met een maximum van
€ 15.000,- per administratief beroep, alsnog de beslissingen op de administratieve beroepen toe te sturen aan in ieder geval de gemachtigde en ervoor te zorgen dat deze beslissingen herleidbaar worden tot de reeds verzonden motivering indien deze reeds is verzonden, dan wel te zorgen dat een motivering voor de resterende zaken wordt verzonden.
Tevens is de kantonrechter verzocht om vast te stellen dat de officier van justitie reeds een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260,- per administratief beroep ter zake van de beslissingen die niet binnen 42 dagen na het verstrijken van de termijn van twee weken na de ingebrekestelling zijn genomen. Ter zake van de overige zaken is de kantonrechter verzocht een dwangsom vast te stellen conform artikel 4:17 Awb jo. artikel 3:40 Awb.
Tenslotte wordt verzocht om een proceskostenvergoeding.
De zaken zijn behandeld op de openbare zitting van 13 november 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van betrokkenen, mr. M.F. van Immerseel en de CVOM-vertegenwoordiger, de heer A.J. Rijks. Aan de zijde van betrokkenen is tevens verschenen mr. H.J.M. Bonenkamp.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling heeft mr. Van Immerseel nader gereageerd bij faxbericht van 5 november 2013. Tevens heeft hij bij brief van 11 november 2013 pleitnotities in het geding gebracht.
Ter zitting hebben beide partijen hun standpunt nader toegelicht, waarbij de CVOM- vertegenwoordiger zich ook bediend heeft van pleitaantekeningen die door hem in het geding zijn gebracht. Voorts heeft de CVOM-vertegenwoordiger ter zitting nog nadere stukken in het geding gebracht.
Ter uitvoering van de op de zitting gemaakte afspraken heeft mr. Van Immerseel nader schriftelijk gereageerd bij de brief die kennelijk per abuis gedateerd is op 11 november 2013 en die ter griffie ontvangen is op 27 november 2013. De CVOM heeft nader gereageerd bij brief van 6 december 2013. Die reactie is door de griffier ter kennisname doorgestuurd aan de gemachtigde van betrokkenen. Daarop heeft mr. Van Immerseel weer schriftelijk gereageerd, doch op de inhoud van die reactie heeft de kantonrechter geen acht geslagen en die reactie is door de griffier aan mr. Van Immerseel geretourneerd.

2.De beoordeling

2.1
De kantonrechter beschikt niet in alle zaken over de individuele sanctiegegevens en de zaakoverzichten. De vraag of de kantonrechter van de rechtbank te Rotterdam in alle zaken bevoegd is om kennis te nemen van de beroepschriften kan echter in het midden blijven, nu zowel betrokkenen als de officier van justitie ermee ingestemd hebben dat de behandeling van de zaken plaatsvindt door de kantonrechter te Rotterdam.
2.2
Ingevolge artikel 4:19 lid 1 Awb heeft het beroep tegen de beschikking op aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. In dit geval is de in artikel 4:19 Awb bedoelde beschikking op aanvraag het besluit op het administratief beroep in de WAHV-procedure. Daartegen kan gelet op artikel 9 lid 1 WAHV beroep worden ingesteld bij de rechtbank, welk beroep wordt behandeld door de kantonrechter. Uit deze bepaling volgt, mede in het licht van artikel 4:19 Awb, dat de kantonrechter ook bevoegd is kennis te nemen van een beroep betreffende een dwangsombeschikking of, zoals in casu, tegen het niet tijdig nemen daarvan.
2.3
Ten aanzien van de vraag of mr. Van Immerseel gemachtigd is op te treden namens alle betrokkenen overweegt de kantonrechter als volgt.
Ingevolge artikel 8:24 lid 2 Awb kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Het tweede lid van artikel 8:24 Awb is echter niet van toepassing ten aanzien van advocaten. Dat volgt uit het bepaalde in het derde lid van artikel 8:24 Awb.
Nu mr. Van Immerseel als advocaat is ingeschreven in het Landelijke Advocaten Tableau kan van hem geen schriftelijke machtiging worden verlangd en zal er van worden uitgegaan dat hij gemachtigd is alle betrokkenen in rechte te vertegenwoordigen.
2.4
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard dient te worden wegens misbruik van procesrecht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij aangevoerd dat er in alle zaken wel degelijk is beslist op de beroepen van betrokkenen, dat de gemachtigde dit ook indirect heeft erkend en dat de gemachtigde volstrekt onnodig gebruik heeft gemaakt van het procesrecht door in een groot aantal zaken beroep wegens een fictieve weigering in te stellen. Daarbij komt dat de gemachtigde in de WAHV-zaken geen hoger beroep heeft ingesteld. Een dergelijke handelwijze draagt bij aan het onnodig belasten van bestuursorganen waarbij onnodig kosten worden gemaakt en procedures worden opgestart, aldus de officier van justitie.
Door de kantonrechter wordt ten aanzien van dit punt het volgende overwogen.
Ter zitting is gebleken dat de kern van het geschil is gelegen in het feit dat volgens de officier van justitie op alle beroepschriften van betrokkenen inmiddels is beslist, terwijl de gemachtigde zich op het standpunt stelt dat hij enkel “motiveringsbrieven” heeft ontvangen, die formeel gezien niet kunnen worden aangemerkt als een beslissing van de officier van justitie. Nu de gemachtigde zich op het standpunt dat in alle zaken formeel gezien nog geen beslissing is genomen door de officier van justitie, staat het hem vrij om van de door de wet geboden middelen gebruik te maken en de onderhavige procedures te starten. Van misbruik van procesrecht is naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake. Ook de omstandigheid dat mr. Van Immerseel in een groot aantal zaken beroep wegens een fictieve weigering heeft ingesteld, rechtvaardigt niet de vergaande conclusie dat sprake is van misbruik van procesrecht. Derhalve bestaat er ook geen aanleiding om betrokkenen c.q. de gemachtigde mr. Van Immerseel te veroordelen in de kosten van het geding, zoals de officier van justitie heeft verzocht.
Vervolgens dienen de inhoudelijke punten van geschil beoordeeld te worden.
2.5
De gemachtigde heeft verzocht tot gegrondverklaring van alle beroepen wegens het niet tijdig beslissen op het administratieve beroep.
De WAHV kenmerkt zich door een in vergelijking met de strafrechtelijke afdoening vereenvoudigde procedure gericht op een doelmatiger handhaving van lichte verkeersovertredingen. In deze procedure wordt van de betrokkene die een beroep wil doen op rechtsbescherming een actief optreden verwacht, gebonden aan korte en in beginsel fatale termijnen. Daartegenover mag van de bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten, die in de procedure in het algemeen niet of slechts aan termijnen van orde gebonden zijn worden verwacht, dat zij met de nodige voortvarendheid de zaak behandelen.
Of en wanneer sprake is van onredelijke vertraging in de berechting is, naast het gebrek aan voortvarendheid bij de afhandeling van de zaak in de verschillende stadia van de procedure, afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak en de invloed van de betrokkene op het procesverloop. Het oordeel dat er sprake is van onredelijke vertraging in de berechting wordt bepaald door de omstandigheden van het concrete geval. Veelal zal er dan sprake zijn van perioden van inactiviteit van de bevoegde autoriteiten zonder aanwijsbare en aanvaardbare oorzaak. Een dergelijke periode van inactiviteit kan echter worden gecompenseerd door een grotere mate van voortvarendheid in het vervolg van de procedure.
In de periode van 22 juni 2012 tot en met 7 augustus 2012 zijn er grote hoeveelheden beroepschriften door de gemachtigde ingediend bij de CVOM. Vervolgens is op 8 oktober 2012 de brief met kenmerk X58584a, op 25 oktober 2012 de brief met kenmerk X58584b, op 23 november 2012 de brief met kenmerk X58584c en op 19 februari 2013 de brief met kenmerk X58584d verzonden, welke brieven de gemachtigde elk enkele dagen na dagtekening heeft ontvangen. Vervolgens zijn de beroepschriften in augustus 2013 ter verdere berechting doorgestuurd naar de rechtbank Rotterdam en heeft er op 13 november 2013 een zitting plaatsgevonden. Gelet op de grote hoeveelheid zaken, de aard van de zaken en het feit dat in de periode juni 2012 tot en met augustus 2012 beroep is ingesteld bij de officier van justitie en reeds heden (op 30 december 2013) de uitspraak van de kantonrechter is gevolgd, brengt een en ander mee dat de vertraging in het beginstadium van de procedure zodanig is gecompenseerd, dat aan de overschrijding van de termijn geen gevolgen hoeven te worden verbonden.
2.6
Ten aanzien van de vraag of de brieven met kenmerk X58584a, X58584b, X58584c X58584d dienen te worden gekwalificeerd als beslissingen genomen door de officier van justitie overweegt de kantonrechter als volgt.
In elk van de brieven is vermeld onder de kop Onderwerp “Beslissing inzake uw beroep”. Daarbij komt dat elk van de brieven is ondertekend door de hoofdofficier tevens directeur van de CVOM, voor wie A.M. Lefèvre, Afdelingshoofd Straf-Mulder heeft getekend. Voorts staat aan het slot van elke brief de beroepstrailer, waarin het volgende is opgenomen:

Als u het niet eens bent met de beslissing van de officier van justitie tot kennelijk ongegrond verklaren van uw beroepen, dan kunt u in beroep gaan bij de kantonrechter. U moet dit binnen 6 weken na de verzenddatum op de beslissing van de officier van justitie doen. Uw beroepschrift wordt pas door de kantonrechter in behandeling genomen als u het bedrag van de boete, inclusief administratiekosten, hebt betaald. Uw beroep kunt u richten aan de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, Unit Mulder kanton, Postbus 8225, 3503 RE Utrecht, o.v.v. het hierboven genoemde beschikkingsnummer.”
Naast het feit dat elke brief de uiterlijke kenmerken bevat van een beslissing, is in elke brief opgenomen dat de
officier van justitiede in de bijlage genoemde beroepen kennelijk ongegrond heeft verklaard. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de brieven met kenmerk X58584a, X58584b, X58584c X58584d dienen te worden aangemerkt als beslissingen van de officier van justitie.
2.7
Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat het onjuist is dat slechts één beslissing is genomen die betrekking heeft op meerdere zaken en verschillende rechtssubjecten. Bovendien kan volgens de gemachtigde uit de beslissing niet, dan wel onvoldoende, afgeleid worden op welke beroepschriften de beslissing betrekking heeft.
Ten aanzien van dit punt wordt het volgende overwogen.
Achter elke beslissing is een bijlage gevoegd met vermelding van alle CJIB-nummers, waarop elke beslissing betrekking heeft. Aangezien aan elke zaak een uniek CJIB-nummer is toegekend, zijn naar het oordeel van de kantonrechter door het gebruik van dit nummer de zaken in voldoende mate te individualiseren. De officier van justitie kon dan ook volstaan met één beslissing die betrekking heeft op meerdere betrokkenen, ook al omdat de inhoud van de beroepsschriften van de betrokkenen in alle gevallen gelijkluidend was. Aannemelijk is dat door de enkele vermelding van de CJIB-nummers voor de gemachtigde van betrokkenen niet in één oogopslag duidelijk was op welk beroepschrift die beslissing betrekking heeft, doch dat is mede een gevolg van het feit dat de gemachtigde van betrokkenen in een relatief korte periode een groot aantal - inhoudelijk gelijkluidende - beroepschriften heeft ingediend.
Dat er op enig moment wellicht fouten zijn gemaakt aan de zijde van de CVOM met betrekking tot de vermelding van enkele CJIB-nummers - welke fouten vervolgens overigens ook weer zijn gecorrigeerd - maakt niet dat de zaken in het geheel niet meer te individualiseren zijn. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de CVOM in een relatief korte periode grote aantallen zaken te verwerken kreeg en afhankelijk was van de gegevens die de gemachtigde aanleverde en evenmin kan worden uitgesloten dat de gemachtigde fouten heeft gemaakt in de vermelding van CJIB-nummers.
2.8
Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat alle vier de motiveringsbrieven nimmer zijn verzonden aan betrokkenen. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 2007 in de zaak met nummer 200703442/1) vloeit uit artikel 2:1 Awb, gelezen in verband met artikel 6:17 Awb en de wetsgeschiedenis voort dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met een belanghebbende in beginsel via de gemachtigde loopt en dat, indien een besluit aan de bij het bestuursorgaan bekende gemachtigde wordt toegezonden, sprake is van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze. Hiervoor is niet doorslaggevend of het besluit daarnaast ook aan belanghebbende is gestuurd.
2.9
Nu derhalve alle beslissingen door de officier van justitie zijn genomen en die beslissingen ook zijn toegestuurd aan de gemachtigde van betrokkenen, moet worden geconcludeerd dat betrokkenen geen belang meer hebben bij hun verzoeken onder last van een dwangsom alsnog de beslissingen op de administratieve beroepen toe te sturen. In zoverre moet dan ook worden geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van betrokkenen in dat verzoek.
2.1
Ten aanzien van de dwangsom overweegt de kantonrechter als volgt.
Om aanspraak te kunnen maken op een dwangsom moet de aanvrager het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:17 lid 1 Awb schriftelijk in gebreke stellen. De vraag of de gemachtigde een ingebrekestelling heeft verzonden kan in het midden blijven, nu de officier van justitie in deze zaken geen beschikking heeft genomen tot vaststelling van de dwangsom als bedoeld in artikel 4:18 Awb. De gemachtigde heeft geen beroep aangetekend wegens fictieve weigering tot vaststelling van de dwangsom en hij heeft de kantonrechter slechts in de onderhavige procedure - onder meer - verzocht vast te stellen dat de officier van justitie inmiddels op grond van artikel 4:17 Awb een bepaalde dwangsom heeft verbeurd per administratief beroep. Nu de gemachtigde heeft nagelaten de aangewezen procedure van artikel 4:18 Awb te volgen, bestaat er geen grondslag voor het verbeurd achten van een dwangsom. Gelet op het voorgaande ontbreekt ter zake van de overige zaken evenzeer een wettelijke grondslag voor het vaststellen van een dwangsom conform artikel 4:17 Awb jo. 3:40 Awb.
2.11
Nu betrokkenen in het ongelijk zijn gesteld, bestaat er geen aanleiding voor toekenning van de door hen verzochte proceskostenvergoeding.
Blijkens hetgeen namens betrokkenen is gesteld in de pleitnotities (meer in het bijzonder het slot van pagina 1) hebben zij ervoor gekozen om de inhoudelijke bezwaren tegen de administratieve sanctie niet in dit geding te laten toetsen. Derhalve kan in het midden blijven of de officier van justitie op goede gronden in alle zaken heeft beslist dat het beroep kennelijk ongegrond is alsmede of de officier van justitie op goede gronden ervan heeft afgezien om betrokkenen in het kader van de beroepsprocedure niet te horen. Onder die omstandigheden bestaat er ook geen aanleiding om aan betrokkenen op grond van inhoudelijke overwegingen een proceskostenvergoeding toe te kennen.
2.12
Hetgeen voorts door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

3.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart de verzoeken van betrokkenen om de officier van justitie op te dragen te beslissen op de administratieve beroepschriften op straffe van een dwangsom niet-ontvankelijk;
verklaart de beroepen van betrokkenen dat de officier van justitie reeds een dwangsom van € 1.260,- heeft verbeurd, ongegrond;
wijst het verzoek tot het vaststellen van de dwangsom conform artikel 4:17 Awb jo. artikel 3:40 Awb af;
wijst de door beide partijen verzochte proceskostenveroordeling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare zitting.
742
Datum toezending: