In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 14 november 2013, in het kader van een faillissement dat op 5 juni 2012 is uitgesproken. De appellant, die eigenaar is van een woning, verzoekt de rechtbank om de verkoop van zijn woning te verbieden. De curator heeft de hypotheekhouder een termijn gesteld om de woning te verkopen, maar de appellant is van mening dat de verkoop niet in het belang van de boedel is, omdat de verwachte opbrengst veel lager is dan de werkelijke waarde van de woning. De rechter-commissaris heeft het verzoek van de appellant afgewezen en toestemming gegeven voor de verkoop van de woning, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De rechtbank heeft de processtukken bestudeerd, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en het hoger beroepschrift van de appellant. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingesteld en dat de appellant ontvankelijk is in zijn beroep. De rechtbank overweegt dat de curator de hypotheekhouder een termijn heeft gegeven om de woning te verkopen en dat er inmiddels een koper is gevonden. De rechtbank stelt vast dat de verkoop van de woning noodzakelijk is om de faillissementskosten te dekken en dat de curator terecht heeft besloten om de woning te verkopen.
De rechtbank concludeert dat de rechter-commissaris op goede gronden het verzoek van de appellant heeft afgewezen. De rechtbank bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris en wijst het beroep van de appellant af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 december 2013.