ECLI:NL:RBROT:2013:10762

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 december 2013
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
1413518 - MB VERZ 13-231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissingen van de officier van justitie inzake administratieve sancties en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen beslissingen van de officier van justitie. Betrokkene had in vijf zaken beroep aangetekend tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de officier van justitie van haar bezwaren tegen opgelegde administratieve sancties. De gemachtigde van betrokkene, mr. M.F. van Immerseel, voerde aan dat de termijn voor het indienen van het beroep verschoonbaar was, omdat betrokkene niet op de hoogte was van haar rechtsmiddelen. De kantonrechter oordeelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, gezien de onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de initiële beschikking. Hierdoor werden de beslissingen van de officier van justitie vernietigd.

De kantonrechter behandelde ook de vraag of de administratieve sancties terecht waren opgelegd. Betrokkene had enkel ontkend de gedragingen te hebben verricht, maar de kantonrechter oordeelde dat deze ontkenning niet voldoende was om de sancties te weerleggen, vooral omdat de gedragingen waren vastgesteld door middel van flitspalen en meetapparatuur. De kantonrechter concludeerde dat de administratieve kosten die aan betrokkene waren opgelegd, op basis van een wettelijke regeling waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was om deze te matigen.

Uiteindelijk verklaarde de kantonrechter het beroep tegen de beslissingen van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de initiële beschikkingen ongegrond. Betrokkene kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.416,- toegewezen, die door de officier van justitie moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van correcte rechtsmiddelenverwijzingen en de noodzaak voor de officier van justitie om de hoorplicht in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummers: 1413518
1413519
1413520
1413521
2025783
CJIB-nummers: [CJIB-nummer]
registratienummers: Z17700
Z17685
Z17785
Z17781
Z21007
uitspraak: 30 december 2013
beslissing van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam, ex artikel 13 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaken van:
betrokkene: [betrokkene] .
adres: [adres]
postcode en woonplaats: [plaats]
gemachtigde: mr. M.F. van Immerseel
adres: H.J.E. Wenckebachweg 53 M
postcode en woonplaats: 1096 AK Amsterdam

1.Het verloop van de procedure

Voor de individuele sanctiegegevens wordt verwezen naar de CJIB-nummers als hierboven weergegeven.
Tegen de beschikkingen in voornoemde zaken is betrokkene op 9 juli 2012 respectievelijk 13 juli 2012 bij de officier van justitie in beroep gekomen.
De officier van justitie heeft het beroep van betrokkene in alle vijf de zaken kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard. De beslissingen zijn op 18 oktober 2012 aan betrokkene verzonden.
Tegen de beslissingen van de officier van justitie heeft betrokkene op 29 november 2012 respectievelijk op 30 november 2012 beroep aangetekend.
De vijf zaken zijn behandeld op de openbare zitting van 13 november 2013, gelijktijdig met een groot aantal andere zaken die door de gemachtigde namens verschillende betrokkenen zijn ingediend. Ter zitting zijn verschenen de gemachtigde van betrokkene, mr. M.F. van Immerseel, en de CVOM- vertegenwoordiger, de heer A.J. Rijks. Aan de zijde van betrokkene is tevens verschenen mr. H.J.M. Bonenkamp.

2.Het standpunt van betrokkene

Namens betrokkene is in alle zaken het volgende aangevoerd. Hoewel de wettelijke termijn verstreken is, maakt zij alsnog bezwaar tegen de aan haar berekende administratiekosten. Door de initiële beschikking is zij op het verkeerde been gezet ten aanzien van de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden tegen de administratiekosten. Derhalve dient geoordeeld te worden dat zij niet in verzuim is.
De feitelijke administratiekosten zijn lager dan het in rekening gebrachte bedrag.
De gedragingen zijn niet door betrokkene verricht.
In het administratief beroep is uitdrukkelijk gesteld dat betrokkene een nadere termijn wenste om nadere gronden aan te voeren. Hierop is nimmer gereageerd. Bovendien heeft betrokkene de verweten gedraging betwist. In een situatie waarbij onenigheid is over de feiten dient betrokkene gehoord te worden. Blijkens de geschiedenis met betrekking tot de totstandkoming van artikel 7:16 Awb is de hoorplicht een essentieel onderdeel van de administratieve beroepsprocedure, zie onder meer LJN AO 4777. Nu geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden, dient de beslissing van de officier van justitie te worden vernietigd en terugverwijzing te volgen, zodat alsnog de beroepsprocedure kan worden doorlopen. Eerst indien terugverwijzing door de kantonrechter wordt afgewezen, is er plaats voor een nadere onderbouwing.
Voorts verzoekt betrokkene de officier van justitie ex artikel 8:75 Awb te veroordelen in de kosten van dit geding en van de bezwaarprocedure indien de kantonrechter niet tot terugverwijzing beslist. Betrokkene maakt voorts op grond van artikel 8:73 Awb aanspraak op een vergoeding van de door haar geleden en te lijden schade, eventueel op te maken bij staat.
De gemachtigde heeft ter zitting het standpunt van betrokkene nader toegelicht.

3.De beoordeling

3.1
De termijnen en formaliteiten in het kader van de onderhavige beroepsprocedure tegen de beslissing van de officier van justitie zijn in acht genomen.
3.2
In alle zaken is de termijn om administratief beroep bij de officier van justitie in te stellen tegen de initiële beschikking ruimschoots overschreden, te weten met een termijn van circa zes maanden. Ter rechtvaardiging van die termijnoverschrijding heeft de gemachtigde aangevoerd dat betrokkene vóór het op 15 juni 2012 gewezen arrest van het gerechtshof Leeuwarden (NL:GHLEE:2012:BW8480) niet op de hoogte was van het feit dat zij administratief beroep kon aantekenen tegen de administratiekosten.
De kantonrechter overweegt dienaangaande als volgt.
De officier van justitie heeft in ruim 1950 zaken die eveneens op de zitting van 13 november 2013 zijn behandeld en waarin heden eveneens uitspraak is gedaan, geoordeeld dat gelet op de bijzondere omstandigheden in die zaken, waaronder de onjuiste rechtsmiddelen- verwijzing, de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de onderhavige vijf zaken vergelijkbaar met voornoemde 1950 zaken, aangezien ook in deze zaken sprake is van een onjuiste rechtsmiddelenverwijzing in de initiële beschikking. Daarbij komt dat de officier van justitie ter zitting ten aanzien van de onderhavige vijf zaken te kennen heeft gegeven dat het a-typisch is dat is geoordeeld dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat destijds beleid was dat de termijnoverschrijding verschoonbaar werd geacht. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat in de onderhavige gevallen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, zodat de beslissingen van de officier van justitie niet in stand kunnen blijven en de kantonrechter die beslissingen zal vernietigen.
3.3.
Vervolgens dient het beroep tegen de inleidende beschikkingen beoordeeld te worden, waarbij de vraag onder ogen moet worden gezien of de administratieve sancties al dan niet terecht zijn opgelegd. In dat verband overweegt de kantonrechter het volgende.
3.4
Namens betrokkene is allereerst aangevoerd dat de kantonrechter de zaken ter behandeling dient terug te verwijzen naar de officier van justitie. De Hoge Raad heeft reeds in 1995 geoordeeld dat deze opvatting omtrent terugverwijzing naar de officier van justitie geen steun vindt in de tekst van artikel 13 WAHV, noch in de parlementaire geschiedenis en dat deze opvatting dan ook niet als juist kan worden aanvaard (LJN: ZD 00900). De kantonrechter heeft in het kader van de gerechtelijke procedure krachtens de WAHV tot taak de rechtmatigheid van de beschikking te toetsen en daarmee tevens de rechtmatigheid van de beslissing van de officier van justitie, zodat terugverwijzing van de zaken naar de officier van justitie niet aan de orde is.
3.5
Voorts is namens betrokkene aangevoerd dat indien terugverwijzing wordt afgewezen er plaats is voor een nadere onderbouwing. Naar het oordeel van de kantonrechter is betrokkene gedurende de onderhavige procedure voldoende in de gelegenheid gesteld om haar standpunt kenbaar te maken en behoeft zij daartoe niet opnieuw in de gelegenheid te worden gesteld. Zo heeft de gemachtigde niet alleen namens betrokkene een beroepschrift bij zowel de officier van justitie als de kantonrechter ingediend, maar heeft er ook een mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft de gemachtigde tijdens die mondelinge behandeling het standpunt van betrokkene nader kunnen onderbouwen.
Gelet op het voorgaande kan de kantonrechter overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de beschikkingen.
3.6
Betrokkene heeft in alle vijf de zaken volstaan met de enkele ontkenning dat zij de gedraging heeft verricht. Een dergelijk verweer kan niet worden aangemerkt als het aanvoeren van feiten en/of omstandigheden die op de geconstateerde gedragingen zijn toegesneden. Dit verweer wordt daarom verworpen. Daarbij komt dat in alle zaken de gedraging door middel van een flitspaal dan wel door middel van door een bevoegde verbalisant gebruikte meetapparatuur is geconstateerd, dat de foto in alle gevallen is bijgevoegd in de dossiers, op alle foto’s het kenteken duidelijk waarneembaar is en dat betrokkene de kentekenhouder is van die kentekens. Onder die omstandigheden moet dan ook worden geconcludeerd dat de gedragingen als zodanig voldoende vaststaan.
3.7
Bovendien is aangevoerd dat de feitelijke administratiekosten lager zijn dan het in rekening gebrachte bedrag en dat de in rekening gebracht administratiekosten buitensporig hoog zijn. De kantonrechter overweegt dat de hoogte van het bedrag op basis van een wettelijke regeling, namelijk bij ministeriële regeling is bepaald. Gelet op de wettelijke grondslag (die door het Gerechtshof Leeuwarden in het hiervoor bedoelde arrest van 15 juni 2012 als deugdelijk is beoordeeld), alsmede de relatief geringe hoogte van de administratiekosten, mist hetgeen namens betrokkene is gesteld ten aanzien van de administratiekosten doel.
3.8
Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de sancties behoren te worden gematigd dan wel geconcludeerd zou moeten worden dat deze in casu niet billijk zijn.
3.9
De beroepen tegen de initiële beschikkingen zijn dan ook ongegrond.
3.1
Voor een vergoeding op grond van artikel 8:73 Awb, eventueel op te maken bij staat, ziet de kantonrechter geen aanleiding, nu betrokkene dit op geen enkele wijze heeft toegelicht en nader onderbouwd.
3.11
Namens betrokkene is aanspraak gemaakt op een proceskostenvergoeding. Nu op vorenstaande gronden geconcludeerd moet worden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie, bestaat er aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. De hoogte van de vergoeding dient bepaald te worden aan de hand van het van toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht.
De gemachtigde van betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift bij de officier van justitie en bij de kantonrechter alsmede het geven van een toelichting ter zitting.
Zoals is bepaald in de bijlage bij het hiervoor genoemde Besluit proceskosten bestuursrecht moeten aan de door de gemachtigde van betrokkene verrichte proceshandelingen derhalve drie punten worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 472,-. Gelet op de aard van de zaak en gezien het door betrokkene gevoerde verweer, past de kantonrechter in de onderhavige zaak de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. In de onderhavige vijf zaken heeft de gemachtigde inhoudelijk gelijkluidende beroepschriften ingediend, zodat de kantonrechter vanwege samenhangende zaken een factor 2 toepast. Al met al is er derhalve aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding van € 1.416,- te weten 2 x 3 x 0,5 x € 472,- en de kantonrechter zal de officier van justitie in het dictum van deze uitspraak veroordelen tot betaling van genoemde proceskostenvergoeding.
3.12
Hetgeen voorts door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking, nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart het beroep tegen de beslissingen van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beslissingen van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de initiële beschikkingen ongegrond;
veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene, ten bedrage van € 1.416,- en bepaalt dat dit dient te geschieden door overmaking van dit bedrag op een van de kantoorrekeningen van de gemachtigde van betrokkene;
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare zitting.
742
Wanneer de bij deze beslissing opgelegde sanctie meer bedraagt dan € 70,00 staat ingevolge artikel 14 WAHV tegen deze uitspraak hoger beroep open binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het beroepschrift dient ingezonden te worden bij de kantonrechter (Postbus 50955, 3007 BS Rotterdam). De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Datum toezending: